ECLI:NL:RBZWB:2022:5717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
02-076627-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkeersongeval onder invloed van alcohol en THC met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 7 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 mei 2020 in Oost-Souburg betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die onder invloed van alcohol en THC reed, veroorzaakte een aanrijding met een fietser, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij letsel en schade had veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van roekeloosheid, maar oordeelde dat er wel sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de impact van het ongeval op het slachtoffer en de gevolgen voor haar en haar gezin. Ook is er rekening gehouden met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-076627-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ),
wonende te [adres] ,
raadsman mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:na het gebruik van alcohol en/of THC en/of door het schenden van diverse verkeersregels een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2:als betrokkene bij een verkeersongeval, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en schade was toegebracht;
feit 3:een motorfiets heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol en/of THC was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1, primair heeft begaan. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden, waarvoor partiële vrijspraak moet volgen. Wel kan worden vastgesteld dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het slachtoffer kwam van rechts en verdachte heeft haar geen voorrang verleend. Verder kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat hij te hard heeft gereden. Daarnaast was hij ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en THC. Verdachte reed in een woonwijk waar kinderen speelden en heeft met deze situatie geen rekening mee gehouden. Verdachte had, juist omdat hij op een zware motorfiets reed, extra verantwoordelijkheid richting zwakkere verkeersdeelnemers.
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, waardoor feit 2 eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarnaast kan feit 3 wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de uitslag van het bloedonderzoek zoals blijkt uit het rapport van Eurofins.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Er is geen sprake van roekeloosheid. Daarnaast is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte te hard heeft gereden. Ook kan niet worden vastgesteld dat hij zijn aandacht niet voortdurend op het verkeer of de weg heeft gehouden. Verdachte schrok van het slachtoffer en heeft er alles aan gedaan om de aanrijding te voorkomen. Verdachte heeft weliswaar onder invloed van alcohol en drugs gereden, maar dat is onvoldoende om schuld aan te nemen. Het subsidiair tenlastegelegde kan bewezen worden nu verdachte zijn voertuig niet heeft kunnen stoppen, de fietser geen voorrang heeft verleend en onder invloed van alcohol en drugs heeft deelgenomen aan het verkeer. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1, primair
Feiten en omstandigheden
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen staat vast dat op 8 mei 2020 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden vlak voor de kruising van de Westerscheldestraat met een zijstraat daarvan te Oost-Souburg. Bij dit verkeersongeval waren een door verdachte bestuurde motorfiets en een fietser betrokken. Het slachtoffer kwam van rechts en was net voorbij de kruising toen het ongeval plaatsvond. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Gebleken is dat verdachte reed onder invloed van alcohol en met een te hoge concentratie THC in zijn bloed.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals bedoeld in artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, waarbij er in ieder geval sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door verdachte.
Vrijspraak roekeloosheid
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat van roekeloosheid geen sprake is. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vast staat dat verdachte het van rechts komende slachtoffer voorrang had moeten verlenen en dat hij dat niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarnaast zijn aandacht onvoldoende bij de verkeerssituatie gehouden, nu verdachte het slachtoffer niet tijdig heeft opgemerkt. Het slachtoffer was al voorbij de kruising op het moment dat zij werd aangereden. Verdachte zag de hele weg voor zich en er waren geen obstakels, ook kon hij de andere straat goed inkijken. Voorafgaand aan de botsing had verdachte het slachtoffer dus al langere tijd kunnen waarnemen. Verdachte had haar dus moeten zien. Verdachte reed in een woonwijk en kende de situatie ter plaatse. Toch heeft hij zijn snelheid niet (tijdig) aangepast aan de gedragingen van een zwakkere verkeersdeelnemer, die hij daar kon en mocht verwachten. Hiermee heeft hij niet geanticipeerd op de situatie ter plaatse. Voorts is vast komen te staan dat verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van alcohol en drugs was. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol en/of drugs de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt.
