ECLI:NL:RBZWB:2022:5707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/4641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die op 4 oktober 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd van € 67,95. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij ten onrechte een naheffingsaanslag is opgelegd, omdat hij meerdere pogingen heeft gedaan om een parkeerkaartje te kopen, maar pas na enige tijd succesvol was bij een parkeerautomaat. De heffingsambtenaar heeft hiertegenin gebracht dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen een redelijke termijn de parkeerbelasting heeft voldaan, waarbij de heffingsambtenaar stelt dat er 21 minuten zijn verstreken tussen de constatering van het niet betalen en de betaling zelf.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de bewijslast in eerste instantie op de heffingsambtenaar rust, maar dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de parkeerautomaten niet functioneerden. De rechtbank oordeelt dat de enkele stelling van belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, onvoldoende is om de naheffingsaanslag te weerleggen. De rechtbank heeft daarom het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4641
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,95, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,65 en € 65,30 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag parkeerbelasting).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
De auto met kenteken [kenteken] stond op 21 augustus 2021 om 10:46 uur stil op een parkeerplaats aan de [plaats] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens de controle op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
Tot de procestukken behoort een betalingsbewijs van een parkeerkaart met datum 21 augustus 2021 en tijdstip 11:07 tot zondag 22 augustus 2021, 10:00 uur.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunten van partijen
3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hem ten onrechte een naheffingsaanslag is opgelegd omdat hij meerdere pogingen bij verschillende parkeerautomaten heeft moeten verrichten voordat hij een parkeerkaartje kon bemachtigen. Bij twee andere parkeerautomaten heeft belanghebbende steeds in de rij gestaan – met ten minste drie wachtenden voor hem – om vervolgens, net als zijn voorgangers geconfronteerd te worden met de melding ‘afgebroken’ op het scherm van de parkeerautomaat. Pas na meerdere pogingen is het bij een derde parkeerautomaat gelukt om een parkeerkaartje te kopen.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen een redelijker termijn de parkeerbelasting heeft voldaan. Volgens vaste rechtspraak is een redelijke termijn vijf minuten. Tussen de constatering en de betaalactie zijn 21 minuten verstreken. Verder is de vaste werkwijze van de controleurs dat zij, voordat een naheffingsaanslag wordt opgelegd, eerst de parkeerautomaten op hun functioneren toetsen en kijken of zij mensen zien bij de parkeerautomaten. Volgens de heffingsambtenaar heeft de parkeercontroleur niemand aangetroffen bij de parkeerautomaten. Bij een eventuele storing had de controleur de rijen mensen aangetroffen en zou een naheffingsaanslag achterwege zijn gebleven, aldus de heffingsambtenaar.
Wettelijk kader
3.4.
In artikel 1, aanhef en onder a van de Verordening staat het volgende:
“parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden”
3.5.
In artikel 6, eerste lid van de Verordening staat:
“De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatie middel zoals een RFID-kaart inloggen op de centrale computer.”
Beoordeling
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op de heffingsambtenaar. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren.
3.7.
Vast staat dat ten tijde van de controle om 10:46 uur geen parkeerbelasting was voldaan. Tussen partijen is ook niet in geschil dat op de parkeerplaats aan de [plaats] parkeerbelasting verschuldigd was op het moment waarop belanghebbende zijn auto aldaar heeft geparkeerd. De rechtbank zal daarom oordelen over de vraag of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat door een betalingsbewijs over te leggen waaruit blijkt dat belanghebbende om 11:07 uur parkeerbelasting heeft voldaan, voldaan is aan de eis dat bij aanvang van het parkeren de parkeerbelasting moet zijn voldaan.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat door disfunctioneren van de parkeerautomaten de betaling pas 21 minuten na het parkeren geschied kon worden. Hoewel de rechtbank het niet onaannemelijk acht dat het wachten bij drie parkeerautomaten met meerdere personen die verschillen poging ondernemen om een parkeerkaartje te kopen, kan resulteren in een langere tijd dan gebruikelijk is tussen het parkeren en de betaling van parkeerbelasting, is alleen de enkele stelling van belanghebbende (tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar) hiervoor onvoldoende.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 29 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Schouwen-Duiveland 2021 (hierna: de Verordening)