ECLI:NL:RBZWB:2022:5709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
02/133195-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Brouwer
  • Felix
  • Maandag
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, belaging en valse bommeldingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreigingen, belagingen en valse bommeldingen. De zaak kwam aan het licht door onrust in Hank tijdens de coronaperiode, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een reeks bedreigingen en intimidaties gericht op verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd en kwetsbare persoonlijkheid, verantwoordelijk is voor zijn daden. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 152 dagen geëist, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 153 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder €350 aan immateriële schade voor slachtoffer 3 en €5.099,25 voor slachtoffer 5. De rechtbank heeft ook een maatregel opgelegd om contact met slachtoffer 5 te verbieden voor een periode van vijf jaar, ter bescherming van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/133195-20
vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres verdachte] .
raadsvrouw mr. A. Kortrijk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De verdediging heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling verzocht om de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden voor wat betreft de aanwezige pers. De onder meer in art. 269 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde hoofdregel is dat in strafzaken het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar geschiedt, zij het dat in nader in de wet omschreven gevallen, zoals in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, kan worden afgeweken van die hoofdregel. De rechtbank constateert dat bij het bespreken van het verzoek zowel de verdediging als de officier van justitie heeft aangegeven dat zij kunnen instemmen met een openbare behandeling, als de bij de zitting aanwezige pers niet de initialen van verdachte en andere betrokkenen zal plaatsen in een nog te publiceren artikel over deze strafzaak. De pers stemt hiermee in. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de verdediging om de behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden afwijzen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 5 februari 2020 tot en met 16 februari 2020 samen met een ander/anderen [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd.
Feit 2: in de periode van 1 februari 2020 tot en met 16 februari 2020 samen met een ander/anderen [slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd.
Feit 3: op 18 maart 2020 samen met een ander/anderen [slachtoffer 3] met de dood heeft bedreigd en heeft gedreigd haar auto te vernielen.
Feit 4: in de periode van 27 maart 2020 tot en met 8 april 2020 samen met een ander/anderen [slachtoffer 4] en (andere) medewerkers van [stichting 1] en [stichting 2] heeft belaagd, welke belaging mede zou hebben bestaan uit een bedreiging (met de dood), danwel heeft beledigd.
Feit 5: op 8 april 2020 samen met een ander/anderen heeft gebeld naar en gechat met [stichting 2] met de mededeling dat er op de locatie [adres 1] een bom zou ontploffen.
Feit 6: op 27 april 2020 samen met een ander/anderen heeft gebeld naar [stichting 2] met de mededeling dat er op de locatie [adres 2] een bom zou ontploffen.
Feit 7: in de periode van 10 mei 2019 tot en met 18 mei 2020 samen met een ander/anderen [slachtoffer 5] heeft belaagd door onder andere meermalen (anoniem) te bellen, diensten en producten te bestellen op naam van [slachtoffer 5] , zijn woning te bekladden, ruiten van zijn woning te vernielen en hem zowel telefonisch als via social media te bedreigen.

3.De voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte een tijd lang heeft gesproken over een “derde persoon” die betrokken zou zijn bij de feiten. Uiteindelijk heeft verdachte aangegeven dat hij met deze derde persoon zijn broer [broer verdachte] bedoelt. Ondanks de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over de rol van [broer verdachte] , heeft dit uitsluitend tot een stopgesprek met [broer verdachte] geleid en dus niet tot zijn vervolging. De verdediging acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Aangezien het gelijkheidsbeginsel een beginsel is van behoorlijke procesorde, dient de schending hiervan, op grond van artikel 359a, lid 1 Sv, te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3.2
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [broer verdachte] , de broer van verdachte, bij de start van het strafrechtelijk onderzoek, op geen enkel moment naar voren is gekomen als verdachte. De door verdachte vermelde “derde persoon” is pas in een zeer laat stadium concreet gemaakt. De officier van justitie heeft op dat moment een opportuniteitskeuze gemaakt, die haar ook toekomt, en besloten [broer verdachte] niet (alsnog) te vervolgen. Het doel van het onderzoek was namelijk niet hoofdzakelijk gericht op het vervolgen en berechten van alle verdachten die betrokken zijn geweest bij de feiten, maar met name op het doen stoppen van de onrust in Hank en de bedreigingen. Dat doel werd bereikt toen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werden aangehouden. Er is geen sprake van gelijke gevallen, en dus is een schending van het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
3.3.3
Oordeel rechtbank
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak leent de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Dit betekent dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Het feit dat een derde aan wie mogelijk dezelfde gedragingen als de verdachte verweten zouden kunnen worden, niet is vervolgd, leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere verdachte niet vervolgt, terwijl deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake wanneer wordt afgeweken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen.
Op basis van dit dossier is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van gelijke gevallen. De broer van verdachte is in deze zaak pas in een laat stadium in beeld gekomen, veel later dan verdachte, en is niet als verdachte aangemerkt. De officier heeft dat in een latere fase ook niet alsnog gedaan. Het is in beginsel de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om deze keuze te maken. De rechtbank begrijpt dat het wellicht voor verdachte onrechtvaardig voelt, maar dit is onvoldoende om vast te stellen dat het in deze zaak gaat om gelijke gevallen zoals bedoeld in de wet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit verweer ongegrond is. De officier van justitie is ontvankelijk.
3.4
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de doodsbedreiging van aangever [slachtoffer 1] . Zij baseert zich daartoe op de aangifte, het onderzoek naar de telefoonnummers waarmee [slachtoffer 1] is lastiggevallen, alsmede de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij het telefoonnummer van [slachtoffer 1] aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven en dat zij samen hebben gesproken over het bang maken van [slachtoffer 1] . Met de telefoonnummers die in gebruik waren bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is op 5 en 16 februari 2020 meermalen gebeld en zijn WhatsApp berichten gestuurd naar [slachtoffer 1] en kort na die telefoontjes zijn de bedreigingen geuit. Aangezien het nummer van [slachtoffer 1] is uitgewisseld tussen verdachte en zijn medeverdachte, er is gesproken over bang maken en medeverdachte [medeverdachte] zonder verdachte geen enkele reden had om [slachtoffer 1] , een klasgenoot van verdachte, te bedreigen, acht de officier van justitie hen ook samen verantwoordelijk voor het geheel aan gedragingen.
Feit 2:
De officier van justitie acht de bedreiging van aangever [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daartoe op de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en het onderzoek naar de telefoonnummers van waaruit hij werd lastig gevallen. Telkens zijn telefoonnummers naar voren gekomen die te koppelen zijn aan verdachte, te weten de nummers eindigend op [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer 3] . Ook zijn berichten naar [slachtoffer 2] verstuurd met de telefoon waarvan het IMEI-nummer eindigt op - [telefoonnummer 4] , te weten de blauwe Huawei Y5 die bij verdachte is aangetroffen. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij de stem op de door [slachtoffer 2] aan de politie overgelegde audiobestanden van de verschillende telefoongesprekken, herkent als de stem van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij geen enkel aandeel heeft gehad in de bedreigingen en dat zijn broer dit allemaal zonder zijn medeweten zou hebben gedaan acht de officier van justitie onaannemelijk, onder meer omdat verdachte zichzelf tegenspreekt als het gaat om telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] . Ook ten aanzien van dit feit is de officier van justitie van mening dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gelet op de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd.
Feit 3:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 3] met de dood heeft bedreigd en heeft gedreigd om haar auto te vernielen. Zij baseert zich daarbij op het feit dat het telefoonnummer van waaruit [slachtoffer 3] is bedreigd, te weten het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] , is te koppelen aan verdachte. Daarnaast is op de telefoon van verdachte een stemvervormingsapp aangetroffen. De officier van justitie acht – primair - het alternatieve scenario dat verdachte schetst, namelijk dat niet hij maar zijn broer de bedreigingen heeft geuit, onvoldoende aannemelijk. Verdachte heeft pas in een zeer laat stadium verklaard dat een ander dan hijzelf ook toegang had tot zijn telefoon. De officier van justitie hecht verder weinig geloof aan de uitleg van verdachte dat hij enkel uit verveling een vriendelijk chatgesprek heeft gehad met [slachtoffer 3] , met name gelet op het tijdsverloop op 18 maart 2020. Subsidiair is de officier van mening dat, ook al zou het de broer van verdachte geweest zijn die de bedreigingen had geuit, verdachte nauwe en bewust heeft samengewerkt met die ander.
Feit 4:
De officier van justitie acht de belaging in vereniging van aangever [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daartoe op de aangifte van [slachtoffer 4] , ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] , de bevindingen ten aanzien van de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer] , [telefoonnummer 1] , - [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 3] en de verklaring van verdachte dat hij en andere personen vanaf het begin tot het einde via WhatsApp contact hadden over de acties richting [slachtoffer 4] en de bommelding zoals ten laste gelegd bij feit 5. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij betrokken was bij het plaatsen van bestellingen via [bezorgservice] en dat alles “van kwaad tot erger” ging.
Feit 5:
De officier van justitie acht de valse bommelding zoals ten laste gelegd onder feit 5 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte bekent dat hij een bericht heeft getypt dat er een bom ging ontploffen. Ook het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] , te linken aan verdachte, komt bij dit feit naar voren. Verdachte heeft verder verklaard dat zijn broer kort daarna telefonisch een valse bommelding heeft gedaan. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij van verdachte een link van de video van de bommelding (en/of de ontruiming van het pand) kreeg. De officier van justitie gaat er van uit dat ook bij dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Feit 6:
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor de valse bommelding op 27 april 2020 en baseert zich daarbij op de aangifte en het telecomonderzoek, waaruit blijkt dat [stichting 3] op 12 april 2020 tussen 12.27 uur en 12.53 uur vier maal is gebeld door het telefoonnummer wat aan verdachte toebehoort, te weten het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] . De officier van justitie hecht geen waarde aan de ontkennende verklaring van verdachte, nu wat haar betreft voldoende vaststaat dat verdachte de gebruiker was van het toestel. De verklaring van verdachte dat precies bij het plegen van strafbare feiten de broer van verdachte gebruik maakte van die telefoon acht de officier van justitie niet aannemelijk, te meer nu verdachte eerder bij de politie heeft verklaard dat hij zijn telefoon nooit aan iemand uitleende.
Feit 7:
De officier van justitie acht de belaging in vereniging van aangever [slachtoffer 5] wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de vele aangiftes van [slachtoffer 5] en de bevindingen aan de telefoons van verdachte en zijn medeverdachte. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking om te komen tot de gedragingen. Er was een discord groep met meerdere leden die zich bezig hielden met het lastigvallen van [slachtoffer 5] . Verder wijst de officier van justitie op een gesprek dat is gevoerd tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , waarin het gaat over het feit dat zij aangever [slachtoffer 5] al minimaal een jaar lastig vallen met “0 consequenties”. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] verklaren allebei dat zij een aandeel hebben gehad in de belaging van aangever [slachtoffer 5] , te weten in het anoniem bellen, het laten bezorgen van maaltijden en pakketjes en het plaatsen van marktplaatsadvertenties.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging. De verklaringen van verdachte en medeverdachte lopen hierover uiteen en beide verdachten wijzen naar de ander. [verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een aantal keer heeft gebeld, vervolgens niets zei en daarna weer heeft opgehangen. De (andere) door de officier van justitie genoemde telefoonnummers kunnen niet aan verdachte worden gekoppeld. Er was geen gezamenlijk plan (en dus geen nauwe en bewuste samenwerking). Verdachte zat niet bij medeverdachte [medeverdachte] ten tijde van de bedreigende telefoontjes en appjes. Verder blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte betrokken is geweest bij de verweten gedraging. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Feit 2:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging. Verdachte heeft aangegeven dat hij aangever [slachtoffer 2] wel eens heeft gebeld, maar daarbij geen dreigementen heeft geuit. Volgens de verdediging kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die met de betreffende telefoonnummers en toestellen heeft gebeld en aangever [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Niet uitgesloten is dat het de broer van verdachte, [broer verdachte] , is geweest. Hij had immers de gelegenheid en de mogelijkheid om de telefoon van verdachte te gebruiken. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Feit 3:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de bedreiging van aangeefster [slachtoffer 3] . Verdachte ontkent deze bedreiging te hebben gepleegd en niet uit te sluiten valt dat het de broer van verdachte is geweest die de bedreigingen heeft geuit. Verder kan er niet gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft verklaard [slachtoffer 3] wel te hebben geappt, maar die appjes – die zich niet in het dossier bevinden – waren niet bedreigend. Hij probeerde de boel juist te sussen. Verdachte was niet betrokken bij de bedreigingen, waarover hij veelal achteraf hoorde.
