ECLI:NL:RBZWB:2022:5835

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 3 december 2020 besloten om de uitkering per 4 november 2020 te weigeren, omdat eiser volgens hen voor 13,46% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 15 juli 2021. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 13,46% heeft vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op rapporten van zowel een verzekeringsarts als een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. Eiser heeft verschillende medische klachten, waaronder pijnklachten na een verkeersongeval en psychische klachten. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van het UWV als zorgvuldig en voldoende onderbouwd beschouwd. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het UWV is vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de klachten adequaat hebben beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, aangezien er pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Daarom wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard en krijgt hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 7 oktober 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3625 WIA

uitspraak van 7 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.P. van Geffen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
Weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 3 december 2020 (primair besluit)
eiser een WIA-uitkering geweigerd per 4 november 2020.
Met het bestreden besluit van 15 juli 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. C.J.G. Oom-Roumen als gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 4 november 2020 voor 13,46% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 november 2020 heeft vastgesteld op 13,46% en daarom terecht eiser de gevraagde WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als bedrijfsleider. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege de gevolgen van een verkeersongeval in november 2018 in de vorm van pijnklachten in vooral nek, schouders en rug, naast psychische klachten.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens het telefonisch spreekuur van 21 oktober 2020. Vervolgens heeft de verzekeringsarts eiser alsnog fysiek onderzocht tijdens een spreekuuronderhoud van 25 minuten op 27 oktober 2020. Er heeft ook psychisch onderzoek plaats gevonden. Eiser ervaart mentale, energetische en fysieke belemmeringen. Eiser is volgens de verzekeringsarts in staat tot functioneren en valt niet onder een van de uitzonderingscriteria voor Geen Benutbare Mogelijkheden zoals beschreven in het Schattingsbesluit. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de belemmeringen die eiser ervaart, deels passen bij de onderliggende problematiek. De verzekeringsarts ziet ook een verlies aan conditie als gevolg van fysieke inactiviteit. Zij acht het daarom van belang dat eiser gaat werken aan training en activatie om te komen tot opbouw van conditie, waarbij de verwachting is dat dan de belemmeringen zullen afnemen. Omdat conditieverlies geen ziekte of gebrek is, liggen daar geen redenen voor het aannemen van beperkingen. Het is aannemelijk dat hij hierdoor ernstiger belemmeringen ervaart dan de beperkingen die door onderzoek worden vastgesteld.
Eiser heeft fysieke beperkingen en is daarmee aangewezen op fysiek wat minder belastend werk. Verder heeft hij beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren waarmee hij is aangewezen op minder stresserende werkzaamheden.
Een beperking van de duurbelasting is volgens de verzekeringsarts niet nodig want er is geen energetische beperking als gevolg van onderliggende medische problematiek waarvoor structurele rustmomenten medisch noodzakelijk zijn. Eiser hanteerde ten tijde van het onderzoek van de verzekeringsarts rustmomenten die het meest passen bij de (fysieke) inactiviteit en gewenning en die medisch niet noodzakelijk zijn. De verzekeringsarts ziet ook geen beschikbaarheidsprobleem en een beperking uit preventief oogpunt acht zij niet nodig. Als rekening wordt gehouden met de gestelde beperkingen wordt in mindere mate een beroep gedaan op het energieniveau en is het werk energetisch minder belastend.
Eiser is aangewezen op voorspelbare werksituaties en werk zonder veel deadlines of productiepieken, met beperkingen voor hanteren van conflicten of een leidinggevende functie. Er zijn beperkingen voor lang lopen en staan, tillen en dragen, gebogen/getordeerd actief zijn of het boven schouderhoogte actief zijn.
De verzekeringsarts heeft uitgesproken in de komende 6 tot 12 maanden verbeteringen in de fysieke beperkingen te verwachten. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 november 2020.
4.2
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft zij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 14 juni 2021. De verzekeringsarts b&b stelt in haar rapportage van 16 juni 2021 vast dat er behoudens oorsuizen geen nieuwe medische feiten zijn gebleken. Wel zijn er nog onderzoeken gaande voor rug-, nek- en schouderklachten, maar de uitslag wordt pas later verwacht.
Eiser heeft een auto-ongeval meegemaakt en daarna meerdere klachten ontwikkeld. Hij heeft de overtuiging dat er iets in de rug niet goed zit. Er resteren forse pijnklachten. Eiser heeft een revalidatietraject doorlopen en psychologische en fysiotherapeutische behandeling gehad. Inmiddels is hij onder behandeling van een osteopaat.
Op een MRI was een kleine HNP L5-S1 links te zien die volgens de neuroloog hooguit de uitstraling in de linkerbil kan verklaren, maar de overige klachten niet. Eiser heeft aangegeven dat voor de (inmiddels bevestigde) hernia infiltraties zullen volgen. Verdere onderzoeken lopen nog.
