ECLI:NL:RBZWB:2022:5822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/393929 / FA RK 22-297
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de moeder lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek en niet in staat is om voor het kind te zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds november 2021 gedwongen is opgenomen in een psychiatrische kliniek en dat er geen zicht is op verbetering binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vader van het kind, hoewel biologisch vader, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat hij nog geen juridisch vader is en geen gezag heeft. De rechtbank heeft het gezag van de moeder beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering benoemd tot voogd over het kind. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
[Zaaknummer] [Rekestnummer]
Zaaknummer: C/02/393929 / FA RK 22-297
datum uitspraak: 27 september 2022
beschikking over beëindiging van het gezag
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna: de Raad,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
Als informant is in de procedure betrokken:
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te Rotterdam.

1.De zaak bij de rechtbank

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 19 januari 2022 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlage;
- de op op 25 juli 2022 ontvangen aanvulling op het verzoek;
- de op 16 augustus 2022 ontvangen brief van de Raad, met als bijlage een bereidverklaring van de GI;
- de op 16 augustus 2022 ontvangen brief van de Raad, met als bijlage een brief van de vader;
- de beschikking betreffende een bevel tot toevoeging d.d. 25 augustus 2022.
1.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 25 augustus 2022 een bevel afgegeven om mr. Kalle als advocaat aan de moeder toe te voegen, zulks met analoge toepassing van artikel 817, tweede lid, van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en gelet op artikel 6 EVRM.
1.3
Het verzoek is mondeling behandeld op 31 augustus 2022. Daarbij waren aanwezig: - een vertegenwoordigster namens de Raad;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat (beiden via een videoverbinding).
Hoewel behoorlijk opgeroepen, was de moeder niet aanwezig.
1.4
De rechtbank heeft tevens de mentor van de moeder, [de mentor] , op willen roepen, maar beschikte op voorhand – ondanks dat de rechtbank hierover navraag heeft gedaan bij de Raad – niet over haar adresgegevens. De mondelinge behandeling is kort onderbroken om de vertegenwoordigster van de Raad in de gelegenheid te stellen een telefoonnummer van de mentor op te zoeken, hetgeen is gelukt. De rechtbank heeft tijdens de onderbreking telefonisch contact opgenomen met de mentor. Desgevraagd heeft zij aangegeven dat zij geen contact met de moeder heeft, omdat de moeder dat niet wil. De rechtbank heeft vervolgens besloten om de mondelinge behandeling voort te zetten en de zaak niet aan te houden om de mentor alsnog op te roepen.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De moeder had alleen het gezag over [minderjarige] .
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2021 is de toen nog ongeboren [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 november 2021 en tot 17 november 2021. Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2021 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 17 november 2021 en tot 3 februari 2022.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 11 november 2021 en tot 25 november 2021, zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 november 2021 is de moeder in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] , zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
2.6
Bij beschikking van 22 november 2021 is de beschikking van de kinderrechter van 12 november 2021, waarbij de moeder is geschorst in het gezag over [minderjarige] en de GI met de voorlopige voogdij is belast, bekrachtigd en is de beslissing van de kinderrechter van 11 november 2021 tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing herroepen voor zover het betreft de termijn met ingang van 22 november 2021 en tot 25 november 2021. In die beschikking is overwogen dat de voorlopige voogdij vervalt op 12 februari 2022, tenzij voordien om beëindiging van het gezag is verzocht.
2.7
[minderjarige] woont in een pleeggezin.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
De Raad heeft aan de rechtbank gevraagd het gezag van de moeder te beëindigen. Hij heeft daarbij het advies gegeven om de voogdij over [minderjarige] aan de GI te geven. Dit betekent dat de GI in plaats van de moeder voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige] zou mogen nemen. De Raad baseert zijn standpunt op zijn rapport van 25 juli 2022. De Raad heeft – kort samengevat – aangevoerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, omdat hij een jong kind is met beperking in zijn zicht en niet kan rekenen op zijn ouders om voor hem te zorgen. Gezien de lang bestaande zorgelijke psychische toestand van de moeder is de sterke verwachting dat zij niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn wel zelfstandig het gezag over [minderjarige] kan dragen. Moeder verblijft momenteel met een zorgmachtiging in een instelling voor psychiatrische patiënten. Moeder heeft over een langere periode ontkend dat zij zwanger en bevallen was. In juni 2022 heeft zij wel het besef dat zij in november 2021 een kind heeft gekregen, maar ze vindt het prima hoe het nu is. Ze wil geen contact en geen bemoeienis. Soms wil ze haar kind wel zien. Het is de Raad niet gelukt zelfstandig met moeder te spreken en hij heeft deze inlichtingen verkregen van de mentor, het ziekenhuis en de persoonlijk begeleider van moeder. Het perspectief van [minderjarige] ligt daarom in het pleeggezin waar hij sinds zijn geboorte verblijft.
3.2
De GI heeft aangegeven dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
3.3
De advocaat van de moeder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar verzoekt daarbij wel kritisch te kijken naar de vraag of de aanvaardbare termijn al is verstreken.
