ECLI:NL:RBZWB:2022:5814

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
02/293109-21; 02/279499-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, mishandeling, wederspannigheid en vernieling door verdachte in psychotische toestand onder invloed van alcohol

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich in een periode van een maand schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder zware mishandeling, mishandeling, wederspannigheid met letsel, belediging, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer van de zware mishandeling, [slachtoffer 1], nog steeds niet volledig hersteld is van de opgelopen verwondingen. De rechtbank heeft een kennelijke omissie in de tenlastelegging gecorrigeerd, waarbij de pleegplaats is verbeterd van Tilburg naar Sprang-Capelle, zonder dat dit de verdediging van de verdachte heeft geschaad.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een psychotische toestand verkeerde en onder invloed van alcohol was. Hierdoor kon de verdachte niet strafbaar worden gesteld voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de behandeling in het kader van tbs met voorwaarden een grotere kans van slagen heeft dan een zorgmachtiging, en dat het noodzakelijk is om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Daarnaast zijn er diverse schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor het slachtoffer van de zware mishandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor de tbs-maatregel vastgesteld, waaronder het meewerken aan reclasseringstoezicht en het volgen van behandeling in een forensische zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/293109-21; 02/279499-21 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaken

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting van 11 februari 2022 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
De zaken zijn behandeld in combinatie met een verzoek van de officier van justitie mr. I.M. Peters tot afgifte van een zorgmachtiging voor verdachte met nummer C/02/401543/PA RK 22/4177.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-293109-21
1. [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld door een autoportier meermalen tegen de benen van [slachtoffer 1] dicht te gooien en haar op de grond te gooien, subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging daartoe;
2. [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
3. zich heeft verzet bij zijn aanhouding, waardoor verbalisant [verbalisant 1] letsel heeft opgelopen;
02-279499-21
1. verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] heeft beledigd;
2. verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] heeft bedreigd;
3. meerdere tafels en stoelen heeft beschadigd;
4. een handscanner van de [bedrijf] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/293109-21
De officier van justitie acht de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 is zij van mening dat het letsel van [slachtoffer 1] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel en dat daarmee de primair ten laste gelegde zware mishandeling is bewezen.
02-279499-21
Ook acht de officier van justitie de vier ten laste gelegde feiten onder dit parketnummer wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 3 kan worden bewezen dat verdachte één tafel heeft beschadigd. Voor het overige dient vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/293109-21
De verdediging heeft ten aanzien van de onder dit parketnummer ten laste gelegde feiten geen bewijsverweer gevoerd.
02-279499-21
De verdediging merkt ten aanzien van feit 3 op dat twijfel bestaat of verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het kantelen van een tafel het tafelblad beschadigd zou raken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Uit het dossier volgt niet van schade aan stoelen, zodat voor dat onderdeel vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/293109-21
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 15 oktober 2021 in Sprang-Capelle een autoportier meermalen heeft dicht geduwd terwijl [slachtoffer 1] op de bijrijdersstoel zat en haar benen nog buiten de auto stonden. Toen [slachtoffer 1] een paar honderd meter verder uit de auto stapte, heeft verdachte haar met twee handen vastgepakt en krachtig geduwd waardoor zij op straat viel. Hierdoor heeft [slachtoffer 1] een gekneusde arm en schouder opgelopen en is haar rechter knie gebroken. Op 25 oktober 2021 is [slachtoffer 1] hieraan geopereerd.
De gedragingen van verdachte zijn in hun volgorde en naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat verdachte het intreden van dit ontstane risico bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging als pleegplaats Tilburg is genoemd. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat het feit heeft plaatsgevonden in Sprang-Capelle. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 5 november 2021 heeft verdachte zelf aangegeven dat dit incident niet heeft plaatsgevonden in Tilburg maar in Sprang-Capelle. Ter zitting is verdachte bevraagd over de gedragingen die op 15 oktober 2021 in Sprang-Capelle zouden hebben plaatsgevonden, waarop hij heeft geantwoord dat hij daar was en heeft geprobeerd het portier dicht te doen. De rechtbank zal de pleegplaats dan ook verbeterd lezen. Verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging, nu het verdachte steeds duidelijk is geweest op welk strafbaar feit het tenlastegelegde onder feit 1 ziet en wat hem daarin verweten wordt en hij daarover is bevraagd en door de verdediging verder geen verweer is gevoerd.
