ECLI:NL:RBZWB:2022:5819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/392624 / JE RK 21-2516 en C/02/397469 / JE RK 22-825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging omgangsregeling in een jeugdzorgzaak met meerdere minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van drie minderjarigen en de wijziging van de omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen. De zaken zijn behandeld onder de zaaknummers C/02/392624 / JE RK 21-2516 en C/02/397469 / JE RK 22-825. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, die eerder was ingesteld vanwege ontwikkelingsbedreigingen, moet worden verlengd voor de duur van twee maanden. Dit besluit is genomen omdat de GI (Gecertificeerde Instelling) onvoldoende voortgang heeft geboekt in de hulpverlening en de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen twee weken een plan van aanpak op te stellen voor contactherstel met de oudste minderjarige en uitbreiding van de omgang tussen de vader en de jongere kinderen. De vader had verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, maar de kinderrechter heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, omdat dit niet tegen de moeder was gericht. De kinderrechter heeft wel bepaald dat de begeleide omgang tussen de vader en de jongere kinderen wordt uitgebreid naar twee uur per twee weken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI met spoed de eerder gegeven opdrachten moet oppakken en dat de situatie van de minderjarigen nauwlettend in de gaten moet worden gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummers: C/02/392624 / JE RK 21-2516 (verlenging ondertoezichtstelling)
C/02/397469 / JE RK 22-825 (wijziging omgangsregeling cq. geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 14 juli 2022
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, wijziging van de omgangsregeling en geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling
in de zaken van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg
verzoekster in de zaak
JE RK 21-2516
belanghebbende in de zaak
JE RK 22-825
en

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te Rotterdam,
verzoeker in de zaak
JE RK 22-825
belanghebbende in de zaak
JE RK 21-2516
advocaat: mr. S.F. Smidt te Baarn,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] ,

hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg.

Het (verdere) procesverloop

Ten aanzien van de zaak JE RK 21-2516
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 januari 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 17 juni 2022, inkomen bij de griffie op 17 juni 2022;
Ten aanzien van de zaak JE RK 22-825
- het verzoekschrift wijziging omgangsregeling cq. geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling van 12 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2022;
- de e-mail van de GI van 24 mei 2022;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 27 juni 2022, met bijlagen.
Ten aanzien van de zaak JE RK 22-825 en JE RK 21-2516
Op 1 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gelet op de nauwe samenhang van het verzoek van de GI tot verlening van de ondertoezichtstelling (ingeschreven onder zaaknummer C/02/392624 / JE RK 21-2516) en het verzoek van man tot wijziging omgangsregeling cq. geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling (ingeschreven onder zaaknummer C/02/397469 / JE RK 22-825), zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en tolk in de Turkse taal;
- de advocaat van de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen, maar niet aanwezig is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 15 januari 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 15 januari 2022.
Bij beschikking van 11 januari 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd voor de duur van zes maanden, met ingang van 15 januari 2022 en tot 15 juli 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