3.4
Door en namens de vader is aangevoerd dat hij als belanghebbende aangemerkt dient te worden. Hij wil [minderjarige] erkennen, het gezag over hem dragen en voor hem zorgen. Hij wil de erkenning en het gezag samen met de moeder regelen en als dat niet lukt een verzoek bij de rechtbank indienen. Hij verzoekt aanhouding van de zaak voor de duur van zes maanden, in afwachting van meer duidelijkheid over de stappen die zijn gezet ten aanzien van de erkenning en het gezag.

4.De beoordeling

4.1
Bevoegdheid
4.1.1
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende minderjarigen de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van het onderhavig verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de woonplaats van de minderjarige dezelfde als de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent.
4.1.2
Het gezag van de moeder is geschorst en de GI is belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . [minderjarige] volgt daarom op grond van artikel 1:12 BW de vestigingsplaats van de GI. Aangezien de GI is gevestigd te Amsterdam, is de rechtbank Amsterdam in beginsel bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de Raad. Verwijzing naar de bevoegde rechter vindt op grond van artikel 270 Rv echter niet plaats als de belanghebbenden aangeven dat zij geen verwijzing wensen. Geen van de belanghebbenden heeft aangegeven dat hij of zij verwijzing wenst, ook niet nadat de bevoegdheid van de rechtbank nadrukkelijk ter gelegenheid van de mondelinge behandeling met de belanghebbenden is besproken. Daar komt bij dat de voorgaande zaken betreffende [minderjarige] allemaal door de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn behandeld. Daarnaast was de formele woonplaats van de moeder ten tijde van indiening van het verzoek in het arrondissement Zeeland-West-Brabant gelegen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant acht zich daarom bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
4.2
Vader belanghebbend?
4.2.1
De rechtbank is van oordeel dat de vader niet als belanghebbend dient worden aangemerkt in deze procedure. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.2.2
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven (family life) respectievelijk dat privéleven (private life). De rechtbank dient aldus twee vragen te beantwoorden, ten eerste de vraag of er sprake is van familie- en gezinsleven dan wel privéleven en ten tweede of de onderhavige procedure kan leiden tot inmenging in zijn familie- en gezinsleven, respectievelijk zijn privéleven.
4.2.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vader de biologische vader van [minderjarige] is, nu dit uit DNA-onderzoek is gebleken. Verder stelt de rechtbank vast dat er sprake is van family life tussen de vader en [minderjarige] , nu hij als biologische vader contact wil en ook heeft met [minderjarige] , zij het niet regelmatig en frequent. De vader is echter (nog) geen juridisch ouder van [minderjarige] in de zin van de wet, nu hij [minderjarige] (nog) niet heeft erkend. Daarnaast heeft hij ook geen gezag over [minderjarige] . De vader is weliswaar voornemens om samen met de moeder de erkenning (en het gezag) te regelen, maar heeft deze stappen nog niet ondernomen.
4.2.4
De rechtbank is van oordeel dat een beslissing over beëindiging van het gezag van de moeder geen rechtstreekse inmenging in het family life van de vader ten opzichte van [minderjarige] inhoudt, niet in juridisch opzicht en niet in feitelijk opzicht.
4.2.5
In juridisch opzicht wordt de mogelijkheid voor de vader om [minderjarige] te erkennen niet beïnvloed door de vraag of moeder het gezag heeft. Ook de mogelijkheid om het gezag over [minderjarige] te krijgen wordt door deze procedure niet geraakt, nu de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen (zodra hij [minderjarige] zou hebben erkend) niet wordt beperkt als de moeder geen gezag meer heeft.
4.2.6
Ook feitelijk is er geen sprake van een rechtstreekse inmenging in zijn family life ten opzichte van [minderjarige] : zijn wens en mogelijkheden om een grotere rol als ouder in te nemen in het leven van [minderjarige] worden door beëindiging van het gezag van de moeder niet beperkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de GI op dit moment al de (voorlopige) voogdij over [minderjarige] uitoefent en in heeft willen zetten op een structurele (begeleide) contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , maar dat dit vooral door de vader zelf lijkt te worden afgehouden omdat hij het lastig vindt om telkens afscheid te moeten nemen van [minderjarige] . Ook heeft hij nog geen praktische zaken in huis geregeld voor [minderjarige] . Ondanks zijn wens om een grote rol in het leven van [minderjarige] te spelen en uiteindelijk voor hem te zorgen, heeft hij hiertoe in de afgelopen periode zelf weinig concrete stappen gezet. Hetzelfde geldt voor zijn wens om [minderjarige] te erkennen en het gezag over hem te krijgen. De vader heeft hiertoe nog geen concrete stappen gezet, ondanks dat hij inmiddels geruime tijd de gelegenheid daartoe heeft gehad.
4.2.7
Onder voornoemde omstandigheden is van een rechtstreekse inmenging in zijn familie- en gezinsleven dan wel privéleven ten opzichte van [minderjarige] geen sprake. De rechtbank zal de vader daarom niet als belanghebbende aanmerken, maar als informant, zodat hij wel informatie over zijn situatie en zijn rol in het leven van [minderjarige] kan verstrekken.