De rechtbank acht de zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 15 oktober 2021 te Sprang-Capelle wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten onder 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
02-279499-21
Feiten 1, 2 en 4
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat er stoelen zijn beschadigd, zodat zij verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken. Wel heeft verdachte met zijn gedraging, namelijk het kantelen van de tafel, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de tafel daardoor beschadigd zou kunnen raken. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet en de rechtbank acht de beschadiging van de tafel dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/293109-21
1
op 15 oktober 2021 te
Sprang-Capelleaan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie en een gekneusde schouder heeft toegebracht door met kracht meermalen een autoportier tegen de benen van die [slachtoffer 1] dicht te gooien en/of dicht te drukken en vervolgens hardhandig die [slachtoffer 1] vast te pakken en die [slachtoffer 1] op de grond te gooien;
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is een onjuiste plaatsnaam opgenomen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Verdachte is daardoor niet zijn de verdediging geschaad.
2
op 27 oktober 2021 te Waalwijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen haar bil te trappen;
3
op 27 oktober 2021 te Waalwijk, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] (hoofdagent bij de politie Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door met zijn elleboog een slaande beweging te maken in de richting van voornoemde
opsporingsambtenaar, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een rode plek op de rechterwang bij die [verbalisant 1] ten
gevolge heeft gehad;
02/279499-21
1
op 15 oktober 2021 te Waalwijk opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 2] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid
Zeeland-West-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "kankerlijers" en "kankerflikkers";
2
op 15 oktober 2021 te Waalwijk [verbalisant 2] (brigadier bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [verbalisant 2] en [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb een kogel voor jullie klaar liggen en jullie zullen die kogel krijgen";
3
op 17 september 2021 te Waalwijk opzettelijk en wederrechtelijk een tafel, die aan [naam 1] toebehoorde heeft beschadigd;
4
op 15 oktober 2021 te Waalwijk opzettelijk en wederrechtelijk een handscanner, die aan [bedrijf] Sprang-Capelle toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte op grond van de rapportages van de deskundigen volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van alle feiten. Zij vordert verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor alle feiten en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op het dubbel persoonlijkheidsonderzoek van psychiater in opleiding dr. [naam 2] onder supervisie van psychiater drs. [psychiater] van 4 mei 2022 en psycholoog dr. [psycholoog] van 25 april 2022 alsmede het aanvullend dubbel persoonlijkheidsonderzoek van drs. [psychiater] van 13 september 2022 en psycholoog dr. [psycholoog] van 11 september 2022.
Uit de rapportages van psychiater drs. [psychiater] blijkt dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en recidiverende depressies. Verdachte was ten tijde van de feiten onder parketnummer 02/293109-21 psychotisch en onder invloed van alcohol. De deskundige adviseert om feit 1 in het geheel niet toe te rekenen. De deskundige kan vanwege het ontbreken van een gedegen delictanalyse geen uitspraken doen over de toerekenbaarheid van de feiten 2 en 3. In het aanvullend dubbel persoonlijkheidsonderzoek heeft zij over de feiten onder parketnummer 02/279449-21 gerapporteerd dat verdachte in dezelfde psychotische toestand verkeerde en ook onder invloed was van alcohol. Verdachte was in die periode fors ontregeld op verschillende vlakken.
Uit de rapportages van psycholoog dr. [psycholoog] blijkt dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en daarnaast van misbruik van alcohol en drugs. Dit beïnvloedde het gedrag van verdachte ten tijde van de feiten. De deskundige adviseert om 6 van de 7 feiten niet aan verdachte toe te rekenen. Verdachte was vanwege zijn ziekte onvoldoende in staat om situaties te overzien en de consequenties van zijn handelen in te schatten. Voor feit 3 onder parketnummer 02/279449-21 onthoudt de deskundige zich van advies.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over de aanwezigheid van de stoornissen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten over. Gelet op de feitelijke omstandigheden en de persoon van verdachte staat in voldoende mate vast dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een psychotische toestand verkeerde en ook onder invloed van alcohol was. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alle feiten daarom op dezelfde wijze moeten worden benaderd en dat alle bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden. Op verdachte moet gelet op zijn ziektebeeld en het hoge recidiverisico toezicht worden gehouden door justitie en niet door de GGZ. Dat is ook in het belang van verdachte. De tbs-maatregel biedt een langdurige klinische opname binnen een FPA, waarbij in een klinische setting aandacht is voor ziekte-inzicht en verdachte het medicatiebelang en de invloed van middelengebruik op zijn stoornis wordt geleerd. Vervolgens kan verdachte geleidelijk aan resocialiseren en uitstromen naar begeleid wonen.
