ECLI:NL:RBZWB:2022:5834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1626
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 12 november 2021 besloten de uitkering van eiser te beëindigen per 19 november 2021, en dit besluit werd in een later stadium door het UWV in bezwaar ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, heeft tegen dit besluit beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 19 juli 2022 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de reactie van het UWV gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van rapporten van verzekeringsartsen tot de conclusie is gekomen dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid als lasser. Eiser had zich ziek gemeld vanwege rugklachten en andere medische problemen, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser per 19 november 2021 weer in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een ZW-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 7 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1626 ZW

uitspraak van 7 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 12 november 2021 (primair besluit)
de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 19 november 2021.
Met het bestreden besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. C.J.G. Oom-Roumen als gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 19 november 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
3.2
Eiser is op uitzendbasis werkzaam geweest als lasser tot 29 januari 2020. Vervolgens heeft het UWV bij besluit van 1 april 2020 eiser per 29 januari 2020 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 10 december 2020 ziek gemeld bij het UWV vanwege lage rugklachten. Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het UWV eiser daarop een ZW-uitkering toegekend per 14 december 2020.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als (foto-)lasser als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier en de door hem opgevraagde medische informatie van eisers huisarts [naam huisarts] van 9 september 2021 bestudeerd. Voorts heeft de verzekeringsarts eiser op het spreekuur van 12 november 2021 psychisch en lichamelijk onderzocht. In zijn rapportage van eveneens 12 november 2021 concludeert de verzekeringsarts dat eiser zich ziek heeft gemeld in verband met lage rugklachten. Daarnaast heeft eiser last van scheefgroei van een grote teen. Op de röntgenfoto was er sprake van minimale artrose MT1. Eiser heeft podozolen gekregen die baat geven.
De rugklachten zijn wisselend aanwezig. Eiser volgt geen behandeling meer, wanneer hij last heeft gaat hij op een mat liggen die de klachten doet afnemen.
Bij onderzoek vindt de verzekeringsarts een normale beweeglijkheid waarbij eiser soepel en vlot beweegt. Als diagnoses zijn gesteld myalgie/spierpijnen en overige artrose. De verzekeringsarts ziet geen medische onderbouwing om nog arbeidsongeschiktheid aan te nemen voor de maatgevende arbeid op basis van ziekte of gebrek.
4.2
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd en in de rapportage van 28 februari 2022 gesteld dat het dossier voldoende informatie bevat voor een verzekeringsgeneeskundige heroverweging in bezwaar. Er is geen informatie bij de behandelaar opgevraagd omdat er voldoende informatie beschikbaar is.
Eiser vindt dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat maar voert hiervoor echter geen medisch-inhoudelijke argumenten aan en verwijst slechts naar zijn (subjectieve) klachtenbeleving. Eiser heeft zijn standpunt niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd.
De primaire verzekeringsarts heeft volgens de verzekeringsarts b&b op basis van een voldoende uitgebreid en kwalitatief goed onderzoek een belastbaarheidsoordeel geveld, resulterend in geschiktheid voor het eigen werk als lasser.
Er is ruime aandacht geweest voor de klachten en ervaren belemmeringen, een psychisch en
lichamelijk onderzoek hebben plaatsgevonden en er is toetsbaar kennis genomen van de door de verzekeringsarts opgevraagde recente informatie van de huisarts
Het ter hoorzitting gemelde bloedverlies is evident na de datum in geding bij de huisarts kenbaar gemaakt, reden waarom dit medisch probleem niet in de bezwaarprocedure kan worden betrokken.
Eiser zegt persisterende klachten te hebben maar heeft sinds mei 2021 hiervoor niet meer zijn huisarts bezocht.
De verzekeringsarts b&b stelt, gezien de belasting van het eigen werk, door eiser in de vragenlijst omschreven met onder meer veel lopen en/of staan, weinig tillen/dragen en weinig traplopen, dat eiser dit dankzij de podotherapeutische behandeling/hulpmiddelen, weer moet kunnen. De primaire verzekeringsarts heeft immers bij lichamelijk onderzoek geen objectieve afwijkingen van het houdings- en bewegingsapparaat of afwijkingen in psychische zin vastgesteld.
De verzekeringsarts b&b concludeert daarom dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel niet wijzigt naar aanleiding van het aangevoerde in bezwaar omdat eiser ingaande 19 november 2021 op goede gronden geschikt is geacht voor het eigen werk.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat door het UWV onvoldoende rekening is gehouden met de ingebrachte (medische) gegevens. Hij meent dat er van ernstigere gebreken en beperkingen sprake is dan in de beslissing is overwogen en dat hij minder belastbaar is dan gesteld. Hij heeft met het overleggen van medische stukken voldoende aangetoond geen bedrijfsmatige werkzaamheden te kunnen verrichten. Eiser is primair van mening dat hij recht heeft op een ZW-uitkering en meent subsidiair recht te hebben op een onafhankelijk(er) oordeel over zijn arbeids(on)geschiktheid.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de psychische klachten en de klachten van de voet/teen, ook de klachten van de rug. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid als lasser te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat de primaire arts niet alleen eiser psychisch en fysiek heeft onderzocht, maar ook informatie heeft ingewonnen bij eisers huisarts en die informatie nadrukkelijk in zijn afwegingen en conclusies heeft laten meewegen.
Eiser stelt (in bezwaar en) in beroep dat het oordeel van het UWV niet juist is. Eiser heeft echter noch in bezwaar, noch in beroep, medische stukken aan het dossier toegevoegd die tot enige twijfel aan het medisch oordeel zouden kunnen leiden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is en dat het UWV terecht
de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 19 november 2021.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.