Feit 4:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank deels tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde belaging van aangever [slachtoffer 4] . Gelet op de verklaring van verdachte kan enkel bewezenverklaard worden het medeplegen van het dwingen tot dulden van meermalen anoniem bellen en het laten bezorgen van maaltijden.
Feit 5:
De verdediging refereert zich voor wat de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte heeft verklaard via het YouTube-kanaal een bommelding te hebben gedaan.
Feit 6:
De verdediging is van mening dat vrijspraak dient te volgen voor de onder feit 6 ten laste gelegde valse bommelding. Verdachte ontkent dit feit. Uit het dossier volgt weliswaar dat de telefonische bommelding is gedaan met een nummer waarvan verdachte de simkaart heeft besteld, maar uit het dossier blijkt niet dat het ook daadwerkelijk verdachte is geweest die dit telefoontje heeft gepleegd. Niet uitgesloten kan worden dat de broer van verdachte deze bommelding heeft gedaan. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Feit 7:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit gedeeltelijk bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft bij dit feit aangegeven dat hij heeft meegedaan aan het anoniem bellen, het laten bezorgen van pakketjes en maaltijden, het bestellen van diensten uit naam van aangever [slachtoffer 5] en het plaatsen van advertenties op marktplaats. Het bekladden en vernielen van de woning en de bedreigende berichten waren acties waar verdachte zich niet mee bezig heeft gehouden, zodat voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen, mede gelet op het feit dat de broer van verdachte gebruik kon maken van de telefoons en simkaarten van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Telecomonderzoek
Dit strafrechtelijk onderzoek is gestart met een telecomonderzoek. Bij de ten laste gelegde feiten zijn verschillende telefoons en telefoonnummers gebruikt. De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoonnummers, IMEI-nummers en simkaarten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Omdat deze telecomgegevens een voorname rol spelen bij de hierna te vermelden bewijsoverwegingen, zal de rechtbank in deze alinea nader ingaan op de verschillende telefoonnummers.
[telefoonnummer 6]
Dit betreft een simkaart die op 15 december 2019 via de website van de mobiele telefoonaanbieder [provider] is aangevraagd door medeverdachte [medeverdachte] .
+ [telefoonnummer 1]
Dit betreft een simkaart die op 25 december 2019 via de website van de mobiele telefoonaanbieder [provider] is aangevraagd door medeverdachte [medeverdachte] .
Uit de analyse van de historische verkeersgegeven is gebleken dat deze simkaart zat in een telefoontoestel Huawei Y5 (kleur blauw), welk toestel bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 mei 2020 is aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. Uit nader onderzoek blijkt dat er nog twee andere telefoonnummers in dit toestel hebben gezeten, te weten [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] . Deze telefoonnummers staan op naam van verdachte.
Verder komt uit de telecomanalyse naar voren dat dit telefoonnummer in de periode van 14 februari 2020 tot en met 18 maart 2020 in de telefoon met IMEI-nummer eindigend op [telefoonnummer 4] zat en dat dit telefoonnummer gebruik maakte van drie zendmastlocaties in Hank en Raamsdonksveer, gelegen vlakbij de woonplaats van verdachte.
+ [telefoonnummer 3]
Gebleken is dat dit telefoonnummer hoort bij een abonnement van telefoonprovider [provider] op naam van de moeder van verdachte.
Dit telefoonnummer is door de politie getapt en gebleken is dat de gebruiker van dit telefoonnummer een aantal maal [verdachte] werd genoemd. Hoewel verdachte in eerste instantie heeft verklaard dat dit telefoonnummer van hem is en hij die telefoon aan niemand uitleent, komt hij daar in een laat stadium op terug en geeft dan pas hij aan dat ook iemand anders gebruik maakte van zijn telefoon, namelijk zijn broer [broer verdachte] .
[telefoonnummer]
Dit betreft een simkaart die op 25 december 2019 via de website van de mobiele telefoonaanbieder [provider] is aangevraagd door verdachte.
Uit de telecomanalyse van dit telefoonnummer blijkt dat dit telefoonnummer in de periode van 26 februari 2020 tot en met 8 april 2020 in de Huawei Y5 zat, welke telefoon bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 14 mei 2020 is aangetroffen in zijn slaapkamer.
+ [telefoonnummer 5]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is.
Hoe verhouden verdachten, simkaarten, YouTube-kanaal [naam 1] en discord zich tot elkaar?
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben elkaar leren kennen via online gamen. Hieruit is een vriendschap ontstaan. Zij spraken af en toe af om elkaar te ontmoeten, maar zij hadden met name digitaal contact met elkaar. Verdachten spraken af om simkaarten te bestellen met maar één doel, mensen te ‘klieren’ en lastig te vallen. Deze simkaarten werden onderling uitgewisseld en zaten afwisselend in de diverse telefoons die in het bezit waren van de verdachten.