Daarnaast is door officier van justitie mr. I.M. Peters verzocht om aanvullend een zorgmachtiging af te geven, beperkt tot de verplichte inname van medicatie. Dit verzoek is gelijktijdig met de strafzaak behandeld. De medicatie is enkel bedoeld als ondersteunend aan de tenuitvoerlegging van de tbs met voorwaarden. Dit zorgt niet voor overlap met een van de te stellen bijzondere voorwaarden bij de tbs. De noodzaak hiervoor blijkt uit het belang dat de deskundigen aan de medicatie-inname hechten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat gelet op de adviezen van de deskundigen, ook waar het gaat om beperking van recidive, kan worden volstaan met een zorgmachtiging. De verdediging ziet geen noodzaak tot het opleggen van een tbs met voorwaarden. De juiste medicatie zal zorgen voor een laag recidiverisico, waardoor niet is voldaan aan het gevaarscriterium. De problematiek van verdachte is vergelijkbaar met die van andere patiënten binnen de reguliere GGZ. Tot op heden heeft enkel hulpverlening in een vrijwillig kader plaatsgevonden. Verdachte is niet intrinsiek gewelddadig en is primair een psychiatrische patiënt. De oplegging van een tbs-maatregel wordt niet proportioneel geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van een maand schuldig gemaakt aan twee vernielingen, een belediging, een bedreiging, wederspannigheid met letsel ten gevolge, een mishandeling en een zware mishandeling. Slachtoffer [slachtoffer 1] is van deze zware mishandeling nog steeds niet volledig hersteld.
Zoals de rechtbank onder 5.2.3 heeft overwogen, zijn de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte toe te rekenen, omdat hij bij het plegen daarvan verkeerde onder invloed van een psychische stoornis en onder invloed van alcohol. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of oplegging van een maatregel nodig is. De rechtbank heeft bij deze afweging de adviezen uit het (aanvullend) dubbel persoonlijkheidsonderzoek van [psycholoog] en [psychiater] betrokken alsmede het advies van [reclasseringsmedewerker] van de reclassering.
[psycholoog] schat het recidiverisico reëel en hoog in wanneer verdachte zelfstandig functioneert en niet terug kan vallen op begeleiding. De combinatie van stoppen met medicatie, terugval in middelengebruik en geen opvang zal verdachte doen destabiliseren wat de kans op recidive zal vergroten. De kans op recidive is laag als verdachte kan functioneren in een gecontroleerde situatie waarin hij kan terugvallen op begeleiding en waar toezicht is op zijn therapietrouw en abstinentie van middelengebruik. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig. Vanwege de geringe therapietrouw dient gezocht te worden naar een verplicht kader waaraan verdachte zich niet kan onttrekken. In aanvang zal dit klinisch dienen te zijn waarna geleidelijk aan toegewerkt kan worden naar een meer ambulante vorm van begeleiding binnen een beschermde woonvorm. De deskundige geeft aan dat een zorgmachtiging valt te overwegen.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat verdachte primair een psychiatrisch patiënt is zonder pro criminele opvattingen, waardoor hij binnen de reguliere GGZ past. De deskundige ziet geen nadelen van een tbs met voorwaarden, maar de voorkeur zou moeten uitgaan naar een eenvoudiger en minder ingrijpend traject: de zorgmachtiging.