Het verzoek

Ten aanzien van de zaak JE RK 21-2516
De GI heeft, uitvoerbaar bij voorraad, verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht met ingang van 15 januari 2022 en tot 15 januari 2023. Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten het verzoek tot ondertoezichtstelling van 15 juli 2022 en tot 15 januari 2023.
Ten aanzien van de zaak JE RK 22-825
De vader heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primairte bepalen dat de omgangsregeling tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader wordt
gewijzigd, in die zin dat de omgang in fases zal worden uitgebreid, volgens het
volgende schema:
Fase 1:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van één naar drie
uur. De begeleiding is hierbij aanwezig, of vindt plaats op een locatie waarbij de
begeleiders deels aanwezig kunnen zijn. Na drie omgangsmomenten wordt de
voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt overgegaan naar fase 2.
Fase 2:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van drie uur naar
een halve dag, waarbij de begeleiding wordt afgeschaald. Na drie
omgangsmomenten wordt de voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt
overgegaan naar fase 3.
Fase 3:De omgang tussen vaderen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van een halve dag
naar een gehele dag waarbij de begeleiding aan het begin van de bezoeken aanwezig
is, of na afloop om de omgang door te spreken. Na drie omgangsmomenten wordt
de voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt overgegaan naar fase 4.
Fase 4:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid met een nachtje
logeren. Na drie omgangsmomenten wordt de voortgang geëvalueerd en bij positief
resultaat wordt door de GI met vader een nieuw plan van aanpak opgesteld.
Alsmedete bepalen dat de GI een plan van aanpak dient op te stellen in het kader
van de geschillenprocedure, en binnen twee weken na dagtekening van de beschikking een gedegen plan van aanpak dient op te stellen om tot contactherstel met [minderjarige 1] te komen, alsmede een plan van aanpak op te stellen om tot uitbreiding van de omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te komen, op straffe van een dwangsom van €250,- per dag, met een maximum van €10.000,- dat de GI geen plan heeft opgesteld;
Subsidiairte bepalen dat de omgangsregeling wordt vastgesteld volgens het door
vader voorgestelde stappenplan op grond van artikel l:377a BW:
Fase 1:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van één naar drie
uur. De begeleiding is hierbij aanwezig, of vindt plaats op een locatie waarbij de
begeleiders deels aanwezig kunnen zijn. Na drie omgangsmomenten wordt de
voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt overgegaan naar fase 2.
Fase 2:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van drie uur naar
een halve dag, waarbij de begeleiding wordt afgeschaald. Na drie omgangsmomenten wordt de voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt
overgegaan naar fase 3.
Fase 3:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid van een halve dag
naar een gehele dag waarbij de begeleiding aan het begin van de bezoeken aanwezig
is, of na afloop om de omgang door te spreken. Na drie omgangsmomenten wordt
de voortgang geëvalueerd en bij positief resultaat wordt overgegaan naar fase 4.
Fase 4:De omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid met een nachtje
logeren. Na drie omgangsmomenten wordt de voortgang geëvalueerd en bij positief
resultaat wordt door de GI met vader een nieuw plan van aanpak opgesteld
Alsmedete bepalen dat de GI een plan van aanpak dient op te stellen in het kader van de geschillenprocedure, en binnen twee weken na dagtekening van de
beschikking een gedegen plan van aanpak dient op te stellen om tot contactherstel
met [minderjarige 1] te komen, alsmede een plan van aanpak op te stellen om tot uitbreiding van de omgang tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te komen, op straffe van een dwangsom van €250,- per dag, met een maximum van €10.000,- dat de GI geen plan heeft opgesteld;
Dan wel meer subsidiaireen beslissing te nemen zoals uw rechtbank in het belang
van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] acht.