Verder waren verdachte en [broer verdachte] , de broer van verdachte, en medeverdachte [medeverdachte] de beheerders van het YouTube-kanaal “ [naam 1] ”, waarbij ieder zijn eigen rol had. Op dit kanaal werden filmpjes geüpload. De politie heeft die filmpjes onderzocht en gebleken is dat de gebeurtenissen in die filmpjes verband houden met de feiten zoals ten laste gelegd. Zo geven de personen in de filmpjes aan dat zij een stalker hebben en krijgen zij maaltijden aan de deur bezorgd en komen er ongevraagd mensen langs. Verder is gebleken dat er op dit kanaal ook filmpjes werden geüpload van aangever [slachtoffer 5] (feit 7), waarbij er de hele dag mensen ongevraagd aan zijn deur kwamen.
Verdachten waren ook betrokken bij een zogenoemde discord groep met ongeveer 100 leden, die allemaal gericht waren op de pesterijen van aangever [slachtoffer 5] (feit 7). Op de in beslag genomen telefoon van verdachte [medeverdachte] (Samsung Galaxy S9) is een aantal screenshots gevonden, gepost vanuit de discord groep, waaronder berichten van [naam 2] , waarvan verdachte heeft aangegeven dat dat zijn gebruikersnaam was in de discord groep. De aangetroffen screenshots betreffen foto’s van een welkomstbericht voor nieuwe leden in de groep, en een bericht dat is verstuurd uit naam van “redactie [naam 1] ”, het YouTube-kanaal dat zoals gezegd door verdachten werd beheerd. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachten niet alleen lid waren van, maar ook een sturende rol hadden in deze discord groep.
Feit 1:
bedreiging [slachtoffer 1]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 1] is bedreigd. Verdachte heeft hierover aangegeven dat hij het telefoonnummer van [slachtoffer 1] , die bij hem in de klas zat, aan verdachte [medeverdachte] heeft gegeven en dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] bang te maken. Verdachte [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij [slachtoffer 1] vaak gebeld heeft. Uit de aangifte en de bij de aangifte gevoegde screenshots blijkt dat [slachtoffer 1] kort voor of na de (anonieme) telefoontjes via Instagram en WhatsApp met de dood is bedreigd, onder meer met de teksten:
- " Ik steek je neer"
- "Ik pak jou wel [slachtoffer 1] "
- “het is te laat voor een excuus [slachtoffer 1] ik pak jou en ik steek net zo lang door tot je niet meer ademt”. Na onderzoek door de politie is gebleken dat de vele anonieme telefoontjes (in het tijdsbestek van 5 en 16 februari 2020) en de bedreigende teksten via WhatsApp afkomstig zijn van telefoonnummers, waarvan hiervoor reeds is vastgesteld dat deze bij verdachten in gebruik waren. Verder blijkt ook uit de verklaring van verdachte ter zitting dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar op de hoogte hielden van de reactie van [slachtoffer 1] bij het ontvangen van die berichten. Ook is gebleken dat nadien opnieuw telefoontjes zijn gepleegd. Uit het onderzoek is weliswaar niet gebleken wie precies gebruik maakte van het Instagramaccount waarmee de bedreigende teksten op 5 februari 2020 naar [slachtoffer 1] zijn verstuurd, maar gelet op het korte tijdsbestek tussen de telefoontjes en het versturen van de berichten die nacht gaat de rechtbank er van uit dat dit is gedaan door (één van de) verdachte(n), omdat er in het dossier geen enkele aanwijzing zit dat er een derde bij dit feit betrokken zou zijn geweest. Verder stelt de rechtbank vast dat de werkwijze zoals verdachten die hebben gehanteerd, past bij de activiteiten die verdachten in dat jaar met elkaar ontplooiden. Anders dan de verdediging is de rechtbank gelet op de voorgaande overwegingen dan ook van oordeel dat bij het plegen van de feiten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 2:
bedreiging [slachtoffer 2]
Uit het dossier volgt dat aangever [slachtoffer 2] in de periode van 1 tot en met 16 februari 2020 meermalen anoniem is gebeld en via de telefoon en WhatsApp is bedreigd met de dood. Zo kreeg [slachtoffer 2] onder andere de navolgende dreigende woorden te horen en te lezen:
- “ [slachtoffer 2] , je gaat dood vanavond”
- “ Wat word het [slachtoffer 2] . Nu zeggen. Anders kom ik langs als je slaapt.”
Daarnaast heeft [slachtoffer 2] een afbeelding in zijn brievenbus gekregen van een Nazisoldaat met daarop het hoofd van [slachtoffer 2] gephotoshopt. De telefoonnummers die zijn gebruikt bij deze bedreigingen, te weten de nummers eindigend op - [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 1] , zijn te herleiden tot verdachte. De rechtbank heeft geen aanleiding en/of reden om aan te nemen dat een ander dan [verdachte] op die data die bedreigingen heeft geuit. Daarbij komt dat zowel de politie als medeverdachte [medeverdachte] de stem van verdachte herkennen op de door [slachtoffer 2] overgelegde geluidsfragmenten van de bedreigingen. De rechtbank spreekt de verdachte voor dit feit vrij van medeplegen.
Feit 3:
bedreiging [slachtoffer 3]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer 3] lid was van een WhatsAppgroep “ [titel] ”. Nadat er vanaf het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] , waarvan de simkaart in de periode tot en met 18 maart 2020 in de telefoon zat die bij verdachte in beslag is genomen, enkele nare berichten in die WhatsAppgroep waren verstuurd, richtte deze persoon vervolgens zijn pijlen op [slachtoffer 3] door haar, met hetzelfde telefoonnummer, dreigende teksten te sturen via WhatsApp: er stond dat deze persoon wist waar zij woonde [adres 3] en haar auto zou gaan bekrassen. Daarnaast is [slachtoffer 3] kort daarna gebeld, waarbij de persoon die haar belde zijn stem vervormde en haar met de dood bedreigde. De rechtbank stelt vast dat verdachte die avond de beschikking had over de telefoon waarmee de bedreigingen zijn geuit. Zo verklaart hij dat hij kort na de bedreigende berichten via WhatsApp een vriendelijk gesprek met [slachtoffer 3] heeft gevoerd omdat hij deze bedreigingen te ver vond gaan. Verdachte geeft aan dat zijn broer [broer verdachte] deze bedreigingen heeft geuit. In het dossier zijn echter geen aanknopingspunten te vinden die deze bewering van verdachte ondersteunen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in dit geval alleen opereerde en dat hij degene is geweest die [slachtoffer 3] heeft bedreigd. De rechtbank spreekt de verdachte voor dit feit vrij van medeplegen.
Feit 4:
stalking [slachtoffer 4] en (andere) medewerkers van [stichting 1] en [stichting 2]
Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer 4] , directeur van de [stichting 2] tv en medewerkers van deze stichting en die van [stichting 1] zijn belaagd, waarbij meermalen anoniem is gebeld en er meerdere maaltijden zijn bezorgd op het adres van de stichting te Eindhoven. Het bellen gebeurde door nummers die zijn te herleiden tot verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , in het bijzonder de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer] en - [telefoonnummer 5] . Verder volgt uit de bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte, dat medeverdachte [medeverdachte] degene was die de maaltijden liet bezorgen, en dat verdachte het effect daarvan meekreeg op de livestream van de uitzending, die bezig was ten tijde van het bezorgen van de maaltijden.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verder aangegeven dat hij persoonlijk, maar ook zijn gasten in de uitzending die via een livestream werd uitgezonden op YouTube, zijn geïntimideerd en bedreigd via de telefoon. De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat het niet is gezegd zoals door [slachtoffer 4] verklaard. Hoewel uit het dossier de indruk kan ontstaan dat het verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die deze uitlatingen hebben gedaan, biedt het dossieronvoldoende aanknopingspunten om dit vast te stellen. Verdachte zal hier dan ook van worden vrijgesproken.
Dit laat onverlet dat nu de eerste twee gedachtestreepjes (meermalen anoniem bellen en maaltijden laten bezorgen) uit de tenlastelegging wel aan verdachte en zijn medeverdachte kunnen worden toegeschreven, er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de ten laste gelegde belaging. De aard en intensiteit van deze gedragingen en de invloed op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4] en de medewerkers van [stichting 2] tv en [stichting 1] is zodanig dat sprake is van stelselmatige belaging. Nu [slachtoffer 4] in zijn aangifte heeft gezegd dat hij bij een van de telefoontjes een mannenstem op de achtergrond hoorde meelachen en verdachte heeft aangegeven dat hij en medeverdachte [medeverdachte] elkaar via WhatsApp op de hoogte hielden van de acties richting [slachtoffer 4] dan wel de medewerkers van de stichtingen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
Feit 5:
valse bommelding op 8 april 2020
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sv en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 16 september 2022;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] (pagina 223 e.v. van het eind proces-verbaal)
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (pagina 262 e.v. van het eindproces-verbaal).
De rechtbank gaat hierbij uit van medeplegen, nu uit het dossier voldoende blijkt dat verdachte hier niet alleen, maar samen met een ander, mogelijk zijn broer gehandeld heeft.
Feit 6:
valse bommelding 27 april 2020
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 27 april 2020 een bommelding heeft plaatsgevonden in het pand van de [winkel] , waar [stichting 2] tv op dat moment een uitzending verzorgde. Deze bommelding werd gedaan met een anoniem nummer. De politie heeft onderzoek gedaan naar dit nummer en gebleken is dat de bommelding is gedaan vanuit het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 3] , waarvan reeds is vastgesteld dat dit aan verdachte toebehoorde. Verdachte ontkent en heeft verklaard dat hij van deze bommelding niets af weet. Nu de wijze waarop deze bommelding heeft plaatsgevonden sterke overeenkomsten vertoont met de wijze waarop de bommelding op 8 april 2020 tot stand is gekomen, acht de rechtbank die verklaring van verdachte niet aannemelijk. Zo werden er die bewuste dag ook grote bestellingen voor maaltijden geplaatst en verklaart aangever [slachtoffer 4] dat de bommelding werd gedaan door de persoon die hetzelfde hoge stemmetje opzette als de beller van de bommelding op 8 april 2020. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest als medepleger bij deze bommelding.
Feit 7:
stalking [slachtoffer 5]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 5] gedurende een lange periode door een groep intensief is lastiggevallen. Zo is zijn woning beklad, is een ruit van zijn huis vernield, is hij ontelbare keren gebeld en bedreigd, kreeg hij ongevraagd maaltijden en pakketjes aan zijn deur en zijn er ook Marktplaatsadvertenties uit zijn naam geplaatst waardoor er mensen bij hem aan de deur kwamen, in de veronderstelling dat zij producten bij hem op konden halen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] erkennen dat zij een aandeel hebben gehad in de belaging van [slachtoffer 5] , maar geven aan dat zij geen betrokkenheid hebben gehad bij de vernielingen, bekladdingen en bedreigingen die aan het adres van [slachtoffer 5] gericht waren. Voor wat betreft de bedreigingen wijst de rechtbank op de inhoud van de tapgesprekken van telefoontjes naar [slachtoffer 5] die in de periode van 5 tot 18 mei 2020 hebben plaatsgevonden. In deze gesprekken wordt hij met de dood bedreigd. Verdachte heeft verklaard dat hij die gesprekken (met anderen) heeft gevoerd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte, medeverdachte en de overige leden van de discord groep, waar verdachten een actieve rol in hadden, intensief hebben samengewerkt. Blijkens het welkomstbericht in de groep, geschreven door “ [naam 2] ”, de nickname van verdachte op discord, en de overige berichten in de groep, was er wel degelijk sprake van een planmatige samenwerking. Specifiek wijst de rechtbank op een bericht in de discord groep dat is geplaatst namens “redactie [naam 1] ”, het YouTube-kanaal dat werd beheerd door verdachten, waarin iedereen wordt opgeroepen om “ready te zijn” en meegedeeld dat er “om 01.20 toegeslagen wordt”. Ook hielden de leden van deze groep elkaar op de hoogte van incidenten die zich rondom [slachtoffer 5] voordeden. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte zich al langere tijd bezig hielden met het lastigvallen van [slachtoffer 5] . Zo bespreken zij met elkaar dat zij [slachtoffer 5] al minimaal een jaar lastig vallen zonder enige consequenties. De aard en intensiteit van deze gedragingen en de invloed op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5] is zodanig dat sprake is van stelselmatige belaging. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de belaging van [slachtoffer 5] gedurende de tenlastegelegde periode. Ook al zou verdachte, zoals hij heeft aangevoerd, niet bij alle onderdelen op de tenlastelegging direct betrokken zijn geweest, dan nog kan een bewezenverklaring voor het geheel volgen, nu uit het voorgaande volgt dat sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 5 februari 2020 tot en met 16 februari 2020 te Breda en/of Hank en/of Kampen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] via Instagram dreigend de woorden toe te voegen “ik steek je neer” en/of “ik pak jou wel [slachtoffer 1] ” en/of “de komende dagen kan je beter goed achter je kijken voor je een mes in je rug hebt” en/of “het is te laat voor een excuus [slachtoffer 1] ik pak jou en ik steek net zo lang door tot je niet meer ademt” en/of “ik ga je pakken wie weet als je slaapt” en/of via whatsapp dreigend de woorden toe te voegen “ik maak je af” en/of “pedos zoals jij horen er aan te gaan” en/of “ik ga je vinden. Aan meisjes van 11 zitten. Wie denk je wel niet dat je bent. Je maakt hun jeugd kapot. En nu maak ik jouw leven kapot. Jouw kop is de mijne” en/of “Vieze kinder aanrander. Je gaat je lesje nog wel krijgen” en/of “ [slachtoffer 1] . Je spreekt met [naam 3] . Jij gaat alles doen wat ik zeg anders weet ik je te vinden. Begrepen? Mij blokkeren heeft geen zin, ik heb je adres. Zoek maar op Google [naam 3] , althans woorden van soortgelijke dreigende
aard en/of strekking;
Feit 2
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 16 februari 2020 te Hank en/of Kampen, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen “je gaat dood vanavond!” en/of “ [slachtoffer 2] , je gaat dood vanavond!” en/of een foto van een Nazi soldaat met daarop het hoofd van die [slachtoffer 2] gephotoshopt in de brievenbus van die [slachtoffer 2] te doen toekomen en/of (kort daarna) die [slachtoffer 2] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen “Is dit [slachtoffer 2] ? Heb je al in je brievenbus gekeken? Ik heb een cadeautje voor je achtergelaten!", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of via Whatsapp dreigend de woorden toe te voegen “We weten je te vinden” en/of “Wat word het [slachtoffer 2] . Nu zeggen. Anders kom ik langs als je slaapt”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 3
op 18 maart 2020 te Hank en/of Kampen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht enof met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen en/of goederen in gevaar wordt gebracht door die [slachtoffer 3] telefonisch/per Whatsapp dreigend – zakelijk weergegeven - de woorden toe te voegen dat hij haar dood zou maken en dat hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 3] in de [adres 3] woont en een blauwe Seat Ibiza heeft en niet moest janken als er krassen op haar auto zouden zitten, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 4
in de periode van 27 maart 2020 tot en met 8 april 2020 te Eindhoven en/of Hank en/of Kampen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4] en/of een of meer medewerker(s)/gast(en) van [stichting 2] tv en/of een of meer medewerker(s)/gast(en) van [stichting 1] , met het oogmerk die [slachtoffer 4] en/of die medewerker(s)/gast(en) van [stichting 2] tv en/of die medewerker(s)/gast(en) van [stichting 1] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, een en ander hierin
bestaande dat verdachte en/of zijn mededader (s) die [slachtoffer 4] en/of die medewerker(s)/gast(en) van [stichting 2] tv en/of die medewerker(s)/gast(en) van [stichting 1] - meermalen (anoniem) heeft/hebben gebeld en - een of meer maaltijden heeft/hebben laten bezorgen op het adres van [stichting 2] tv [adres 1] ;
Feit 5
op 8 april 2020 te Eindhoven en/of Hank en/of Kampen, tezamen en in vereniging met een ander, gegevens heeft doorgegeven met het oogmerk anderen ten onrechte te doen geloven dat op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten locatie [adres 1] , een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte en of zijn mededader een live-chat bericht geplaatst tijdens een live-stream uitzending van het You-tubekanaal [naam 4] ” met de volgende dreigende tekst: "Ik ga een bommelding doen" en (een) telefonische bericht(en) naar [slachtoffer 4] verzonden met de volgende dreigende tekst: “je moet nu stoppen, ik ga een bommelding doen, binnen 30 minuten gaat er een bom af” en “ik ben vast weg, hahaha” en “tik-tak, tik-tak”;
Feit 6
op 27 april 2020 te Nieuwegein en/of Hank en/of Kampen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, gegevens heeft doorgegeven met het oogmerk anderen ten onrechte te
doen geloven dat op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten locatie [adres 2] , een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
meermalen (anoniem) gebeld naar (een of meer medewerker(s) van) [stichting 2]
met de mededeling dat er een bom af zou gaan en/of dat de tijd tikt;
Feit 7
in de periode van 10 mei 2019 tot en met 18 mei 2020 te Zevenbergen en/of Hank
en/of Kampen, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 5] , met het oogmerk die [slachtoffer 5] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, een en ander hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededaders - meermalen (anoniem) naar die [slachtoffer 5] heeft/hebben gebeld en - een of meer maaltijden en of pakketjes/goederen uit naam van die [slachtoffer 5] heeft/hebben laten bezorgen op het woonadres van die [slachtoffer 5] en - een of meer diensten (waaronder taxivervoer en/of loodgieterswerkzaamheden en/of slotenmakerswerkzaamheden) uit naam van die [slachtoffer 5] heeft/hebben verzocht
