OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is een 57-jarige man, die werkzaam is geweest als lijnoperator voor 36 uur per week. Op 25 februari 2019 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk in verband met een Gamma Knife behandeling van het Vestibulair Schwannoom. Eiser had daarbij klachten van duizeligheid en oorsuizen.
Op 8 december 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om een WIA-uitkering. In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend met ingang van 22 februari 2021, op basis van een mate van arbeidson-geschiktheid van 66,37%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat, en is sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Op wat hij aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Recht op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (een IVA-uitkering) ontstaat op grond van artikel 47 van de WIA voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd, en hem telefonisch gesproken op 16 februari 2021, waarbij psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts vond bij psychisch onderzoek geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek. Eisers geheugen en de aandacht waren bij het onderzoek ongestoord, en hij functioneert voldoende op persoonlijk en sociaal niveau. Eiser geeft aan niet te kunnen werken, maar de verzekeringsarts concludeert dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden (GBM), omdat eiser niet aan de geldende criteria voldoet. Wel acht de verzekeringsarts eiser per 16 februari 2021 aangewezen op passende arbeid. Hij is beperkt conform de FML die is opgesteld door de bedrijfsarts van [naam Expertisecentrum] . Er zijn nadien geen nieuwe klachten ontstaan en geen nieuwe behandelingen gestart, en de FML van [naam Expertisecentrum] is op basis van zeer uitgebreid onderzoek opgesteld. Er hoeft geen urenbeperking te worden aangenomen, omdat eiser niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Met de aangeno-men beperkingen worden zijn energetische klachten voldoende ondervangen. De verzekeringsarts stelt verder dat eisers medische situatie op lange termijn zal verbeteren door behandeling, conditieopbouw en natuurlijk beloop. Hij heeft eisers belastbaarheid opgenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 februari 2021.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, en eiser geobserveerd tijdens een spreekuur van 12 oktober 2021. Zij ziet in eisers gewijzigde medische situatie, de bij hem vastgestelde diabetes mellitus en toegeno-men stemmingsklachten aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen. In verband met de diabetes mellitus is eiser aangewezen op regelmaat, maar dit was ook al het geval in verband met zijn reeds bekende aandoeningen. Aanvullend wordt een urenbeperking aange-nomen voor meer dan 8 uur per dag of meer dan 40 uur per week werken. In verband met eisers stemmingsklachten en medicatie neemt de verzekeringsarts b&b aanvullende beper-kingen aan met betrekking tot het sociaal functioneren. Hoewel bij eiser sprake is van gehoorverlies is geen beperking voor horen aangegeven, omdat hij met een gehoorapparaat een gesprek in een kantooromgeving kan volgen. Van een situatie van GBM is onveranderd geen sprake. Wat betreft eisers duurbelastbaarheid verwijst de verzekeringsarts b&b naar de conclusies van [naam Expertisecentrum] . De verzekeringsarts b&b verwacht bij de aangenomen beperkingen
niet of nauwelijks verbetering. In de stemmingsklachten zou met adequate behandeling nog wel verbetering kunnen optreden, en daarmee in de beperkingen in het sociaal functioneren die nu aanvullend worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft eisers aangepaste belastbaarheid opgenomen in een FML van 9 november 2021.
Beoordeling medische onderzoek UWV
6. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat een rapport overgelegd van gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgenees-kundig onderzoek van Wpex van 22 maart 2022, waarin wordt geconcludeerd dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank stelt vast dat eiser is onderzocht door een psychiater en verzekeringsarts. Er is anamnese verricht door een GZ-psycholoog/ klinisch neuropsycholoog, en er was sprake van multidisciplinair overleg tussen psychiater, verzekeringsarts, GZ-psycholoog/klinisch neuropsycholoog.