De standpunten

Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, door de zittingsvertegenwoordigster naar voren gebracht dat zij het resterende verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling handhaaft.
De GI erkent dat ze het afgelopen half jaar weinig vooruitgang hebben geboekt. Het verleden is gepaard gegaan met interne wisselingen bij de GI. De huidige jeugdbeschermer zal na de zomer ook gaan stoppen met haar werkzaamheden en er moet nog een vaste jeugdbeschermer worden aangesteld. Het afgelopen half jaar is de moeder wel gestart met haar traumabehandeling om de gebeurtenissen uit het verleden, waaronder het huiselijk geweld, te kunnen verwerken zodat de moeder daadwerkelijk (emotionele) toestemming kan geven voor de omgang tussen de vader en de minderjarigen. Verder zijn de begeleide contactmomenten tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de vader uitgebreid. De bezoeken van een uur, zijn anderhalf uur per keer geworden en dit loopt goed. Uitbreiding van deze contactbezoeken en het toewerken naar onbegeleid contact is nu nog niet aan de orde aangezien dit niet in het belang is van de minderjarigen. Er is namelijk nog onvoldoende zicht op de (opvoed)situatie van de vader, omdat hij pas zeer recent de hulpverlening accepteert. Dit maakt, mede gelet op het feit dat de moeder nog maar net gestart is met haar traumabehandeling, de situatie erg pril. De GI ziet daarom (nog) geen aanleiding om de begeleide contactregeling aan te passen. Verder geeft de GI aan dat er nog steeds geen contact is tussen [minderjarige 1] en de vader en dat er nog geen hulp is ingezet voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om hun trauma’s uit het verleden te behandelen.
Namens vader is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat ondanks de ondertoezichtstelling het afgelopen jaar
weinig tot geen vooruitgang in de situatie is geboekt en de GI de regie niet in handen neemt. In de beschikking van 15 januari 2022 heeft deze rechtbank de GI opgedragen te onderzoeken in hoeverre uitbreiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast is de GI opgedragen om het contactherstel tussen vader en [minderjarige 1] te onderzoeken. Het afgelopen half jaar is door de GI op geen enkele wijze uitvoering gegeven aan deze opdrachten. Hierdoor zijn de doelen van ondertoezichtstelling (wederom) niet behaald. De vader kan begrijpen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, maar vindt de situatie zeer betreurenswaardig. Hij wil dan ook dat de GI nu wel gaat voldoen aan de in januari 2022 opgedragen voortvarendheid in de regie en met het opstarten van de benodigde hulpverlening. Daarvoor moet een duidelijk plan van aanpak worden opgesteld. Daarnaast heeft de vader verzocht om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken. Op een wat kortere termijn kan dan een nieuw toetsingsmoment plaatsvinden, zodat er gekeken kan worden of de GI nu wel de regie in onderhavige zaak gaat nemen.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, voor zover van belang en kort samengevat, naar voren gebracht dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen, nu de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Ook de moeder vindt het vervelend dat de communicatie met de GI moeizaam verloopt en zij geen gehoor geven aan het opstellen van een duidelijk plan van aanpak, terwijl partijen daarmee gebaat zijn.
Daarnaast vindt de moeder het goed als het begeleide contact tussen vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid naar twee uur per twee week, maar dan moet er duidelijk plan zijn opgesteld hoe dit vormgegeven gaat worden. Ondanks dat de moeder gestart is met haar traumabehandeling, is ze nog steeds angstig voor de vader. De vader en zijn familie hebben de moeder recent nog bedreigd. Daarnaast houdt de vader zich niet aan de afspraken en speelt met de psychische toestand van de kinderen. De moeder zou het dan ook fijn vinden als de man geen Turks meer spreekt tijdens de begeleide contactmomenten, zodat de begeleiding zicht heeft op de gesprekken tussen de man en minderjarigen. De kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt en het is van belang dat zij rust gaan ervaren. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] doen het momenteel niet goed op school en gaan waarschijnlijk niet naar de volgende groep.