4.3
Gezagsbeëindiging moeder
4.3.1
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen. Zij zal het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigen en de GI met de voogdij over hem belasten. Hieronder zal de rechtbank toelichten waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
4.3.2
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor het ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder(s) niet in staat is/zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Bovendien dient er ook geen zicht te zijn op verbetering van de situatie binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarin het voor dit kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. Dit staat in artikel 1:266 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek. Op grond van lid 2 van dat wetsartikel kan het gezag van een ouder ook worden beëindigd als het gezag eerder al geschorst is.
4.3.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij de moeder sprake is van psychiatrische problematiek, waardoor zij sinds 1 november 2021 gedwongen is opgenomen met een zorgmachtiging in een psychiatrische kliniek. Deze machtiging geldt nog tot januari 2023. Daarnaast heeft zij heeft lange tijd ontkend dat zij zwanger was en dat zij is bevallen van [minderjarige] . Inmiddels lijkt er (sinds juni 2022) wel sprake van enig besef dat zij een kind heeft gekregen, maar contact tussen de moeder en [minderjarige] is er niet. Zij is ambivalent over of zij contact met [minderjarige] wil en wil in ieder geval op dit moment geen contact met de Raad, de GI, haar mentor en haar advocaat.
4.3.4
Voorts is gebleken dat bij de moeder sprake is van een verleden met psychische problemen en dat haar psychiater niet kan aangeven wat de verwachte duur van de huidige opname is. Verder is gebleken dat haar gezag over haar andere zoon al twee jaar is beëindigd en dat zij geen contact met hem heeft.
4.3.5
Daarnaast is gebleken dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . De zwangerschap van [minderjarige] is zonder de reguliere controles bij een verloskundige of gynaecoloog verlopen en er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is geweest van middelengebruik door de moeder tijdens de zwangerschap. [minderjarige] staat onder controle van een kinderarts en inmiddels is gebleken dat hij blind is en een achterstand heeft in zijn (lichamelijke) ontwikkeling. Hij vraagt veel nabijheid van zijn pleegmoeder en heeft bovengemiddeld veel rust en regelmaat nodig. Hij is verwezen naar het medisch kinderdagverblijf. [minderjarige] vraagt dus (veel) meer zorg dan een gemiddeld kind van zijn verzorgers en opvoeders.
4.3.6
[minderjarige] verblijft al sinds zijn geboorte bij de pleegouders, waar hij de liefde, (medische) zorg en opvoeding krijgt die hij nodig heeft. De pleegouders zijn voor hem betrouwbare hechtingsfiguren en hebben aangegeven perspectiefbiedend te zijn. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij van deze omgeving mag blijven profiteren en dat daarover duidelijkheid ontstaat, zodat hij een veilige hechtingsrelatie met de pleegouders aan kan (blijven) gaan.
4.3.7
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om in onzekerheid te verkeren over zijn perspectief onder voornoemde omstandigheden en gelet op zijn jonge leeftijd reeds is verstreken en dat het voor hem het beste is dat alle belangrijke beslissingen over hem niet meer door de moeder worden genomen. De rechtbank vindt dat voldoende duidelijk is geworden dat de moeder nu en binnen een aanvaardbaar te achten termijn niet in staat is om – zelfstandig – de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen en vindt het ook in het belang van [minderjarige] dat het gezag van de moeder over hem wordt beëindigd. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de Raad zal toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige] zal beëindigen.
4.3.8
Omdat het gezag van de moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen omdat hij nog minderjarig is. De Raad heeft het advies gegeven om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De GI heeft een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat zij de voogdij over [minderjarige] op zich wil nemen. De rechtbank vindt het ook in het belang van [minderjarige] dat de GI met de voogdij over [minderjarige] wordt belast. De GI is al (kort) na de geboorte van [minderjarige] belast met de voorlopige voogdij over hem en in dat kader dus al lange tijd betrokken. Ook is de GI bekend met de situatie van de moeder vanwege de betrokkenheid bij de halfbroer van [minderjarige] . Tot slot zijn er grote zorgen over de blindheid en ontwikkelingsachterstand bij [minderjarige] , waarvoor in de toekomst vermoedelijk de nodige onderzoeken en hulpverlening gestart zullen moeten worden. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het van belang dat de GI als professionele instantie de belangen van [minderjarige] behartigt en de belangrijke beslissingen over hem neemt. De rechtbank zal de GI daarom benoemen als voogdes over [minderjarige] .
4.3.9
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de GI aandacht moet blijven houden voor het vormgeven van een (indien nodig: begeleide) contactregeling tussen de vader en [minderjarige] en het organiseren van (begeleid) contact tussen de moeder en [minderjarige] als zij daarvoor open staat. Los van het gezag blijven de vader en de moeder de ouders van [minderjarige] en is het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang om contact met hen te hebben voor zover dat op een onbelaste en veilige manier kan gebeuren.
Rekening en verantwoording
4.3.10
Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder het bewind over het vermogen van [minderjarige] niet heeft gevoerd, kan de moeder niet worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording in dit bewind.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.3.11
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad, omdat dit in het belang is van [minderjarige] . Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [de moeder] , over
- [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
benoemt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogdes over [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022 in aanwezigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch