ECLI:NL:RBZWB:2022:5708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/4911
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de zichtbaarheid van parkeerborden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 67,50, bestaande uit € 2,20 aan belasting en € 65,30 aan kosten, na constatering dat er op 8 oktober 2021 om 19:40 uur geen parkeerbelasting was voldaan op een aangewezen parkeerplaats. Belanghebbende stelde dat hij op 8 oktober 2021 om 17:28 uur had betaald via een parkeerapp, maar dat deze automatisch was beëindigd om 19:28 uur, en dat er geen duidelijk parkeerbord aanwezig was dat de maximale parkeertijd van twee uur aangaf.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel de zichtbaarheid van het zonebord twijfelachtig is, het de verantwoordelijkheid van belanghebbende was om de maximale parkeerduur niet te overschrijden. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet had gecontroleerd hoe lang hij zijn auto op de parkeerplaats mocht laten staan. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft en er geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4911
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
Parkeerbeheer [plaats] B.V., de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 november 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,50, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,20 en € 65,30 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag parkeerbelasting).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
De auto met kenteken [kenteken] stond op 8 oktober 2021 om 19:40 uur stil op een parkeerplaats aan de [plaats] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens de controle op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunten van partijen
3.2.
Belanghebbende heeft in de kern aangevoerd dat hij op 8 oktober 2021 om 17:28 uur betaald heeft middels de parkeerapp [parkeerapp], maar dat [parkeerapp] de parkeeractie om 19:28 uur automatisch heeft beëindigd omdat het een parkeerplaats betreft met een maximum parkeertijd van twee uur. Verder heeft belanghebbende gesteld dat in de omgeving van zijn parkeerplaats geen duidelijk parkeerbord aanwezig was met de aanduiding dat op de parkeerplaats maximaal twee uur geparkeerd mocht worden. Naar belanghebbendes mening is de parkeerbelasting hem ten onrechte in rekening gebracht nu hij bereid was te betalen voor het parkeren.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de straat waar belanghebbende heeft geparkeerd in een gebied ligt waar maandag tot en met zaterdag van 9:00 uur tot 21:00 uur parkeerbelasting verschuldigd is, met een maximum parkeertijd van twee uur. De maximale parkeertijd van twee uur staat zowel op de parkeerautomaat als in de parkeerapp [parkeerapp] voorafgaand aan het starten van de parkeeractie. Daarnaast geeft [parkeerapp] een melding van de beëindiging. Bovendien ligt deze straat volgens de heffingsambtenaar in een gebied waar op alle wegen richting het centrum van [plaats] door middel van borden aangegeven is dat er aldaar betaald dient te worden voor het parkeren.
Beoordeling
3.4.
Vast staat dat ten tijde van de parkeercontrole de auto van belanghebbende geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [plaats] te [plaats] en dat ten tijde van de controle om 19:40 uur geen parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank hecht geloof aan de stelling van belanghebbende dat het zonebord niet goed zichtbaar was. Verder twijfelt de rechtbank ook niet aan de intentie van belanghebbende om voor het parkeren te willen betalen. Mede gelet op de omstandigheid dat belanghebbende zijn auto geparkeerd had op een parkeerplaats en gebruik heeft gemaakt van een parkeerapp waarin een melding kan worden gemaakt van de maximale parkeerduur, ligt het echter op de weg van belanghebbende om de maximale parkeerduur niet te overschrijden. Hij had voorafgaand aan het parkeren moeten onderzoeken hoe lang hij de auto op die plaats mocht parkeren. Het komt immers vaker voor dat de parkeerduur beperkt is. Dat hij wel parkeerbelasting heeft voldaan van 17:28 uur tot 19:28 uur maakt dit niet anders. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 29 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening Gemeenteraad [plaats] inhoudende de Verordening parkeerbelastingen [plaats] 2021.