De beoordeling

Aangezien de vrouw de Turkse nationaliteit heeft, moet de rechtbank allereerst beoordelen welk recht van toepassing is en of zij rechtsmacht heeft.
Op basis van het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
In de zaak onder kenmerk: C/02/392624 / JE RK 21-2516 (verlenging ondertoezichtstelling)
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen voor de duur van twee maanden. Het resterende deel van het verzoek – vier maanden – wordt aangehouden. De kinderrechter zal hieronder uitleggen waarom zij vindt dat de ondertoezichtstelling nog nodig is.
De rechtbank heeft in de beschikking van 15 januari 2022 als volgt overwogen:
“De kinderrechter verwacht de komende periode van de GI dat zij de ontwikkeling van de minderjarigen nauwlettend in de gaten blijft houden. Daarbij wordt van de GI verwacht dat zij gaat beoordelen of het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om het contact met de vader uit te breiden en of (conform de wens van de vader) de begeleiding van het contact kan worden afgebouwd en wat daarvoor nodig is. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zijn excuses te willen aanbieden aan de minderjarigen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij beziet of dat in het belang van de minderjarigen mogelijk is en zo ja, of en welke hulpverlening daarbij nodig is. Ook het bespreekbaar maken van de traumatische ervaringen is een aandachtspunt, waarbij de voor de minderjarigen noodzakelijke geachte hulpverlening ingezet moet worden. Tevens dient bezien te worden of er mogelijkheden zijn tot contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop dient te staan en er rekening moet worden gehouden met haar mening. Verder wordt van de GI verwacht dat zij beziet of hulpverlening en ondersteuning van de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk voor [minderjarige 1] (ook op termijn) voldoende is en zo nee, welke andere hulpverlening dan geïndiceerd is, hetgeen dan ingezet moet worden. Tenslotte dient nader bekeken te worden op welke wijze ouders in de toekomst zonder bemoeienis van de GI invulling zouden kunnen geven aan hun (gezamenlijk) gezag. Ook op dit punt dient de benodigde hulpverlening ingezet te worden.”
De kinderrechter stelt vast dat voorgaande opdrachten nog steeds (deels) niet van de grond zijn gekomen en dat de GI derhalve een steek heeft laten vallen door deze zaak zo weinig aandacht te geven. Dat vindt de kinderrechter ernstig, omdat voorgaande opdrachten onder andere noodzakelijk zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen weg te kunnen nemen. De rechtbank begrijpt dat door de vele personele wisselingen bij de GI, de zaak onvoldoende aandacht heeft gekregen. Alhoewel de kinderrechter begrip heeft voor de situatie bij de GI, kan dat echter naar het oordeel van de rechtbank geen reden zijn tot onnodige vertraging binnen de ondertoezichtstelling, nu de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet gepauzeerd kan worden. Het is in het belang van de kinderen dat de ontwikkelingsbedreiging zo snel mogelijk wordt beperkt, dan wel wordt opgeheven. Gezien wordt dat de minderjarigen nog altijd veel last hebben van de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Hoewel de rechtbank in de beschikking van 11 januari 2022 heeft aangegeven dat er hulpverlening dient te worden ingezet voor de minderjarigen zodat de traumatische ervaringen bespreekbaar worden gemaakt, is ook dat niet door de GI opgepakt. Daarnaast heeft [minderjarige 1] tot op heden nog geen contact gehad met de vader en wenst dit ook niet. Dit is zeer zorgelijk in het kader van haar identiteitsontwikkeling. Een mogelijke uitbreiding of herstel van het contact tussen vader en de minderjarigen moet spoedig, doch goed en zorgvuldig gebeuren.
De rechtbank heeft in het geschil dat de vader aanhangig heeft gemaakt (bekend onder zaaknummer:
JE RK 22-825)bepaald dat de GI binnen twee weken een plan van aanpak dient op te stellen, dat de contactmomenten tussen de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgebreid naar twee uur per twee weken en dat de GI met spoed en voorrang de opdrachten zoals uiteengezet in de beschikking van 11 januari 2022 moet gaan oppakken. Gelet hierop, wil de rechtbank in de onderhavige verlenging van de ondertoezichtstelling vinger aan de pols houden en zal daarom de ondertoezichtstelling voor de duur van twee maanden uitspreken, met aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
In de zaak onder kenmerk: C/02/397469 / JE RK 22-825 (wijziging omgangsregeling cq. geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling)
Wijziging omgangsregeling;
Door de vader is primair een verzoek ingediend tot wijziging van de huidige omgangsregeling op grond van artikel 1:265g, tweede lid, van het BW. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er op grond van artikel 1:265g BW geen omgangsregeling geldt, dan verzoekt de vader subsidiair een omgangregeling vast te stellen op grond van artikel 1:377a BW.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorgregeling of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter kan op grond van het tweede lid van artikel 1:265g BW de hiervoor genoemde regeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Uit artikel 1:377a, eerste lid, BW volgt dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De rechtbank overweegt dat een ouder op grond van artikel 1:265g, tweede lid, van het BW pas een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling kan indienen indien de kinderrechter eerder op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW op een verzoek van de GI tot het vaststellen dan wel wijzigen van een bestaande omgangsregeling heeft beslist. Van een dergelijke beslissing is de rechtbank niet gebleken.
Voorts biedt naar het oordeel van de kinderrechter artikel 1:377a BW in onderhavige procedure evenmin de mogelijkheid aan de vader om wijziging/ vaststelling van een omgangsregeling, omdat voornoemd artikel voorziet in het vaststellen van een omgangsregeling tussen ouders onderling terwijl de vader zijn verzoeken in de onderhavige procedure richt tegen de GI. Hoewel de moeder in de onderhavige procedure betrokken is als zijnde belanghebbende, en zij evenwel heeft gereageerd op het verzoek van de man door middel van het verweerschrift, zijn de verzoeken niet tegen haar gericht. Dit klemt temeer nu de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij monde van zijn advocaat heeft toegelicht niet een geschil te hebben en ook niet te willen met de moeder, maar een geschil te hebben met de GI. De man wenst linksom of rechtsom te bereiken dat er binnen de OTS actie wordt ondernomen op de opdrachten zoals eerder door de rechtbank uiteen gezet.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de vader niet-ontvankelijk verklaren in zowel zijn primaire als subsidiaire verzoek tot het wijzigen/ vaststellen van een omgangsregeling.
Geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
