ECLI:NL:RBZWB:2022:5783

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
9740725 CV EXPL 22-974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen uit overeenkomst van opdracht met beroep op verjaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, vertegenwoordigd door een advocaat, dat gedaagde een bedrag van € 377,50 betaalt, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tot rechtshulpverlening die eiser met gedaagde heeft gesloten. Gedaagde betwist de overeenkomst en voert aan dat hij niet heeft ingestemd met de betaling, en dat de vordering is verjaard omdat hij de facturen pas drie jaar na de dienstverlening heeft ontvangen.

De procedure begon met een dagvaarding op 23 februari 2022, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de overeenkomst tot stand is gekomen, mede op basis van een ouderschapsplan dat door gedaagde en zijn ex-vriendin is ondertekend. Eiser heeft ook bewijsstukken overgelegd die de noodzaak van juridische bijstand aantonen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet kan ontkomen aan de betaling van de facturen, omdat de vordering nog niet is verjaard. De wettelijke termijn van vijf jaar is nog niet verstreken, aangezien de facturen zijn gefactureerd in 2019 en de dagvaarding in 2022 is uitgebracht. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan de wettelijke vereisten voor vergoeding heeft voldaan. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 343,96. Het vonnis is uitgesproken op 3 augustus 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 9740725 CV EXPL 22-974
vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
advocaat, kantoorhoudende te Rosmalen,
eiser,
gemachtigde: [eiser] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [postcode] Tilburg, [adres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

De procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 23 februari 2022 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 16 maart 2022, waaruit de conclusie van antwoord blijkt, met producties;
c. de conclusie van repliek, met producties;
d. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 11 mei 2022, waaruit de conclusie van dupliek blijkt.
Hierna is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.Het geschil