[psychiater] schat de kans op recidive hoog in zonder behandeling en begeleiding. Bij adequate behandeling wordt de kans op herhaling van agressief gedrag ingeschat als laag tot matig. Een terugval in een psychose zou het risico op terugval in middelengebruik verhogen en andersom, waardoor de kans op recidive van agressie toeneemt. Er is sprake van beperkt ziekte-inzicht. Om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te verlagen wordt gezien de ernst van de pathologie en de hardnekkigheid van de verslaving geadviseerd om te starten met een klinisch traject van in ieder geval een half jaar op een afdeling met een gemiddeld beveiligingsniveau. Dit is van belang voor het bereiken van verdere psychiatrische stabilisatie, voor het ontwikkelen en bevorderen van ziekte-inzicht en om een start te maken met de behandeling van het middelengebruik, waarbij de huidige abstinentie verder geconsolideerd dient te worden. Vanuit een klinisch traject kan worden toegewerkt naar resocialisatie waarvan dagbesteding, een woonsetting met 24-uurbegeleiding en het voortzetten van controles op medicatie- en middelengebruik onderdelen moeten zijn. De problematiek van verdachte is vergelijkbaar met die van patiënten binnen de reguliere GGZ. Gelet op de beperkte justitiële voorgeschiedenis, zijn gemotiveerde houding, eerdere vrijwillige behandelingen en de reeds gestarte stabilisatie en abstinentie zou een zorgmachtiging passen. De deskundige ziet geen meerwaarde in een forensische benadering van verdachte.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat wanneer aan verdachte een zorgmachtiging wordt afgegeven en hij verplichte zorg krijgt dat het gevaarlijk gedrag daarmee voldoende wordt ondervangen. De deskundige geeft aan dat het opleggen van een tbs met voorwaarden ook kan, maar zij is van mening dat een zorgmachtiging afdoende is.
Bij de reclassering is nagedacht over de haalbaarheid van een tbs met voorwaarden, gelet op het ziektebeeld, de terugkerende therapie- en medicatieontrouw in het verleden en de herhaalde terugvallen in middelengebruik. Binnen een sterk gestructureerde omgeving als het PPC gaat het goed met verdachte. De reclassering voorziet voornamelijk een hoog afbreukrisico op de voorwaarden wanneer verdachte meer vrijheden gaat krijgen in de resocialisatiefase. Wel heeft verdachte in 2020 een reclasseringstoezicht positief afgerond wat mogelijkheden biedt voor dit kader. Binnen een tbs-maatregel wordt behandeld vanuit forensisch oogpunt, gericht op vermindering van recidivegevaar. De reclassering adviseert voorzichtig positief over een tbs met voorwaarden. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan de opgestelde voorwaarden mee te werken. Indien verdachte zich onttrekt aan het medicatiebeleid zal een zorgmachtiging moeten worden aangevraagd om dit te waarborgen, omdat er binnen het kader van de tbs met voorwaarden geen dwangmedicatie kan worden toegepast.
In een e-mail van 15 september 2022 heeft [reclasseringsmedewerker] aangegeven dat het IFZ een indicatiestelling heeft afgegeven voor een klinische opname met hoge zorgintensiteit en gemiddeld beveiligingsniveau. Verdachte is geïndiceerd voor een klinische plaatsing in een FPA met expertise op het gebied van de behandeling van dubbeldiagnose problematiek. Verdachte is aangemeld bij de Woenselse Poort en staat op de wachtlijst.
Ter zitting heeft deskundige [reclasseringsmedewerker] daaraan toegevoegd dat, gelet op het regelmatig terugvallen in middelengebruik, de zucht naar alcohol die altijd aanwezig is geweest en daarmee samenhangend de verhoogde kans dat verdachte zijn medicatie niet meer neemt en decompenseert met delictgedrag tot gevolg, een forensisch kader wenselijk is. Daarin kunnen kleine stapjes worden genomen en eventueel worden teruggeschakeld. Verdachte kan dan geleidelijk aan resocialiseren.
Op grond van de rapportages van de deskundigen die verdachte hebben onderzocht, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarvoor verdachte, gelet op het hoge recidiverisico en zijn beperkte ziekte-inzicht, psychiatrische zorg nodig heeft. Deze zorg kan volgens [psycholoog] en [psychiater] binnen een civiele setting, op grond van een zorgmachtiging, worden verleend. Volgens de officier van justitie is enkel het kader van tbs met voorwaarden met daarbij een aanvullende zorgmachtiging voor het innemen van medicatie toereikend.
