ECLI:NL:RBZWB:2022:5883
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV over niet-uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de niet-uitbetaling van een WW-uitkering. Eiser had op 1 december 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar het UWV besloot deze niet uit te betalen omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiser stelde dat hij niet zelf ontslag had genomen, maar dat zijn werkgever geen werk meer voor hem had. Het UWV verklaarde de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond.
Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. O.H.G. Daane Bolier, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en omstandigheden van de zaak. Eiser had een verklaring van zijn ex-werkgever overgelegd waarin stond dat het dienstverband met wederzijds goedvinden was beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat de reden van werkloosheid bepalend is en niet de wijze waarop het dienstverband is geëindigd.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zelf het initiatief had genomen tot beëindiging van zijn dienstverband. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.