en - meermalen de door die [slachtoffer 5] bewoonde woning heeft/hebben beklad/besmeurd
met verf en/of eieren en - een of meer ruit(en) van de woning van die De [slachtoffer 5] heeft/hebben
ingegooid/vernield en - een of meer advertenties op het internet (Marktplaats.nl) heeft/hebben geplaatst waarin was vermeld dat die [slachtoffer 5] diverse goederen te koop aanbood, welke opgehaald konden worden op het woonadres van die [slachtoffer 5] (waarna een of meer
personen zich op het woonadres van die [slachtoffer 5] meldde(n) om die goederen te
bezichtigen en/of te kopen) en - meermalen anoniem en/of onder diverse nicknames die [slachtoffer 5] telefonisch en/of via social media (YouTube) heeft/hebben beledigd/geïntimideerd/bedreigd met (onder andere) de volgende teksten/uitlatingen:
- “Hallo [slachtoffer 5] , binnenkort weer tijd voor een nieuw bezoekje. Zoals mee eieren,
of een baksteen door je ruit. Met vriendelijke groet [naam 2] (Ik heb een stalker
die heet [slachtoffer 5] ) en
- “haha lekker voor je volgende keer is de baksteen tegen je ruit en ik bluf niet. Jij
wel met je mesje jij durft niks [slachtoffer 5] ik zag je buurman wel en de politie ook je
buurman had pizza ontvangen hah, baksteen zal volgen binnenkort, politie stelt
niet voor, met je politievriendjes, ze stellen niets voor” en
- “hey [slachtoffer 5] , nieuwe dag nieuwe kansen met marktplaats, ze zullen spoedig
komen vanmiddag en heb je de eieren nog goed schoongemaakt? Ik maak je dood.”
en
“ [slachtoffer 5] met [naam 2] nogmaals, ik ben momenteel bezig met het maken van een bom, die
in je huis zal gegooid worden vervolgd met een baksteen! Ja je leest het goed, jij
krijgt snel een baksteen door de ruit! Tot snel [naam 2] ” en
“je gaat dood, ik snij je keel door, jij bent dood, bestel maar vast je kist”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar. Niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt, in tegenstelling tot het advies van de psycholoog en de reclassering, verdachte niet te berechten volgens het jeugdstrafrecht nu er geen concreet aanwijsbare reden is voor toepassing hiervan. De officier van justitie zal bij haar eis echter wel rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om die reden aansluiting zoeken bij de straffen die doorgaans aan jeugdigen worden opgelegd. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 152 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf van 120 uren. Voorts vordert zij als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) een contactverbod met [slachtoffer 5] , alsmede een gebiedsverbod voor de straat [adres 4] voor de periode van vijf jaar op te leggen, en te bepalen dat voor elke overtreding drie dagen vervangende hechtenis wordt toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt ten aanzien van het adolescentenstrafrecht op dat zij de visie van de officier van justitie op dit punt kan volgen. De verdediging verzoekt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte een jong kwetsbaar persoon is. In dat kader heeft de psycholoog geadviseerd om hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte krijgt begeleiding, zowel vanuit zijn netwerk als vanuit de hulpverlening en gaat weer naar school. Verdachte heeft onlangs een moeilijke periode doorgemaakt met donkere gedachten waarbij hij ook een suïcidepoging heeft ondernomen. Het is verdachte, met behulp van extra zorg, gelukt om door deze periode heen te komen. De verdediging verzoekt de rechtbank, bij het bepalen van de straf, rekening te houden met voornoemde omstandigheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. Uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank kan echter besluiten om voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c Sr, jeugdsancties toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat het advies van de psycholoog en de reclassering met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht, onvoldoende is onderbouwd. Zo ligt er, conform het wegingskader ASR, een beperkte basis voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De psycholoog geeft ondanks haar advies aan dat het toezicht van verdachte kan worden gecontinueerd bij de volwassenenreclassering. Evenmin is duidelijk hoe vorm gegeven zou kunnen worden aan het pedagogische karakter dat het jeugdstrafrecht kenmerkt; de reclassering heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat zij geen interventies zullen inzetten vanuit het instrumentarium die het jeugdrecht biedt. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd af te wijken van het uitgangspunt berechting volgens volwassenstrafrecht. Zij volgt het advies van de reclassering dan ook niet en berecht verdachte volgens het volwassenenstrafrecht. Ondanks het uitblijven van de toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank in grote mate rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte alsmede zijn kwetsbare persoonlijkheid.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in 2019 en 2020 (mede)schuldig gemaakt aan een zevental nare feiten. Met deze verschillende feiten lijkt verdachte slechts één doel voor ogen te hebben gehad: klieren, mensen bang maken en reacties uitlokken. Kennelijk haalde verdachte hier voldoening uit. Overigens geldt dit niet alleen voor verdachte, maar ook voor medeverdachte [medeverdachte] en de overige leden van de discord groep die speciaal was opgezet om het leven van aangever [slachtoffer 5] zuur te maken.. Zonder afbreuk te doen aan de ernst en de impact van hetgeen verdachte aan alle andere slachtoffers heeft toegebracht, is de rechtbank van oordeel dat het zwaartepunt bij het geheel aan feiten met name ligt bij de bedreiging van [slachtoffer 1] , de belaging van [slachtoffer 4] en de belaging van [slachtoffer 5] , nu die feiten kenmerkend zijn voor het verwijtbaar handelen van verdachte. Verdachte en zijn medeverdachte opereerden vanuit anonimiteit en zijn in hun gedragingen veel te ver gegaan. Met doodsbedreigingen, plaatjes van nazisoldaten, vele (anonieme) telefoontjes, valse marktplaatsadvertenties en vele bestellingen op naam van hun slachtoffers, bommeldingen en zelfs het bekladden van een woning en vernielen van een ruit van een woning, hebben verdachte, medeverdachte en de overige leden van de discord groep hun slachtoffers compleet tot wanhoop gedreven. Dat de slachtoffers nog altijd de gevolgen hiervan ondervinden, blijkt uit de door en namens hen voorgelezen slachtofferverklaringen. De slachtoffers hadden verdachten niets misdaan. Zij zijn kennelijk, omdat verdachten zich verveelden, willekeurig uitgekozen en mikpunt gemaakt van vergaande pesterijen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor een misdrijf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het door de [psycholoog] op 26 mei 2021 over verdachte opgemaakte rapport. Hierin overweegt de psycholoog, kort samengevat, onder meer dat verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking zeer beïnvloedbaar is en zich hierdoor gemakkelijk door anderen laat meeslepen in negatief en strafbaar gedrag. Verdachte was niet in staat om situaties en de consequenties van zijn gedrag, vanwege zijn verstandelijke beperking en de autismespectrumstoornis, te overzien. Vanwege de autismespectrumstoornis handelde verdachte met een gebrekkig empathisch vermogen, waardoor hij niet goed kon invoelen welke impact zijn gedrag op de slachtoffers had. De psycholoog adviseert de rechtbank om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico bij ongewijzigde omstandigheden en zonder hulpverlening in als laag-matig. Verdachte verblijft inmiddels binnen een beschermde woonvorm van STEVIG waar hij intensieve ondersteuning en 24-uursbegeleiding geboden krijgt.