Eiser is van mening dat hij lijdt aan een post whiplashsyndroom met meer beperkingen in het persoonlijke functioneren en op het fysieke vlak, waarvoor ten onrechte geen ziekte is aangenomen.
De primaire verzekeringsarts heeft echter wel ziekte aangenomen en op basis daarvan beperkingen aangenomen. In bezwaar is verwezen naar het protocol WAD I/II en zijn aandachtspunten benoemd met betrekking tot de FML. Het protocol geeft een overzicht van beperkingen die aan de orde kunnen zijn, maar de beoordeling is in alle gevallen een individuele beoordeling.
De primaire verzekeringsarts heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen aangenomen die voorkomen dat eiser bij de ervaren pijnklachten mentaal overbelast wordt. Op basis van de voorliggende gegevens zijn volgens de verzekeringsarts b&b verdergaande beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren niet aannemelijk. Zowel bij de primaire verzekeringsarts als bij de hoorzitting bleken immers geen cognitieve functiestoornissen. Pijnklachten staan op de voorgrond. De behandeling is daar ook op gericht. Wel neemt de verzekeringsarts b&b een aanvullende beperking aan voor het beroepsmatig autorijden vanwege eisers medicatiegebruik.
De primaire verzekeringsarts heeft een lichamelijk onderzoek gedaan waarbij er geen bewegingsbeperkingen zijn van de nek, maar wel verhoogde spierspanning in de M Trapezius. De rug-functie is niet beperkt en bij passief schouderonderzoek/actief aanspannen, zijn de bovenarmen gespierd. Deze bevindingen samen met de op dat moment bekende gegevens van de behandelende sector hebben geleid tot de gestelde beperkingen. Gezien de bevindingen bij lichamelijk onderzoek en de kleine HNP die niet alle klachten kan verklaren, zijn verdergaande beperkingen niet aannemelijk te maken. Wel deelt de verzekeringsarts b&b het gemis van een beperking voor langdurig staan in de FML. Dit zal worden gecorrigeerd.
Een beperking in de duurbelastbaarheid vanwege pijnklachten en slecht slapen wordt niet aangenomen nu er geen sprake is van intensieve behandeling of een ernstige aandoening als benoemd in de standaard duurbelastbaarheid en arbeid.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij gewijzigd als door haar in haar rapportage aangegeven en neergelegd in de FML van 16 juni 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij niet lang aaneen kan zitten. Hij moet regelmatig kunnen wisselen van houding. Vanwege de rug-, nek-en schouderklachten dient volgens eiser uit te worden gegaan van een nekhernia en een post whiplashsyndroom. Verder leiden de oorsuizingen en de angst- en somberheidklachten tot concentratieproblemen, respectievelijk slaapproblemen. De diagnoses PTSS, tinnitus en het postwhiplashsyndroom maken dat eiser is aangewezen op werk zonder deadlines of productiepieken. Bovendien moet het gaan om werk met voorspelbare werksituaties zonder storingen of onderbrekingen en zonder een hoog handelingstempo. Door al zijn klachten is de energiehuishouding van eiser zo verstoord dat een urenbeperking is aangewezen.
Eiser wijst er verder op dat hij ook last heeft van heup- en bekkenklachten, naast stemmings- en angstklachten. Ook wijst hij erop dat de pijn niet afneemt ondanks verschillende therapeutische behandelingen. Eiser zet zich goed in voor herstel en heeft daarbij een revalidatietraject gevolgd. Hij verwijst daarvoor naar de door hem bij de nadere gronden van 4 maart 2022 meegezonden medische documentatie en later toegezonden informatie van 6 januari 2022 en 13 april 2022.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel zijn pijn- en andere fysieke klachten als zijn psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b ook alle door eiser bij de nadere gronden van 22 maart 2022 toegezonden medische informatie heeft betrokken bij haar beoordeling zoals blijkt uit haar reactie in de rapportage van 12 april 2022. Zij komt daarbij gemotiveerd tot de slotsom dat in die medische gegevens geen nieuwe, niet eerder in de afwegingen betrokken gegevens naar voren komen die tot wijziging van het medisch standpunt van het UWV kunnen leiden.
De door eiser nog ingezonden verklaringen van kinesist [naam kinesist] van het AZU maken dit niet anders. Hierin wordt de voortgang van de behandeling beschreven met betrekking tot momenten die niet zien op de datum in geding, namelijk 4 november 2020.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 16 juni 2021 eisers beperkingen zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. De rechtbank overweegt verder dat de verzekeringsartsen terecht zijn uitgegaan van de medisch te objectiveren beperkingen. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend bij de beoordeling van de vraag welke objectieve beperkingen vast te stellen zijn bij eiser. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV hebben, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assembleerder installatie, motoren, voertuigen (Sbc-code 265110), archiefmedewerker (Sbc-code 315132) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 december 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 29 juni 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 13,46%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 november 2020 heeft vastgesteld op 13,46%
.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 4 november 2020.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.