2.1
Eiser (verder te noemen [eiser] ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen [gedaagde] ) te veroordelen om aan hem € 377,50 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een overeenkomst tot rechtshulpverlening heeft gesloten en dat [gedaagde] hem op grond van deze overeenkomst
een bedrag van in totaal € 377,50 moet betalen, bestaande uit twee onbetaald gebleven facturen van € 345,- (factuur van 25 april 2019) en € 32,50 (factuur van 13 mei 2019). Omdat betaling is uitgebleven, is [gedaagde] naast de wettelijke rente ook buitengerechtelijke kosten en proceskosten verschuldigd.
2.3
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij betwist dat hij een overeenkomst met [eiser] heeft gesloten. Volgens hem heeft zijn ex-vriendin
ingeschakeld voor het opstellen van een ouderschapsplan. Hij wilde daaraan niet meewerken en zijn ex-vriendin wist ook dat hij daar niet aan mee wilde betalen. Verder stelt [gedaagde] dat sprake is verjaring omdat hij pas drie jaar later de facturen van [eiser] heeft ontvangen.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen is allereerst in geschil of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
3.1.1
[eiser] heeft bij conclusie van repliek nader toegelicht dat [gedaagde] en zijn [ex-vriendin] voor hun uit hun relatie voortgekomen kinderen een gezamenlijk ouderschapsplan hebben opgesteld, waarbij onder andere is overeengekomen dat zij het co-ouderschap over hun kinderen zouden uitoefenen. [eiser] heeft dit ouderschapsplan als productie 1 in het geding gebracht. Om dit ouderschapsplan juridisch effectief te laten zijn was de inschakeling van de rechtbank nodig en daarvoor hadden zij een advocaat nodig, aldus [eiser] . [gedaagde] en [ex-vriendin] zijn via hun administrateur, de heer
[naam] , bij hem terecht gekomen. Voor de procedure die bij de rechtbank gevoerd moest worden, hebben zowel [gedaagde] als [ex-vriendin] een toevoeging ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand. [eiser] heeft beide toevoegingen als producties 2 en 3 bij de conclusie van repliek overgelegd. Voor zowel [gedaagde] als voor [ex-vriendin] gold een eigen bijdrage van € 345,-. Daarnaast heeft [eiser] € 65,- moeten betalen aan de gemeente Tilburg voor uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie en het geboorteregister. Beide uittreksels waren noodzakelijk voor het instellen van het verzoek bij de rechtbank. [ex-vriendin] heeft haar eigen bijdrage van € 345,- en de helft van € 65,-, zijnde € 32,50, aan [eiser] betaald, maar
[gedaagde] weigert te betalen. [eiser] heeft als producties 4 en 6 bij de conclusie van repliek ook nog overgelegd het door hem bij de rechtbank ingediende verzoek d.d. 12 juni 2019 tot toekenning van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de toewijzende beschikking van deze rechtbank van 4 september 2019.
3.1.2
De kantonrechter is van oordeel dat uit de onder 3.1.1 gegeven toelichting van
[eiser] , die [gedaagde] bij conclusie van dupliek niet heeft weersproken, en uit de in 3.1.1 genoemde producties voldoende blijkt dat [eiser] in opdracht en voor rekening van zowel [gedaagde] als [ex-vriendin] het voeren van de gerechtelijke procedure heeft verricht, die heeft geleid tot de toekenning van het gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kinderen. Dat [gedaagde] wist dat voor de toekenning van het gezamenlijk gezag een gerechtelijke procedure nodig was, waarbij ook op zijn kosten een advocaat ingeschakeld moest worden, blijkt uit het volgende. Allereerst staat in het door [gedaagde] mede ondertekende Ouderschapsplan (bladzijde 1) vermeld:
“Omdat partijen niet gehuwd zijn en geen geregistreerd partnerschap hebben, gaan zij allereerst een verzoek indienen bij de Rechtbank voor het gezamenlijk gezag.”Verder luidt de tekst van de Toevoeging die de Raad voor Rechtsbijstand op 16 april 2019 aan [gedaagde] heeft toegezonden en waarvan [gedaagde] de ontvangst niet heeft betwist, -voor zover thans van belang- als volgt:
“Geachte heer [gedaagde] , Op 10-04-2019 heeft uw advocaat namens u bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag om een toevoeging ingediend. De raad heeft op basis van de nu bij de raad aanwezige gegevens positief beslist op de aanvraag (…)Eigen bijdrageDe door u te betalen eigen bijdrage bedraagt: € 345,00. De hoogte van deze eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van uw (gezamenlijke) inkomen. Deze eigen bijdrage moet u aan uw advocaat betalen ennietaan de Raad voor Rechtsbijstand (…)BezwaarTegen deze beslissing kunt u binnen 6 weken na dagtekening bezwaar indienen bij de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (…)Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] binnen de bezwaartermijn bezwaar had moeten maken tegen de aan hem verstrekte toevoeging als hij van mening was geen opdracht te hebben gegeven en nergens om te hebben gevraagd. Vast staat dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan.
3.2
[gedaagde] heeft zich ook nog beroepen op verjaring om de gevorderde facturen niet te betalen. Dat beroep gaat ook niet op. Op grond van artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Tussen partijen staat vast dat op 25 april 2019 en 13 mei 2019 de verschuldigde bedragen zijn gefactureerd, terwijl de dagvaarding op
23 februari 2022 is uitgebracht, dus nog ruim binnen de vijf jaren.
3.3
Het bovenstaande brengt met zich mee dat [gedaagde] de door [eiser] gevorderde facturen tot het totaalbedrag van € 377,50 zal moeten betalen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat in het petitum van de dagvaarding (dat is de tekst op bladzijde 3 van de dagvaarding onder
MITSDIEN:
) niet is vermeld vanaf wanneer de wettelijke rente wordt gevorderd.
3.4
[eiser] maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking nu in géén van de door [eiser] overgelegde aanmaningen het toepasselijke wettelijke tarief (duidelijk) is vermeld. Dat is onder het Besluit wel een noodzakelijke voorwaarde voor een eventuele toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.5
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Die kosten worden tot deze uitspraak begroot op € 343,96 (bestaande uit € 106,96 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 150,00
(2 punten à € 75,00 per punt) aan salaris voor de gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] het bedrag van € 377,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2022 tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] , tot en met vandaag begroot op
€ 343,96;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;*
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
* Het vonnis is ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen uitgevoerd moeten worden, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.