ECLI:NL:RBZWB:2022:5816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
02/142842-22, 02/259920-20 (tul), 02/307486-20 (Tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor vernieling met ISD-maatregel

Op 7 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bedreigen van medewerkers van het Leger des Heils en het vernielen van een ruit bij deze instelling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de bedreigingen had geuit. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte zelf niet voldoende overtuigend waren om tot een bewezenverklaring te komen.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte op 9 juni 2022 opzettelijk een ruit van het Leger des Heils had vernield. De officier van justitie had voldoende bewijs gepresenteerd, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte en foto’s van de schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn criminele verleden en de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte dat de verdachte veelvuldig met justitie in aanraking was gekomen en dat er een hoog risico op recidive bestond.

De rechtbank adviseerde bovendien om de ISD-maatregel in een andere setting uit te voeren dan in Vught, en dat de verdachte prompt moest worden aangemeld bij een dubbel diagnose kliniek voor behandeling van zowel verslavings- als psychiatrische problematiek. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van zowel de verdachte als de maatschappij, om toekomstige strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/142842-22, 02/259920-20 (tul), 02/307486-20 (Tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1982 te [Geboorteplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Middelburg
raadsvrouw mr. N. Vliet, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: bij het Leger des Heils een ruit heeft ingegooid en
feit 2: twee medewerkers van het Leger des Heils heeft bedreigd met de dood.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Voor feit 1 wijst de officier van justitie op de aangifte, de foto’s en de bekennende verklaring van verdachte. Met betrekking tot feit 2 wijst de officier van justitie op de aangifte en de getuigenverklaring. De officier van justitie leidt uit deze verklaringen af dat de bedreigingen tegen aangever en getuige zijn geuit en niet tegen iemand anders, zoals door verdachte wordt gesteld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Voor feit 2 is de verdediging primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu de overtuiging ontbreekt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van redelijke vrees. Verdachte dient daarom van dit feit vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Het dossier bevat weliswaar voldoende wettig bewijs, maar gezien in het licht van de stellige ontkenning van verdachte en gelet op de toelichting ter terechtzitting door verdachte, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 9 juni 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een
ruit, die geheel aan Leger des Heils toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar nu aan alle wettelijke vereisten wordt voldaan. De officier van justitie acht het niet noodzakelijk om daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd. Eventuele bijzondere voorwaarden kunnen ook worden opgesteld aan de hand van nog uit te voeren diagnostisch onderzoek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat aan alle vereisten om tot oplegging van de ISD-maatregel over te gaan wordt voldaan. De verdediging verzet zich niet tegen oplegging van de ISD-maatregel. In het kader van de haalbaarheid van de maatregel is het wenselijk dat maatregel op een andere locatie wordt uitgevoerd dan in Vught, nu verdachte daar twee keer eerder de maatregel heeft ondergaan, waarbij de tweede keer niet goed is uitgepakt. Verdachte dient prompt aangemeld te worden bij een dubbel diagnose kliniek. Er dient ingezet te worden op verslavingsproblematiek, maar ook op psychiatrische problematiek. Een tussentijdse toetsing van de maatregel kan een optie zijn, maar daarvoor refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 9 juni 2022 schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit bij het Leger des Heils. Verdachte gooide een fles Passoa die hij op dat moment in zijn handen had door een ruit van het Leger des Heils. Hij heeft hiermee overlast en financiële schade veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, ook voor soortgelijke feiten. Hij voldoet aan de formele vereisten die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt voor de oplegging van een ISD-maatregel. Het door verdachte begane misdrijf betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Het feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en tot slot eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
Bij de beantwoording van de vraag of het opleggen van de ISD-maatregel in dit geval passend is omdat er geen reële alternatieven meer voorhanden zijn, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 september 2022. Gelet op de aanwezigheid van een groot aantal criminogene factoren, zoals delictgeschiedenis en
daarmee samenhangend zijn veelplegerstatus, verslavingsproblematiek, aanwezigheid van gedrags- dan wel persoonlijkheids- en/of psychische problematiek in samenhang met instabiliteit op vrijwel alle praktische leefgebieden wordt de kans op recidive ingeschat als hoog. Al vanaf zeer jeugdige leeftijd is er sprake van zeer ernstige middelenproblematiek waaronder cocaïne-, speed- en alcoholmisbruik. Verdachte is moeilijk stuurbaar en corrigeerbaar. Bij verdachte is sprake van ADHD, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline-, paranoïde- en afhankelijkheidstrekken. Bovendien is er sprake van een lacunaire gewetensontwikkeling. Zorgelijk is dat de problematiek al jarenlang resulteert in delictgedrag en er tot op heden geen verbetering is in de situatie. De mate van responsiviteit en leerbaarheid is gering en behandelingen lijken vooralsnog geen
blijvend effect te hebben op zijn gedrag. Ambulante en klinische begeleiding/behandeling, in zowel vrijwillig als gedwongen kader, zijn ontoereikend gebleken om gedragsverandering en recidivevermindering op de langere termijn te bewerkstelligen. Ondanks dat de eerder opgelegde ISD-maatregelen geen lange termijn effect kenden hebben zij wel tijdelijk tot afname van recidive en bescherming van de maatschappij geleid. De reclassering adviseert dan ook om opnieuw over te gaan tot oplegging van de ISD-maatregel.
De deskundige [Naam] , reclasseringswerker, heeft ter zitting daaraan het volgende toegevoegd. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is overwogen en besproken met verdachte. Echter gezien eerder ingezette interventies in combinatie met geconstateerde
problematiek en beperkte veranderingsmogelijkheden is de reclassering van mening dat dit een gepasseerd station is en niet de voorkeur geniet. Er moet nieuwe diagnostiek komen zonder dat verdachte onder invloed is. Dit is nodig om te kijken welke kliniek het beste bij verdachte aansluit. Er is niet eerder ingezet op een dubbel diagnose kliniek. Er is vooral ingezet op verslaving, maar ook de psychische problematiek moet aan de orde komen. De reclassering blijft bij haar advies een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Op grond van het advies van de reclassering en de toelichting door de deskundige op zitting is de rechtbank van oordeel dat de kans op recidive groot is en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De aan verdachte opgelegde straffen, maatregelen (twee keer eerder een ISD-maatregel) en behandeltrajecten hebben er eerder niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Dat verdachte nu wel zelfstandig tot gedragsverandering kan komen, acht de rechtbank onwaarschijnlijk, onder meer gelet op zijn delictverleden en eerdere mislukte behandeltrajecten en zijn eigen verklaring dat hij het niet gaat redden als hij weer zo op straat komt te staan. Daarnaast is een klinische behandeling alleen mogelijk wanneer verdachte abstinent is van middelen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat wanneer hij buiten komt, hij zo weer in criminaliteit en drugsgebruik vervalt. Er is buiten geen hulp voor zijn verslaving en zijn psychische problematiek die de recidivekans zou beperken. De factoren waar de recidivekans uit voortvloeit zijn juist zijn verslaving en psychische problematiek. De ISD-maatregel maakt het voor verdachte mogelijk om gedurende een langere periode middels forensische behandeling te werken aan zijn verslavingsproblematiek en de onderliggende oorzaken daarvan. Ook zal het opleggen van de ISD-maatregel tot gevolg hebben dat verdachte voor de duur van de maatregel geen strafbare feiten kan plegen.
Om recidive te voorkomen en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en daarnaast ter optimale bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Aan verdachte is twee keer eerder de ISD-maatregel opgelegd waarvan de laatste keer niet goed is verlopen. De rechtbank zou graag zien dan wordt voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Wanneer de ISD-maatregel goed en volledig wordt ingekleed zal de kans van slagen groter worden. De rechtbank zal om die reden expliciet een aanbeveling doen aan de officier van justitie, te weten dat de maatregel in een andere setting dient plaats te vinden dan in Vught. Voorts dient verdachte prompt aangemeld te worden bij een dubbel diagnose kliniek waar ingezet zal worden op verslavingsproblematiek, maar ook op (onderliggende) psychiatrische problematiek. De eerste maanden van de maatregel zal moeten worden ingezet op gedegen onderzoek. De rechtbank merkt nog op dat het streven naar de haalbaarheid van de maatregel niet alleen in het belang van verdachte is, maar ook in het belang van de maatschappij om toekomstige slachtoffers te voorkomen. De rechtbank heeft overwogen om een tussentijds toetsmoment te bepalen om, gelet op het voorgaande, een vinger aan de pols te houden. De rechtbank acht dit op dit moment echter niet geïndiceerd, nu zij ervan uit gaat dat het tenuitvoerleggingsadvies duidelijk is. Mocht de voortgang van de ISD daar aanleiding toe geven dan bestaat voor de verdediging de mogelijkheid om een tussentijdse toets te verzoeken.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke straffen van 4 weken respectievelijk 16 dagen gevangenisstraf die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van 26 november 2020 respectievelijk 9 maart 2021 niet ten uitvoer zullen worden gelegd. De officier van justitie acht dit niet opportuun nu hij heeft gevorderd om tot oplegging van de ISD-maatregel over te gaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee in beide gevallen de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij dit niet opportuun acht nu zal worden overgegaan tot oplegging van de ISD-maatregel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
-
adviseert de maatregel ten uitvoer te leggen op een andere locatie dan ‘Penitentiaire Inrichting Vught’ en verdachte prompt aan te melden bij een dubbel diagnose kliniek waar ingezet zal worden op zowel verslavings- als psychiatrische problematiek;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2022.
Mr. Martens en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.