ECLI:NL:RBZWB:2022:5724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
02-141469-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van supboards met onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd aan verdachte met problematiek op diverse leefgebieden

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van meerdere supboards. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. Tijdens de zitting op 21 september 2022 heeft de verdachte afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. L. den Braber, heeft de beschuldiging van diefstal van twee supboards, die op 6 juni 2022 bij een supermarkt waren gestolen, onderbouwd met camerabeelden en de verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, maar sprak hem vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de eigendom van de supboards, omdat niet duidelijk was of deze toebehoorden aan de supermarkt of aan een ander bedrijf. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, waarbij rekening is gehouden met zijn stelselmatige criminele gedrag en de problematiek op diverse leefgebieden, zoals huisvesting en middelengebruik.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, gezien de opgelegde ISD-maatregel. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.B. Scheltema Beduin als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-141469-22; 02-050119-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht,
raadsman: mr. A.I. Cambier, advocaat te Axel.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 september 2022. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. L. den Braber en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 6 juni 2022 een of meer supboards heeft gestolen bij [Supermarkt] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee supboards en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar dat de goederen volgens het dossier niet toebehoren aan [Supermarkt] maar aan [bedrijf]
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee supboards, toebehorend aan een ander dan verdachte. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk of de supboards toebehoren aan [Supermarkt] of aan [bedrijf] Verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op6 juni 2022 te Goes meerdere supboards,
die aan een ander toebehoorden
,heeft weggenomen
met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Ter onderbouwing van deze eis heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte een stelselmatige dader is en dat de maatregel noodzakelijk is ter beëindiging van recidive en ter beveiliging van de maatschappij. De officier van justitie verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging gelet op de eis af te wijzen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Er is sprake van problematiek bij verdachte, maar verdachte heeft nog niet eerder een voorwaardelijke straf opgelegd kregen met daaraan verbonden voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. Hij heeft dus nog niet de kans gekregen zich te bewijzen. In geval de rechtbank toch een onvoorwaardelijke ISD-maatregel oplegt, verzoekt de verdediging subsidiair de duur daarvan te beperken tot één jaar en meest subsidiair, in geval van twee jaar, te bepalen dat er een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden, en met aftrek van voorarrest. De raadsman verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en met de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee supboards, kort na elkaar gepleegd in dezelfde supermarkt. Verdachte was dronken en zat in de schulden, en daardoor gebeurde er naar eigen zeggen iets wat niet mocht. Tegenover de reclassering verklaarde verdachte dat hij steelt om te voorzien in zijn levensonderhoud, waaronder zijn middelengebruik. Verdachte bezorgt met dit gedrag de maatschappij schade en overlast.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de justitiële documentatie van verdachte van 8 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf (vermogensdelicten) onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Tegen verdachte zijn in de afgelopen twee jaar veertien processen-verbaal opgemaakt;
- het rapport van de reclassering van 13 september 2022, waarin het advies wordt gegeven aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, gelet op de instabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding en financiën, de zorgen over het middelengebruik van verdachte en zijn psychosociaal functioneren, het hoge recidiverisico en de praktische onmogelijkheid van een eventueel reclasseringstoezicht.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte wenselijk en noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet geen passend alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte eerder door een penitentiaire inrichting is aangemeld bij een Pools detacheringsbedrijf dat werk en huisvesting voor hem zou kunnen regelen, maar dat dit traject is mislukt. Uit het rapport van de reclassering blijkt ook dat verdachte in 2020 niet aanwezig was bij een voor hem ingepland intakegesprek voor ambulante behandeling bij het Leger des Heils, en dat verdachte het contact afhield bij een in 2021 voor hem door het Zorg- en Veiligheidshuis Zeeland georganiseerd gecombineerd aanbod in de vorm van ambulante begeleiding door het Leger des Heils en maatschappelijk juridische dienstverlening door Emergis. De rechtbank concludeert hieruit dat eerdere op gedragsverandering gerichte inspanningen voor verdachte, door toedoen van verdachte, op niets zijn uitgelopen.
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, en het feit is begaan na tenuitvoerlegging hiervan. Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gegaan, alsook de zorgen over het middelengebruik en het psychosociaal functioneren van verdachte in combinatie met zijn strafrechtelijk verleden, moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. Hiermee wordt aan de wettelijke vereisten van oplegging van de ISD-maatregel voldaan.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank, gelet op het advies van de reclassering, geen ruimte om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat reclasseringstoezicht praktisch niet uitvoerbaar is gelet op de taalbarrière, maar ook gelet op het ontbreken van huisvesting en dagbesteding van verdachte. Een ISD-maatregel in voorwaardelijke zin biedt volgens de reclassering onvoldoende mogelijkheden om het recidiverisico te beperken.
De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding de duur van de ISD-maatregel op voorhand te beperken tot een periode van één jaar. Er is sprake van instabiliteit op alle leefgebieden, er bestaan zorgen over zijn psychosociaal functioneren en er zijn stevige aanwijzingen voor verslavingsproblematiek. Het begeleiden van verdachte en het inzicht verkrijgen in zijn psychosociaal functioneren en eventuele behandeling daarvan, of van een eventuele verslaving, zal de nodige tijd in beslag nemen. Op voorhand kan niet worden aangenomen dat een periode van één jaar daarvoor toereikend zal zijn. De praktijk wijst daarnaast uit dat een periode van twee jaar veelal nodig is voor het doorbreken van een stelselmatig tot criminaliteit leidend gedrags- en levenspatroon van veroordeelden tot de ISD-maatregel.
De rechtbank ziet daarom evenmin aanleiding toepassing te geven aan artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering of, zoals door de verdediging meest subsidiair verzocht, maar niet onderbouwd, te bepalen dat een tussentijdse toets zal plaatsvinden. Mocht de verdediging hiertoe aanleiding zien, dan kan zij een dergelijke tussentijdse beoordeling tijdens de looptijd van de maatregel verzoeken.
De rechtbank zal aan verdachte de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaar.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 4 maart 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gelet op het verzoek van de officier van justitie en de ISD-maatregel die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 oktober 2022.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.