ECLI:NL:RBZWB:2022:5889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4170 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van proceskosten na intrekking van een besluit door het CBR

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 11 augustus 2022, waarin de geldigheid van zijn rijbewijs werd geschorst. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, op 12 september 2022 heeft het CBR het bestreden besluit ingetrokken. Hierna heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten door het CBR.

Het CBR heeft in een brief van 23 september 2022 aangegeven dat het een vergoeding van € 541,-- redelijk achtte, verwijzend naar het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft echter, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De voorzieningenrechter concludeert dat het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen en veroordeelt het CBR tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 759,--, en het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoeker te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4170 WVW VV
uitspraak van 12 oktober 2022 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. R.T.A.G. Keller,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 augustus 2022 (bestreden besluit) van het CBR over de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 12 september 2022 heeft het CBR het bestreden besluit ingetrokken.
Vervolgens heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het CBR te veroordelen in de proceskosten. Het CBR heeft in zijn brief van 23 september 2022 gesteld een vergoeding van € 541,-- redelijk te achten. Daarbij heeft het CBR gewezen op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het besluit van 12 september 2022 dat het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het CBR te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1). Anders dan het CBR lijkt te veronderstellen valt een opschorting van het rijbewijs niet onder de uitzonderingen genoemd onder punt 1.1 bij kopje B1 in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de waardering per procespunt op € 541, -- te stellen.
3. Nu het CBR aan verzoeker is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het CBR tevens te veroordelen tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,--;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. drs. E.J. Govaers. voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.