ECLI:NL:RBZWB:2022:5698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor rolstoelafhankelijke eiseres

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een rolstoelafhankelijke vrouw, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening, omdat haar huidige woning niet meer voldeed aan haar behoeften door haar rolstoelafhankelijkheid. Het college had eerder een maatwerkvoorziening toegekend, maar eiseres was van mening dat deze niet adequaat was en had bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op zorgvuldige wijze onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiseres en dat het advies van de ingeschakelde architect bindend was. Eiseres had een contra-expertise overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat het college geen aanleiding had om van het eerdere advies af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de toegekende maatwerkvoorziening voldoende compensatie bood voor de beperkingen van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3548 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2021 (primaire besluit) heeft het college een maatwerkvoorziening aan eiseres toegekend in de vorm van een woonvoorziening in natura voor de woning aan de [adres] 19 te [plaatsnaam] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015).
In het besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De geplande mondelinge behandeling op 15 juli 2022 heeft op verzoek van het college geen doorgang gevonden.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 augustus 2022. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met 3 weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres, geboren op 17 februari 1956, is bekend met een combinatie van aandoeningen, waaronder MS, waardoor zij inmiddels rolstoelafhankelijk is. Zij is sinds 1997 woonachtig op de [adres] 19 te [plaatsnaam] en maakt gebruik van een traplift om de bovenverdieping te bereiken.
Eiseres heeft zich in 2016 gemeld bij het college voor een aanpassing van haar woning. Door toenemende afhankelijkheid van de rolstoel dient de woning daarop te worden aangepast. Zo is de traplift geen passende voorziening meer.
Op 14 februari 2018 heeft een bouwkundig ergonomisch adviseur van Stichting SAP een programma van eisen opgesteld voor het aanpassen van de huidige woning.
Op 26 september 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening.
Na een voornemen daartoe, heeft het college op 28 januari 2019 besloten een maatwerkvoorziening toe te kennen in de vorm van een woonvoorziening in natura, door middel van het uitwerken van een plan voor een woningaanpassing met een woonhuislift binnen de bestaande woning.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en gesteld dat plaatsing van de lift uitsluitend mogelijk is in een aanbouw bij de woning.
In een gesprek van 27 februari 2019 is besloten het besluit van 28 januari 2019 in te trekken onder de afspraak dat aan Welzorg woning op maat (Welzorg) een bindend bouwkundig advies zal worden gevraagd.
Eiseres heeft vervolgens haar akkoord voor het inschakelen van Welzorg ingetrokken en het college gevraagd om inschakeling van [naam architekt + adviseur] Architekt + Adviseur ( [naam architekt + adviseur] ). Na overleg is het college op 1 oktober 2019 met haar voorstel akkoord gegaan.
Op 30 maart 2020 heeft eiseres in samenspraak met haar ergotherapeut [naam ergotherapeut] een aangepast programma van eisen aangeleverd.
Op 25 augustus 2020 heeft [naam architekt + adviseur] aan de hand van het programma van eisen een conceptadvies uitgebracht. Op dit advies heeft eiseres in afstemming met [naam ergotherapeut] gereageerd. De voorkeur van eiseres gaat uit naar het verder uitwerken van variant 5 uit het advies van [naam architekt + adviseur] , rekening houdend met het eerdere SAP rapport.
Op 5 november 2020 heeft [naam architekt + adviseur] een definitief advies uitgebracht. Hij heeft daarin geconcludeerd dat wanneer er geen mogelijkheid bestaat tot verhuizen (wat beduidend goedkoper is dan elke verbouwing) er verschillende verbouwopties van de huidige woning in beeld komen. De planvoorstellen 1 tot en met 3 bieden een inpandige oplossing. De aanpaskosten zijn bij deze plannen het laagst, mede door het ontbreken van op- of aanbouwen. Daardoor zijn evenmin langdurige vergunningprocedures nodig, met onzekere uitkomst. Voorstel 2 is het goedkoopst compenserende voorstel. Indien de mogelijke geluidshinder van een inpandige lift een rol speelt, en de leverancier daar geen afdoende oplossing voor kan bieden, is planvoorstel 4 te overwegen als het goedkoopst compenserende voorstel. Hoewel een liftplaatsing buiten de hoofdbouwmassa van de woning geen harde garantie biedt, is de kans op burengerucht door een meer trillingvrije opstelling wel kleiner.
In het besluit van 22 januari 2021 (primaire besluit
)is aan eiseres een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van een woonvoorziening in natura voor de woning aan de [adres] 19 te [plaatsnaam] , namelijk het uitwerken van variant 2 uit het advies van [naam architekt + adviseur] met een woonhuislift binnen in de bestaande woning. Uit het bouwkundig advies van [naam architekt + adviseur] blijkt dat deze variant de goedkoopst compenserende variant is. Voor de vervolgstappen, zoals het opvragen van offertes en een correcte bouwkundige uitvoering, is een verdere bouwkundige en ergonomische uitwerking nodig. Ook voor een gedetailleerde begroting zijn offertes van marktpartijen nodig. In overleg met eiseres zal hiervoor opdracht worden gegeven.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Zij heeft het bezwaar onderbouwd met een reactie van [naam ergotherapeut] op het advies van [naam architekt + adviseur] en het aangepast plan van eisen van 30 maart 2020.