De rechtbank overweegt dat sprake is van ernstige strafbare feiten en dat bij verdachte naast schizofrenie ook sprake is van middelengebruik. Ook is verdachte in het verleden medicatieontrouw gebleken, wat juist heeft geleid tot het plegen van strafbare feiten. Verdachte gebruikt inmiddels het medicijn Clozapine wat goed lijkt aan te slaan en is op dit moment abstinent van middelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte al een geruime tijd verblijft in het PPC te Vught, wat de meeste gestructureerde omgeving is waar een verdachte in detentie zou kunnen verblijven.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de psychiatrische voorgeschiedenis van verdachte. In 2016 is verdachte opgenomen bij Kentra 24 in St. Oedenrode vanwege de toename van middelengebruik. In februari 2018 kwam verdachte in aanraking met justitie na een incident in Tilburg en kreeg hij verplichte detoxificatie opgelegd. In dat kader volgde in mei tot september 2018 een opname bij De Hoop GGZ, waar de diagnose schizofrenie werd gesteld. Eind 2018 is verdachte begeleid gaan wonen bij het RIBW. Daar raakte hij al snel overprikkeld en is hij teruggevallen in het gebruik van alcohol. Na opnieuw een detoxificatie is hij naar een andere woning verhuisd. Tijdens zijn verblijf tot oktober 2021 bleek dat verdachte regelmatig zijn medicatie niet in nam. De setting van het RIBW is dan ook te open gebleken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het afgeven van een zorgmachtiging in de onderhavige zaak geen reëel alternatief is voor de tbs-maatregel. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat een ambulant forensisch kader zoals in het verleden meermaals is geprobeerd niet toereikend is gebleken. Bovendien blijkt uit de rapportages dat het recidiverisico hoog is. De veiligheid van verdachte en van de maatschappij is in het geding.
Ook blijkt uit de rapportages dat verdachte een langdurig behandeltraject nodig heeft, niet alleen bestaande uit een klinische behandeling, maar daarna ook nog een (ambulant) langdurig traject in het kader van begeleid wonen met 24-uurszorg. Het noodzakelijk geachte toezicht na de klinische behandeling is via een zorgmachtiging niet (op voorhand dwingend) te realiseren. Aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de noodzaak tot langdurig toezicht draagt met name ook bij dat niet duidelijk is in hoeverre verdachte de zucht naar middelen onder controle heeft. Verdachte gebruikt op dit moment geen alcohol of drugs, maar dat is in de beveiligde en uiterst gestructureerde omgeving van het PPC. Het is niet in te schatten hoe verdachte daarmee zal omgaan in een andere – minder gestructureerde – omgeving. Bovendien geeft verdachte aan dat hij nog steeds de zucht naar alcohol ervaart. Uit de aangehaalde rapporten blijkt dat het middelengebruik een negatief versterkende werking kan hebben op zijn psychotische kwetsbaarheid en ook het recidiverisico verhoogt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, na de klinische behandeling, de resocialisatie zeer geleidelijk aan zou moeten plaatsvinden waarbij constant in de gaten wordt gehouden of verdachte abstinent blijft van middelen en of hij medicatietrouw blijft. Een reguliere GGZ-instelling is niet gericht op langdurig aaneengesloten zorg met behandeling voor recidivegevaar. Dat is juist gelet op de persoon van verdachte van essentieel belang om te komen tot een zo laag mogelijke kans op recidive en daarmee ook de bescherming van de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden een grotere kans van slagen heeft dan het kader van de zorgmachtiging. Wat de rechtbank betreft is het daarbij niet van belang welk stigma of stempel daarmee zou samenhangen. De rechtbank benadrukt dat zij het ook in het belang van verdachte acht dat het kader waarin de kans van slagen het grootste is, wordt opgelegd. Verdachte kan medio december terecht bij FPA De Woenselse Poort dat passende mogelijkheden biedt wat betreft de resocialisatie van verdachte.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de veiligheid van anderen, gelet op de problematiek van verdachte en de hoge kans op herhaling, voldoende te garanderen dan door aan verdachte een tbs-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van een tbs-maatregel, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf, de zware mishandeling, is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het maatregelrapport van Novadic-Kentron van 27 juli 2022. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij per heden op het verzoekschrift van de officier van justitie, dat gecombineerd met deze strafzaak is behandeld, voor verdachte een zorgmachtiging heeft verleend. Deze zorgmachtiging is beperkt tot zorg rondom het verplicht innemen van medicatie.

