ECLI:NL:RBZWB:2022:5788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
9505755 CV EXPL 21-4247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Kerkhofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen uit overeenkomst van opdracht met betrekking tot rechtsbijstand

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. E. El-Sharkawi, betaling van openstaande facturen van gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 2.003,68, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de betaling van de facturen die verband houden met een overeenkomst van opdracht voor rechtsbijstand in een huurgeschil. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat eiser tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar de kantonrechter oordeelt dat dit verweer onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de verbintenis in Nederland is uitgevoerd. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief de gevorderde handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 20 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9505755 CV EXPL 21-4247
vonnis d.d. 20 juli 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi, advocaat te Den Haag,
tegen
[gedaagde]
wonende te [adres]
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 23 februari 2022 en de daarin genoemde stukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 16 juni 2022.

2.Het geschil

2.1
Eiser (verder te noemen [eiser] ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen [gedaagde] ) te veroordelen tot betaling van € 2.003,68, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur tot de dag van de dagvaarding gesteld op € 196,- en vanaf de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, en een bedrag van € 300,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten (waaronder de deurwaarderskosten en het griffierecht) en in de nakosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.De beoordeling

3.1
Nu [gedaagde] in het buitenland woonachtig is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
3.2
Omdat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd, is de Nederlandse rechter op grond van art. 7 aanhef en onder 1° van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen. Ingevolge deze bepaling is immers de plaats van uitvoering van een verbintenis uit een overeenkomst tot verstrekking van diensten gelijk aan de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden.
3.3
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de kantonrechter als volgt. De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van
17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo), nu de betreffende overeenkomst gesloten is op/na 17 december 2009. Nu niet gesteld of gebleken is dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 4 van Rome I-Vo het recht van toepassing van het land dienst- verlener zijn gewone verblijfplaats heeft.
3.4
Tussen partijen staan de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken feiten vast:
- [gedaagde] heeft met [eiser] een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot het verlenen van rechtsbijstand in verband met een huurgeschil. Zij zijn daarbij een uurtarief van € 175,00 per uur overeengekomen, te vermeerderen met 21 % btw.
- [eiser] heeft diverse facturen gestuurd, voorzien van een urenregistratie. Van de factuur 20190169 is een gedeelte van € 1.283,73 onbetaald gebleven en daarnaast is de factuur 20210013 ten bedrage van € 719,95 niet betaald.
- [eiser] heeft [gedaagde] tot betaling gesommeerd om de openstaande facturen te voldoen. Betaling is uitgebleven.
3.5
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van opdracht gehouden is om de kosten van de aan hem verleende rechtsbijstand te betalen. Omdat betaling ondanks sommatie is uitgebleven, is [gedaagde] naast de buitengerechtelijke incassokosten wettelijke handelsrente verschuldigd geworden, aldus [eiser] .
3.6
[gedaagde] voert verweer op de hierna te vermelden gronden.
3.7
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de facturen waarvan betaling wordt gevorderd, niet heeft weersproken. Hij betwist echter dat hij de openstaande bedragen verschuldigd is, omdat [eiser] geen goed werk heeft geleverd en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht inzake het huurgeschil. [gedaagde] heeft onder verwijzing naar het vonnis van 7 september 2018 van de Rechtbank Amsterdam en naar het arrest van 28 juli 2020 van het Gerechtshof Amsterdam (zie de producties bij de conclusie van antwoord) gesteld dat ook de rechters die conclusie hadden getrokken. Nu [eiser] de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist en naar het oordeel van de kantonrechter uit deze uitspraken niet kan worden afgeleid dat sprake is van tekortschieten van de zijde van [eiser] , zal het verweer van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Voor zover hij bedoeld heeft te stellen dat hij zijn betalingsverplichting vanwege wanprestatie heeft opgeschort, heeft hij deze stelling evenmin voldoende onderbouwd.
3.8
[gedaagde] heeft tot slot als verweer gevoerd dat hij niet in staat is om de verschuldigde bedragen te voldoen. Dit verweer zal eveneens als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Daarbij komt dat een eventuele betalingsonmacht een schuldenaar niet ontslaat van zijn of haar betalingsverplichting uit hoofde van de gesloten overeenkomst van opdracht.
3.9
[eiser] heeft de wettelijke handelsrente gevorderd. Nu onweersproken is gebleven dat sprake is van een "handelsovereenkomst" in de zin van artikel 6:119a BW, acht de kantonrechter de gevorderde handelsrente toewijsbaar.
3.1
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
3.11
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de (gevorderde) proceskosten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 374,33, bestaande uit € 134,33 aan dagvaardingskosten en € 240,00 aan griffierechten.
3.12
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde] niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] , indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van
€ 124,00), zijnde een bedrag van € 93,50. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.003,68 en een bedrag van € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 2.003,68 vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 374,33;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door El-Sharkawi volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 93,50 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kerkhofs en in het openbaar uitgesproken op
20 juli 2022.