ECLI:NL:RBZWB:2022:5883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over niet-uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de niet-uitbetaling van een WW-uitkering. Eiser had op 1 december 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar het UWV besloot deze niet uit te betalen omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiser stelde dat hij niet zelf ontslag had genomen, maar dat zijn werkgever geen werk meer voor hem had. Het UWV verklaarde de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. O.H.G. Daane Bolier, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en omstandigheden van de zaak. Eiser had een verklaring van zijn ex-werkgever overgelegd waarin stond dat het dienstverband met wederzijds goedvinden was beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat de reden van werkloosheid bepalend is en niet de wijze waarop het dienstverband is geëindigd.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zelf het initiatief had genomen tot beëindiging van zijn dienstverband. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1869 WW

uitspraak van 10 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 21 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 1 december 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald.
In een besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 augustus 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoor-digd door mr. H.M. van Gent.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft op 1 december 2020 een aanvraag ingediend om een WW-uitkering. Daarin is als ingangsdatum van werkloosheid 1 december 2020 opgenomen. Bij de vraag 'Reden einde dienstbetrekking' heeft eiser opgenomen: 'Tijdelijk contract/uitzendbaan stopt'.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 1 december 2020 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt UWV
2. Volgens het UWV is eiser verwijtbaar werkloos geworden, omdat zijn arbeidsover-eenkomst met Flexwerk [naam bedrijf] op zijn initiatief is beëindigd. Het UWV stelt in dit verband dat eisers ex-werkgever bij het UWV te kennen heeft gegeven dat eiser twee keer niet is komen opdagen op het werk, en dat eiser heeft aangegeven dat hij de woon-werk afstand te groot vond. Het UWV ziet in het later ingenomen standpunt van de ex-werkgever dat het dienstverband met wederzijds goedvinden is beëindigd en de omstandigheid dat een transitievergoeding is betaald geen aanleiding om anders te concluderen.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt dat hij niet zelf ontslag heeft genomen, maar dat zijn ex-werkgever geen werk meer voor hem had. Hij heeft een ondertekende verklaring van zijn ex-werkgever overgelegd, waarin is opgenomen dat het dienstverband met wederzijds goedvinden is beëindigd. Eiser voert verder aan dat hij een transitievergoeding heeft ontvangen. Ook wijst hij op screenshots van een Whatsapp-gesprek met zijn voormalige werkgever, waarin deze beaamt dat eiser niet zelf ontslag heeft genomen. Eiser stelt verder dat het UWV in de bezwaarfase nieuwe informatie heeft toegevoegd aan het dossier, maar dat de e-mails waaraan deze informatie is ontleend niet zijn overgelegd.
Relevante regelgeving
4. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WW is bepaald dat een werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Over de toepassing van de artikelen 24 en 27 van de WW heeft het UWV beleidsregels opgesteld, de zogeheten 'Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006'. Volgens paragraaf 1 van de Beleidsregels zal, wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindi-ging van de dienstbetrekking, beoordeeld moeten worden of voortzetting van de dienstbe-trekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
5. Niet in geschil is dat eiser vanaf 1 december 2020 recht heeft op een WW-uitkering. In geschil is enkel of deze uitkering terecht niet wordt uitbetaald omdat sprake zou zijn wegens verwijtbare werkloosheid.
Heeft het UWV voldoende onderzoek verricht?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV voldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Het UWV heeft naar aanleiding van eisers WW- aanvraag telefonisch contact gelegd met zowel eiser als zijn ex-werkgever, waarbij de rechtbank wijst op een memo van 21 december 2020, en de toelichting van het UWV in het bestreden besluit. Het UWV heeft verder kennis genomen van een e-mail van eisers ex-werkgever van 9 december 2020, en hij heeft de door eiser in de bezwaarfase overgelegde informatie in de bezwaarfase betrokken in de besluitvorming. Eisers stelling dat het UWV ten onrechte geen telefoonnotities met vermelding van datum, tijd en betrokken personen in het dossier heeft opgenomen wordt niet gevolgd. De notities zijn ter zitting alsnog overgelegd. Na kennisneming blijkt de inhoud van deze notities opgenomen te zijn in een memo dat zich al in het dossier bevond. Verder heeft eiser hier adequaat op kunnen reageren.
Bij wie lag het initiatief voor beëindiging van eisers dienstverband?
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV middels de hierboven genoemde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het initiatief voor de beëindiging van eisers dienstverband bij eiser lag. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de
e-mail van eisers ex-werkgever van 9 december 2020, waarin is opgenomen dat eiser niet is komen opdagen op het werk, en dat het dienstverband op zijn initiatief is beëindigd. Uit de ter zitting overgelegde telefoonnotitie van 15 december 2020 blijkt ook dat eisers ex-werkgever aanvankelijk bij het UWV te kennen heeft gegeven dat eiser twee keer niet is komen opdagen op het werk, en dat eiser heeft aangegeven dat hij de woon-werk afstand (van Middelburg naar Zierikzee, een reisafstand van circa 40 minuten) te groot vond.
8. Wat eiser aanvoert over de reden van de beëindiging van zijn dienstverband slaagt niet. Aan de door hem overgelegde verklaring van de ex-werkgever waarin is opgenomen dat het dienstverband met wederzijds goedvinden is beëindigd en de toegekende transitie-vergoeding komt geen doorslaggevende betekenis toe. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2010 (ECLI: NL:CRVB:2010:BM1153) is de reden van werkloosheid namelijk bepalend, en niet de wijze waarop het dienstverband is geëindigd (ontslagreden in plaats van ontslagroute). De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat de gestelde beëindiging met wederzijds goedvinden niet nader is onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een vaststel-lingsovereenkomst. Verder lijkt de in de bezwaarfase overgelegde verklaring van eisers ex-werkgever te zijn ingegeven door de wens om eiser te helpen aan een WW-uitkering die wordt uitbetaald. De rechtbank wijst hierbij op de overgelegde screenshots van een Whatsapp-gesprek, waarin eiser zijn werkgever vraagt om voor hem 'een goed woordje te doen' bij het UWV. In de telefoonnotitie van 15 december 2020 was ook reeds opgenomen dat de werkgever het oneerlijk vond dat eisers WW-uitkering wordt ontnomen omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd door zijn eigen toedoen.
Valt eiser het ontslag te verwijten?
9. Vervolgens moet worden beoordeeld of het eiser te verwijten valt dat hij ontslag heeft genomen. Er is geen sprake van verwijtbaarheid als er zwaarwegende bezwaren zijn tegen de voortzetting van de dienstbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet onderbouwd dat er zo zwaarwegende bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrek-king waren dat van hem niet kon worden gevergd dat hij bij zijn ex-werkgever bleef werken. In dit verband heeft het UWV ter zitting ook terecht opgemerkt dat uit de stukken blijkt dat eiser een goede relatie heeft met zijn voormalige werkgever, en dat eiser ook met het openbaar vervoer naar zijn werk had kunnen reizen als hij de reisafstand te lang vond om met de auto te overbruggen.
Conclusie
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Het UWV heeft daarom ook terecht besloten dat eiser weliswaar recht had op een WW-uitkering per 1 december 2020, maar dat deze niet tot uitbetaling kan komen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 10 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.