7.De benadeelde partijen

02/293109-21
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 7.576,69, bestaande uit een bedrag van € 4.076,69 wegens materiële schade en € 3.500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger] aangevoerd dat de vordering wordt verhoogd met € 62,20 aan materiële schade vanwege de gevolgde EMDR therapie.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 7.638,89, waarvan € 4.138,89 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 9.851,41, bestaande uit een bedrag van € 8.761,41 wegens materiële schade en € 1.090,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger] aangevoerd dat de vordering wordt verhoogd met € 25,00 aan materiële schade vanwege een factuur voor eigen bijdrage bij [instelling]
Algemene overwegingen
Artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit. De concrete omstandigheden van het geval bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om te kunnen aannemen dat rechtstreekse schade is geleden.
De kring van voegingsgerechtigden wordt op grond van artikel 51 lid 2 Sv uitgebreid met categorieën van personen die geen rechtstreekse schade hebben geleden. In dit geval zijn van toepassing artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – dat ziet op immateriële shockschade – en artikel 6:108 BW, dat ziet op affectieschade.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
De wet geeft nabestaanden ook in andere gevallen recht op immateriële schadevergoeding. Alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder a van het BW of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, hebben nabestaanden recht op immateriële schadevergoeding. Shockschade kan alleen worden toegewezen als er sprake is van 1) een nauwe en affectieve relatie; 2) een heftige shock door de directe confrontatie met – in dit geval – het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan; en 3) geestelijk letsel met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld ten gevolge hiervan.
Beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een rechtstreekse onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 onder b BW. De rechtbank zal daarom de gevorderde schadevergoeding van € 1.090,00 voor immateriële schade toewijzen. Deze schade is door de verdediging niet betwist.
Bij de beoordeling van de gevorderde materiële schade heeft de rechtbank gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval om te bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade. Wat de betreft het eigen risico, de kosten van EMDR-behandeling en de reiskosten is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat sprake is van rechtstreekse schade. Deze schade is door de verdediging ook niet betwist.
Dat is anders ten aanzien van het bedrag van € 7.700,00 aan materiële schade in verband met het verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat een afdoende onderbouwing van het causaal verband tussen het feit en de schade ontbreekt. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Concluderend acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 2.176,41, waarvan € 1.086,41 materiële schade en
€ 1.090,00 immateriële schade.
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 220,00 aan immateriële schade voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 175,00, gelet op de aard en omstandigheden van het feit en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende schadebedrag vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 27 oktober 2021. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
02/279499-21
Benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 275,00 aan materiële schade voor feit 3.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde beschadiging van de tafel is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Zij zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde schade ten aanzien van andere tafels en stoelen stelt de rechtbank vast dat verdachte hiervan is vrijgesproken. Zij zal de vordering voor dit deel daarom afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 38a, 57, 181, 266, 267, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/293109-21
feit 1:zware mishandeling
feit 2:mishandeling
feit 3:wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande
feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
02/279499-21
feit 1:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen
gepleegd;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
1. verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
* verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
* verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
* verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
* verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
* verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
* verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), -Kliniek (FPK), -Afdeling (FPA) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
5. verdachte laat zich opnemen in forensische zorginstelling of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. verdachte laat zich behandelen door een (forensisch) ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. verdachte verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
9. verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen
02/293109-21
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 7.638,89, waarvan € 4.138,89 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1), € 7.638,89 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 3]van
€ 2.176,41, waarvan € 1.086,41 aan materiële schade en € 1.090,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 3](feit 1), € 2.176,41 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[verbalisant 1]van € 175,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 1](feit 3), € 175,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02/279499-21
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de bewezenverklaarde beschadiging van de tafel en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijs de vordering voor het overige af;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is vervroegd uitgesproken ter openbare zitting op 6 oktober 2022.
Mr. Martens en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.