De hiervoor beschreven gedragingen en verkeersovertredingen van verdachte zijn, zulks in onderlinge samenhang bezien, zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte harder heeft gereden dan de maximum toegestane snelheid. Het dossier biedt hier onvoldoende aanknopingspunten voor. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Letsel
De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW, bestaande uit een gebroken kuit- en scheenbeen, diverse schaafwonden over het hele lichaam en een litteken in het gezicht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 en feit 3, primair
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Deze feiten kunnen bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1, primair:
op 8 mei 2020 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets van het merk Suzuki, type GSX-R600) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westerscheldestraat, ter hoogte van de kruising met een zijstraat aan de rechterzijde, eveneens genaamd Westerscheldestraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar,
- heeft gereden op de Westerscheldestraat en de kruising met een zijstraat aan de rechterzijde, eveneens genaamd Westerscheldestraat, heeft genaderd en zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was; en
- zijn aandacht niet voortdurend op het verkeer en de weg vóór zich heeft gehouden; en:
- zonder aan een van rechts uit een zijstraat komende fietsster voorrang te verlenen, deze kruising is opgereden, en:
- een botsing of aanrijding heeft veroorzaakt met het door [slachtoffer] bestuurde voertuig (een fiets), die komende van rechts uit een zijstraat eveneens genaamd Westerscheldestraat diezelfde kruising was opgereden;
- terwijl hij, verdachte, toen aldaar verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 lid 5, door zijn motorfiets te besturen onder invloed van cannabis en alcohol, te weten 1,4 microgram THC per liter bloed en een bloedalcoholgehalte van ten minste 1,90 microgram alcohol per milliliter bloed;
als gevolg waarvan:
- [slachtoffer] , bestuurder van de fiets waartegen verdachte op die kruising is
aangebotst of aangereden, zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken kuit- en scheenbeen waarvoor gipsverband nodig was en een ziekenhuisopname ter observatie;
feit 2:
op 8 mei 2020 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Westerscheldestraat, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en schade was toegebracht;
feit 3, primair:
op 8 mei 2020 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets van het merk Suzuki, type GSX-R600) voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 1,90 milligram alcohol per milliliter bloed en 1,4 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat dit grote gevolgen zal hebben voor verdachte nu hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Verzocht wordt om de ontzegging voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast is verdachte in staat om een taakstraf uit te voeren of een geldboete te betalen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor hij een fietser heeft aangereden, terwijl hij onder invloed van alcohol en drugs aan het verkeer deelnam. Daarnaast heeft verdachte na het verkeersongeval de plaats van het ongeval verlaten. Verdachte heeft daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag en zich niet bekommerd om het slachtoffer. Ook heeft verdachte met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de ter zitting door de vader van het slachtoffer voorgelezen verklaring is gebleken welke impact het ongeval op het slachtoffer maar ook op het gezin heeft gehad en hoe zij de afgelopen jaren hebben ervaren. Het litteken in het gezicht van het slachtoffer herinnert het gezin nog vaak aan het verkeersongeval. Ook moet het bijzonder angstig zijn geweest voor de ouders van het slachtoffer om hun dochter na het ongeval op straat aan te treffen. Daarnaast is gebleken dat het slachtoffer, naast het letsel dat zij heeft opgelopen, nog altijd angstig is voor motoren en scooters. De gevolgen voor haar en het gezin zijn, nu ruim twee jaar later, nog altijd voelbaar. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, tot een bewezenverklaring van een lagere schuldgradatie. Zij legt mede daarom een lagere straf op dan is gevorderd.
De rechtbank houdt verder in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop en de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is voor het onderhavige feit gehoord in mei 2020, terwijl het vonnis in oktober 2022 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met vijf maanden overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmaat.
Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt de rechtbank dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en gelet op straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken, acht de rechtbank oplegging van enkel een voorwaardelijke rijontzegging onvoldoende. Wel houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en het feit dat verdachte sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank zal om die reden een deel van de ontzegging voorwaardelijk opleggen. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd de ernst van de feiten te benadrukken. De rechtbank ziet gelet op het tijdsverloop in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou dit wel aan verdachte zijn opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden en legt dit dan ook aan verdachte op. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de
Wegenverkeerswet 1994;
feit 3, primair: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 30 (dertig) maanden, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2022.
Mrs. Van de Wetering en Uiterwijk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.