Op 2 juni 2021 vond de hoorzitting plaats.
De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Het college mocht uitgaan van de uitkomsten van het onderzoek door [naam architekt + adviseur] . [naam architekt + adviseur] heeft in voldoende mate aandacht besteed aan de individuele situatie van eiseres. Het programma van eisen is meegenomen bij het opstellen van het bouwkundig advies en eiseres heeft op het advies kunnen reageren met een zienswijze. De reactie van de ergotherapeut van eiseres, [naam ergotherapeut] , is meegenomen in het advies. Uit vaste jurisprudentie en artikel 8, vijfde lid, van het Besluit staat het het college vrij te bepalen dat slechts recht bestaat op de goedkoopst adequaat compenserende voorziening indien meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt. Eiseres heeft geen objectief toetsbare gegevens overgelegd – bijvoorbeeld een contra-expertise – die maken dat moet worden getwijfeld aan het advies van [naam architekt + adviseur] .
In het bestreden besluit is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard.
2.
Standpunten partijen
Eiseres voert aan dat de toegekende woonvoorziening geen adequate compensatie biedt voor haar beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij op 20 juni 2022 een contra-expertise overgelegd van bouwkundige [naam bouwkundige] van [naam bedrijf] ( [naam bouwkundige] ), in samenspraak met ergotherapeute [naam ergotherapeut] . [naam bouwkundige] concludeert dat de door [naam architekt + adviseur] voorgestelde aanpassingen op zowel de begane grond als de verdieping voor de varianten 1 tot en met 5 bouwkundig niet voldoen. [naam ergotherapeut] concludeert dat de voorgestelde aanpassingen functioneel niet voldoen. Onderzocht is welke woningaanpassingen wel zouden voldoen aan het programma van eisen van 30 maart 2020 en in bouwkundig en functioneel opzicht aanvaardbaar zouden zijn. [naam bouwkundige] en [naam ergotherapeut] hebben in dat kader een ‘variant 6’ opgesteld. In die variant is er een invalidenparkkeerplaats en toegang tot de woning aan achterzijde van de woning, wordt de aanbouw aan de voorzijde gesloopt en vervangen door een nieuwe aanbouw met begane grond en verdieping. In deze aanbouw worden de woonlift, het toilet op de begane grond en de badkamer op de verdieping gesitueerd. Eiseres is van mening dat het college deze variant in zijn besluitvorming dient over te nemen. Eiseres verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en het college te veroordelen tot de gemaakte proceskosten, waaronder die voor het inwinnen van de contra-expertise ter hoogte van € 2.173,16 incl. btw.
In verweer stelt het college voorop dat partijen waren overeengekomen dat het advies van [naam architekt + adviseur] tussen hen bindend zou zijn. In weerwil van die afspraak, heeft eiseres kort voor de mondelinge behandeling alsnog een contra-expertise overgelegd. Het college heeft zorgvuldigheidshalve de contra-expertise voorgelegd aan [naam architekt + adviseur] . Deze zag in de contra-expertise geen aanleiding af te wijken van zijn eerdere advies. Behoudens de wens van een parkeerplaats en toegang aan de achterzijde van het huis, zag [naam architekt + adviseur] in de contra-expertise geen andere argumentatie aan dan reeds aan de orde ten tijde van het opstellen van zijn advies. Het college ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van het advies van [naam architekt + adviseur] .
3.
Wettelijk kader
Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Het college is op grond van de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo gehouden om voor de beoordeling of een aanvrager van een maatwerkvoorziening daarvoor in aanmerking komt onderzoek te doen. In de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) is uiteengezet uit welke stappen dit onderzoek dient te bestaan (het stappenplan). Het college zal ten eerste moeten vaststellen wat de hulpvraag is. Ten tweede moet worden vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, of het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten derde moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten vierde moet bezien worden in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden niet toereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de stappen 1 en 2 niet in geschil zijn. Partijen zijn het erover eens dat eiseres ter compensatie van haar beperkingen een woonvoorziening nodig heeft, in die zin dat haar woning op meerdere fronten moet worden aangepast zodat deze (onder meer) geschikt is voor het gebruik van haar rolstoel. In geschil is welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3). Partijen verschillen in dat kader van mening over de vraag hoe de benodigde woningaanpassing bouwkundig (en functioneel) gerealiseerd dient te worden.
4.3
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het onderzoek naar stap 3 een uitvoerig traject is geweest. Allereerst is Stichting SAP ingeschakeld om een programma van eisen voor het aanpassen van de woning op te stellen. In 2019 werd afgesproken dat Welzorg op grond van het programma van eisen een bindend bouwkundig advies zou uitbrengen. Om haar moverende redenen is eiseres op de keuze voor Welzorg teruggekomen. Op haar wens en aandringen is de opdracht aan Welzorg ingetrokken en is [naam architekt + adviseur] ingeschakeld voor een – bindend – bouwkundig advies.