De reclassering heeft in haar rapportage d.d. 28 juli 2022, en aangevuld ter zitting, onder meer overwogen dat er bij verdachte geen sprake is van een delict- en/of gedragspatroon. Daarnaast is er momenteel sprake van een uitgebreid hulpverlenersnetwerk en heeft verdachte meer structuur gekregen in zijn leven, waarbij er wordt toegewerkt naar het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding. Deze omstandigheden vergroten de al aanwezige beschermende factoren. Volgens de reclassering is verdachte zich bewust van zijn beperkingen en beschikt hij verder over een pro sociale attitude. Hij heeft zich gedurende het reclasseringstoezicht tot op heden coöperatief opgesteld en daarnaast heeft verdachte een positieve ontwikkeling laten zien. Reclasseringsinterventies zijn, wat de reclassering betreft, op dit moment niet langer geïndiceerd. Het is echter wel wenselijk dat betrokkene in beeld blijft bij de huidige hulpverleningsinstanties, hetgeen binnen een vrijwillig kader kan worden gecontinueerd. Het opleggen van bijzondere voorwaarden acht de reclassering dan ook niet aangewezen. Gelet op de vele beschermende factoren acht de reclassering een gevangenisstraf, mede gelet op de diagnose van verdachte, niet wenselijk. De reclassering acht verdachte in staat om een werkstraf uit te voeren.
De straf
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de straf de oriëntatiepunten van het LOVS in jeugdzaken. Daarbij zal zij in het voordeel verdachte rekening houding met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken. Anderzijds houdt de rechtbank strafverzwarend ook rekening met de ernst, de duur en de impact van de feiten. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie een passende afdoening is. De rechtbank gaat bij het opleggen van de straf echter uit van een voorlopige hechtenis van 3 dagen. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 153 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een werkstraf van 120 uur.
De maatregel ex artikel 38v Sr
Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en ter bescherming van [slachtoffer 5] een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr aan verdachte opleggen. Verdachte heeft [slachtoffer 5] gedurende een lange periode op een vergaande manier lastiggevallen. Uit de verklaring van [slachtoffer 5] blijkt bovendien dat hij hier nog altijd veel last van heeft en dat het idee dat verdachte hem opnieuw zal komen opzoeken hem veel angst inboezemt. Deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk ter bescherming van aangever [slachtoffer 5] , alsmede om ervoor te zorgen dat verdachte zich niet op een vergelijkbare wijze zal misdragen. Deze maatregel geldt voor de duur van vijf jaar. Voor het geval verdachte zich niet aan de maatregel houdt, zal (telkens) vervangende hechtenis van drie dagen worden opgelegd.

7.De benadeelde partij

7.1
[slachtoffer 3]
Benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 500,= aan immateriële schade voor feit 3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 350,= billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 350,=, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
7.2
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 6.099,25 voor feit 7, waarvan € 99,25 aan materiele schade (rolgordijn, buitenlamp en brievenbusborstel) en
€ 6.000,= aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte als medepleger dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiele schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar nu deze voldoende is onderbouwd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voorts voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending, de intensiteit van de belaging, de onbekendheid van de daders voor de benadeelde en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, te weten het gevoel van onveiligheid, angst en stress, is sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,= billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 5.099,25, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij ieder naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de gevorderde schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de feiten begaan of voorbereid zijn met behulp van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 142a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen en/of goederen in gevaar wordt gebracht
feit 4:medeplegen van belaging
feit 5:medeplegen van gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht
feit 6:medeplegen van gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht
feit 7:medeplegen van belaging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 153 dagen, waarvan 150 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag] 1959;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar zich niet zal begeven in de straat [adres 4]
- beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Computer
(Omschrijving: _597631, laptop met stekker, Apple)
- 1 STK GSM
(Omschrijving: G_597620, telefoon met bruin hoesje, zwart, merk: Huawei)
- 1 STK GSM
(Omschrijving: G_597619, CPH1941, zwart, merk: Oppo);
Benadeelde partijen
Feit 1:
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 350,=, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (feit 3), € 350,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 3
[slachtoffer 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 5.099,25, waarvan € 99,25 aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] (feit 7), € 5.099,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Brouwer, voorzitter, mr. Felix en mr. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 september 2022.
Mr. Maandag is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.