De vader heeft verzocht op grond van artikel 1:262b BW de GI te gelasten een plan van aanpak op te stellen voor het contactherstel met [minderjarige 1] en uitbreiding van de omgang tussen de vader met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Indien de GI zich niet aan voornoemde bepaling houdt heeft de vader verzocht de GI te veroordelen tot het betalen van geldsom.
Op grond van artikel 1:262b van het BW kunnen – voor zover hier van belang- geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De rechtbank begrijpt uit de standpunten van de man dat hij wenst dat er actie ondernomen wordt om de opdrachten te bewerkstelligen die door de rechtbank reeds bij beschikking van 11 januari 2022 zijn gesteld. Hiertoe heeft de man gesteld dat er al voor een langere periode geen contact mogelijk is met de GI, dat er geen uitbreiding heeft plaatsgevonden in de omgangsmomenten, niet gewerkt is aan het contactherstel met [minderjarige 1] en de kinderen nog steeds geen hulpverlening krijgen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 1 juli 2022 is door de toen aanwezige vertegenwoordiger van de GI erkend dat er in dit gezin al voor een langere periode geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en dat de vorderingen daarom miniem zijn. Daarnaast heeft de vertegenwoordigster van de GI aangegeven dat er zeer recent een opening bij vader is ontstaan om zicht te krijgen op zijn thuissituatie. Er is echter geen hulpverlening ingezet voor de kinderen. Het traject bij Mentaal Beter van [minderjarige 1] is wel gestart, maar [minderjarige 1] komt haar afspraken met Mentaal Beter niet na. Wel is er traumabehandeling gestart voor moeder.
Namens en door de vrouw is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat zij kan instemmen met uitbreiding van de contactmoment tussen de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , maar dat er bij haar – door het gebrek aan consequente hulpverlening- nog onvoldoende vertrouwen is om deze contactmoment onbegeleid te laten plaatsvinden. De afgelopen periode is er geen enkele contact met de GI mogelijk gebleken, ook niet door de advocaat van de vrouw. Aldus kan zij instemmen met een uitbreiding van het begeleide contact voor enkel een half uurtje.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 januari 2022 reeds vastgesteld dat door ziekte van de jeugdbeschermer er binnen de ondertoezichtstelling geen vast aanspreekpunt is voor partijen. Vaststaat dat er ook nu voor de komende periode nog niet duidelijk is gebleken welke jeugdbeschermer dit gezin als vast aanspreekpunt zal gaan begeleiden. Naar het oordeel van de kinderrechter is daarmee aldus een zeer schrijdende situatie ontstaan. Al bij voornoemde beschikking werd geconstateerd dat er het een ander is blijven liggen in de voortgang van de ondertoezichtstelling. Nu bijna zes maanden later moet de kinderrechter wederom constateren dat er wederom weinig is gebeurd.
Gelet op het vorenstaande, stelt de kinderrechter vast dat overeenstemming tussen de betrokkenen niet mogelijk is. De kinderrechter dient vervolgens vast te stellen welke oplossing of welke regeling het best het belang van alle betrokkenen en die van de minderjarigen in het bijzonder, dient. De kinderrechter overweegt als volgt.
De rechtbank acht ten eerste van belang dat er een concreet plan van aanpak komt, zodat het voor betrokkenen duidelijk wordt welke doelen van de ondertoezichtstelling binnen welke termijn behaald moeten worden. Hierdoor wordt – ongeacht de vele onvermijdelijke personele wisselingen – de voortgang van de ondertoezichtstelling gewaarborgd. Daarnaast zou door het nemen van voorspelbare en inzichtelijke besluiten, het stellen van duidelijke doelen en het inbouwen van regelmatige evaluatiemomenten, mogelijk een deel van de onrust en spanning bij de moeder weggenomen kunnen worden, hetgeen een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan een verbetering van de situatie en het contact tussen de man en de minderjarigen.
Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de kans krijgen om de begeleide omgang verder uit te breiden. Volgens de stukken gaat de begeleide omgang nu al voor een langere periode goed. Daarbij is het wel van belang dat er goed zicht wordt gehouden op de gebeurtenissen tijdens de begeleide omgang, zodat er een veilige omgeving gewaarborgd voor de minderjarigen. Concreet betekent dit dat de vader Nederlands spreekt met de kinderen, zodat de begeleiders kunnen volgen wat de vader tegen de kinderen zegt. Ook dient vader voorspelbaar te zijn, in die zin dat hij handelt naar hetgeen wat hij de kinderen heeft beloofd. De kinderen moeten erop kunnen vertrouwen dat vader er is op de afgesproken tijd en niet de contactmomenten afzegt. Gelet op het vorenstaande, zal de rechtbank daarom bepalen dat de begeleide omgang zal worden uitgebreid van anderhalf uur naar twee uur per twee weken.
Voorts dient door de GI met spoed en voorrang de opdrachten zoals uiteengezet in de beschikking van 15 januari 2022 te worden opgepakt. De rechtbank herhaalt de betreffende passage uit de beschikking hieronder volledigheidshalve.
“De kinderrechter verwacht de komende periode van de GI dat zij de ontwikkeling van de minderjarigen nauwlettend in de gaten blijft houden. Daarbij wordt van de GI verwacht dat zij gaat beoordelen of het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om het contact met de vader uit te breiden en of (conform de wens van de vader) de begeleiding van het contact kan worden afgebouwd en wat daarvoor nodig is. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zijn excuses te willen aanbieden aan de minderjarigen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij beziet of dat in het belang van de minderjarigen mogelijk is en zo ja, of en welke hulpverlening daarbij nodig is. Ook het bespreekbaar maken van de traumatische ervaringen is een aandachtspunt, waarbij de voor de minderjarigen noodzakelijke geachte hulpverlening ingezet moet worden. Ook dient bezien te worden of er mogelijkheden zijn tot contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop dient te staan en er rekening moet worden gehouden met haar mening. Verder wordt van de GI verwacht dat zij beziet of hulpverlening en ondersteuning van de praktijkondersteuner van de huisartsenpraktijk voor [minderjarige 1] (ook op termijn) voldoende is en zo nee, welke andere hulpverlening dan geïndiceerd is, hetgeen dan ingezet moet worden. Tenslotte dient nader bekeken te worden op welke wijze ouders in de toekomst zonder bemoeienis van de GI invulling zouden kunnen geven aan hun (gezamenlijk) gezag. Ook op dit punt dient de benodigde hulpverlening ingezet te worden.”
Tot slot kan de rechter op grond van artikel 611 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De kinderrechter heeft op voorhand geen redenen te twijfelen aan de nakoming van de GI. De GI heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de zorgelijke situatie erkend en aangegeven dat zij dit zullen aanpakken. Nu er geen omstandigheden zijn die de oplegging van een dwangsom rechtvaardigen, zal de kinderrechter dit verzoek afwijzen.