4.4
Niet in geschil is dat [naam architekt + adviseur] ter zake deskundig is. Evenmin in geschil is dat het advies van [naam architekt + adviseur] zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij heeft zijn advies gebaseerd op een aangepast en actueel programma van eisen (opgesteld door [naam ergotherapeut] ), hij heeft eiseres en [naam ergotherapeut] in de gelegenheid gesteld om op zijn conceptadvies te reageren en heeft hun zienswijze vervolgens betrokken bij het opstellen van zijn definitieve advies. Dat het college niet voldaan zou hebben aan de vergewisplicht van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals door eiseres aangevoerd, volgt de rechtbank dan ook niet.
4.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat het advies van [naam architekt + adviseur] deugdelijk en concludent is. De conclusies van het advies volgen logischerwijs voort uit de overwegingen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het inherent is aan een grote verbouwing als hier aan de orde, dat niet alles op voorhand volledig ‘dichtgetimmerd’ kan worden. Het oplossen van bouwtechnische ‘open eindjes’ in het advies van [naam architekt + adviseur] , komt daarbij voor rekening van het college. Zo is het van belang dat mogelijke geluidsoverlast van de te plaatsen woonlift binnen de daarvoor gestelde normen blijft. Dit volgt ook uit het primaire besluit, waarin staat: “
Voor de vervolgstappen, zoals het opvragen van offertes en een correcte bouwkundige uitvoering, is een verdere bouwkundige en ergonomische uitwerking nodig.” Dat de precieze kosten van de woningaanpassing van variant 2 op voorhand niet vaststaan, ligt eveneens in de risicosfeer van de gemeente. De kosten komen immers voor haar rekening, zo heeft ook gemachtigde van gemeente ter zitting erkend.
4.6
Nu tussen partijen in goed overleg was afgesproken dat het advies van [naam architekt + adviseur] , mits zorgvuldig en deugdelijk, tussen hen bindend zou zijn, mocht de gemeente in beginsel uitgaan van dat advies. De overgelegde contra-expertise maakt die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het college heeft de contra-expertise voorgelegd aan [naam architekt + adviseur] , die daarin geen aanleiding zag om zijn advies bij te stellen. Volgens [naam architekt + adviseur] bevat de contra-expertise, behoudens de wens voor een parkeerplaats en toegang aan de achterzijde van het huis, geen gegevens waarmee hij in zijn advies niet reeds rekening heeft gehouden. De rechtbank overweegt in dit kader dat noch een parkeerplaats aan de achterzijde noch een toegang tot de woning aan de achterzijde onderdeel was van het programma van eisen van 30 maart 2020 waarmee [naam architekt + adviseur] rekening diende te houden bij het opstellen van zijn advies.
4.7
De rechtbank concludeert dan ook dat het college, op grond van artikel 3, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2018 in samenhang met artikel 8, vijfde lid van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis mocht kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening, zijnde variant 2 uit het advies van [naam architekt + adviseur] . Dat eiseres toch liever een andere optie uitgewerkt wil dan door [naam architekt + adviseur] geopperd, maakt niet dat het advies van [naam architekt + adviseur] terzijde moet worden geschoven.
4.8
Ten overvloede geeft de rechtbank aan eiseres het volgende in overweging. Gebleken is dat het college eiseres op veel fronten probeert tegemoet te komen. De uitkomst zal niet één op één overeenkomen met wat eiseres zou wensen, maar dat is ook niet het criterium. Het criterium is of wat het college aan voorzieningen aanbiedt, gelet op de beperkingen van eiseres, voldoende compenserend is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college op grond van het advies van [naam architekt + adviseur] ervan uitgaan dat een uitwerking van het daarin genoemde variant 2, voldoende compenserend is.
5.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 4 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
In artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:9 van de Awb bepaalt dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:49 van de Awb bepaalt dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015)
Artikel 2.3.1 van de WMO 2015 luidt:
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b .de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d .de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
5. Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
9. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2018
Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening
[…]
4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2021
Artikel 8, vijfde lid, bepaalt dat als maatwerkvoorziening noodzakelijk, het college de goedkoopst adequate compenserende voorziening verstrekt.
In de toelichting op artikel 8 staat: “
als een maatwerkvoorziening noodzakelijk blijkt te zijn dan geldt dat er slechts sprake kan zijn van een toekenning van de goedkoopst adequate voorziening.”
Artikel 9, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Op grond van tweede lid van dit artikel is cliënt verplicht hieraan mee te werken.
Op grond van artikel 25 van het besluit kan de door het college te verstrekken maatwerkvoorziening (natura of PGB) voor wonen bestaan uit:
een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning;
een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;
[…]
In de toelichting op artikel 25 staat: “[…] vanzelfsprekend worden alleen de noodzakelijke kosten conform het programma van eisen van de goedkoopst adequate voorziening vergoed.” Ook staat in de toelichting vermeld met welke kostensoorten bij een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning bij het vaststellen van de hoogte van de woonvoorziening tekening wordt gehouden.