7. Het UWV heeft gereageerd op het Wpex-rapport middels een aanvullend rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts B&B2] van 5 september 2022. Hij stelt dat waar de verzeke-ringsarts in een rapport van 16 februari 2021 nog een vrijwel volledig normaal psychisch contact beschreef en de verzekeringsarts b&b op het spreekuur van 12 oktober 2021 een somber contact beschreef, de Wpex-psychiater op de onderzoeksdatum van 1 december 2021 spreekt van een ernstige depressie. Er is dus een duidelijke toename zichtbaar in eisers problematiek. De conclusie van de psychiater van Wpex kan de verzekeringsarts b&b volgen wat betreft het onderzoek nu. Het geschil spitst zich echter toe op de datum in geding van 22 februari 2021, waarop de rapporten van de beide UWV-artsen wel betrekking hebben. Voor de datum in geding kan de verzekeringsarts b&b zich niet vinden in de nu gestelde diagnose ernstige depressieve stoornis, en ook niet in de visie over volledige arbeidsongeschiktheid. Volgens haar wordt in het Wpex-rapport ook ten onrechte gecon-cludeerd tot duurzame arbeidsongeschiktheid. Over eisers depressieve stoornis wordt daarin namelijk gesteld dat deze onvoldoende behandeld is, wat betekent dat voldoende behande-ling mogelijk is, maar nog niet heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat het UWV onvoldoende heeft onder-zocht of zijn toestand op de datum in geding al zo ernstig was als waar de Wpex-deskun-digen van uitgaan. De rechtbank acht daartoe van belang dat uit het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt dat eiser tijdens het spreekuur aangaf dat hij psychische klachten heeft. Blijkens de journaalgegevens van de huisarts heeft hij rondom de datum in geding (namelijk op 15 en 22 januari 2021, en 12 februari 2021) ook bij de huisarts melding gemaakt van depressieve klachten. Uit de betreffende journaalregels blijkt dat eiser rondom de datum in geding geen controle meer voelde over zichzelf. Hij wilde niemand om zich heen hebben, en had een doodswens. Verder heeft de huisarts eiser reeds op 20 november 2020 en 29 januari 2021 verwezen naar Caleidozorg wegens zijn psychische klachten. Blijkens de door Wpex opgevraagde informatie heeft eiser zich rondom de datum in geding (namelijk op 25 februari 2021) ook daadwerkelijk aangemeld bij Caleidozorg, en is reeds tijdens de intake op 12 juli 2021 geconstateerd dat eiser depressief was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV onder deze omstandigheden – die reeds bekend waren bij het UWV ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b – niet zonder nader onderzoek (bijvoorbeeld door het opvragen van nadere informatie bij Caleidozorg over eisers psychische klachten) kunnen aansluiten bij de FML die is opgesteld door [naam Expertisecentrum] . De summiere motivering in het aanvullende rapport van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B2] van 14 september 2022 geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook wijst de rechtbank erop dat Wpex in pagina 3 van het rapport wel uitgaat van een datum in geding van 22 februari 2021. Voor zover het UWV twijfelt of het onderzoek en de bevindingen van de ingeschakelde deskundigen van Wpex zien op de datum in geding, ligt het op de weg van het UWV om hen daaromtrent nader te bevragen. Tevens dient te worden nagegaan bij de primaire verzekeringsarts of juist is dat tijdens het telefoongesprek op 16 februari 2021 is gesproken met/via de zoon van eiser als tolk, en zo ja, wat daarvan de consequenties zijn voor de bevindingen omtrent het (eveneens telefonisch) psychisch onderzoek. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. Het beroep is reeds om die reden gegrond, en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
9. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken, en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog onderzoek te doen naar de vraag of bij eiser op 22 februari 2021 meer beperkingen aanwezig waren in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren) dan het UWV heeft opgenomen in de FML van 9 november 2021, bij voorkeur mede aan de hand van informatie uit de behandelende sector. Indien het UWV concludeert dat meer beperkingen bij eiser aanwezig waren op de datum in geding, zal ook een standpunt ingenomen moeten worden over de vraag of de betreffende beperkingen een duurzaam karakter hebben. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
10. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dit betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.