5. De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van de zaak onder kenmerk: C/02/392624 / JE RK 21-2516 (verlenging ondertoezichtstelling)
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van twee maanden, met ingang van 15 juli 2022 en tot 15 september 2022;
verklaart deze (tussen)beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling aan tot
19 augustus 2022 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om dan te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling, met daarbij een standpunt of zij het resterende deel van haar verzoek handhaaft;
bepaalt dat de GI, de Raad, de moeder en de vader met een aparte oproepbrief dienen te worden opgeroepen voor de nader te bepalen mondelinge behandeling begin september 2022;
behoudt zich iedere (nadere) beslissing voor.
Ten aanzien van de zaak onder de kenmerk: C/02/397469 / JE RK 22-825 (wijziging omgangsregeling cq. geschil in de uitvoering van de ondertoezichtstelling)
bepaalt dat de stichting Jeugdbescherming west Zeeland binnen twee weken een plan van aanpak dient op te stellen, zulks met ingang van 15 juli 2022;
bepaalt dat het begeleide contactmoment tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , wordt uitgebreid naar twee uur per twee weken;
bepaalt dat de GI met spoed en voorrang de opdrachten zoals uiteengezet in de beschikking van 11 januari 2022 oppakt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Voorn , rechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2022 in tegenwoordigheid mr. S. de Haard, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.