ECLI:NL:RBZWB:2022:5690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
02-128931-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een camera en de beoordeling van bewijs in een strafzaak

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vernielen van een camera die toebehoorde aan een slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte in de periode van 18 tot en met 19 februari 2022 de camera heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, waaronder de aangifte van het slachtoffer, verklaringen van getuigen en berichten die door de verdachte waren verzonden. De verdediging betwistte de bewijsvoering en vroeg om vrijspraak, omdat er geen hard bewijs zou zijn dat de camera daadwerkelijk was vernield. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de camera had weggemaakt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de vernieling zelf.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 225,- en bepaalde dat deze in vijf maandelijkse termijnen moest worden betaald. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de materiële en immateriële schade die was geleden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-128931-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1992 te [Geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode 18 februari 2022 tot en met 19 februari 2022 een camera van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de camera toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt gerelateerd dat verdachte heeft verklaard dat hij de camera heeft neergegooid, de herkenning van verdachte op de beelden door de wijkagent en door de kinderen van [slachtoffer] en de berichten verzonden door “[naam]”. Het laatste past bij het gegeven dat verdachte onder andere namen berichten stuurde. De data van de ten laste gelegde pleegperiode dient verbeterd te worden gelezen in die zin dat het de periode 18 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 betreft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte vrij te spreken. Het proces-verbaal van bevindingen waarin verdachte het feit zou hebben bekend, moet van het bewijs worden uitgesloten. Dit gesprek heeft niet in het kader van een verhoor plaatsgevonden, er is geen cautie verleend en verdachte heeft ook geen raadsman kunnen inschakelen. Voorts ontbreekt in het dossier hard bewijs dat de camera is vernield. Er kan niet worden vastgesteld dat de camera dusdanig beschadigd was dat als gevolg daarvan geen WIFI-verbinding meer kon worden gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van een camera die toebehoorde aan [slachtoffer]. Naast de aangifte van [slachtoffer] bevat het dossier foto’s van de camera die op de grond ligt en screenshots van een gesprekswisseling tussen “[naam]” en aangeefster.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij niet degene is geweest die onder de naam “[naam]” berichten naar aangeefster heeft gestuurd en dat aangeefster deze berichten wellicht zelf heeft aangemaakt. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Nadat aangeefster in het gesprek “[naam]” aanspreekt met [Verdachte], wordt er in eerste instantie gereageerd met de vraag “Wie is [Verdachte]?”. Hierna confronteert aangeefster “[naam]” met het verdwijnen van de camera. In antwoord hierop wordt er meerdere malen gevraagd “niks te melden ajb”. Opvallend hierbij is dat er niet meer wordt gezegd dat “[naam]” [Verdachte] niet is. Er komt duidelijk naar voren dat de “[naam]” niet wil dat aangeefster melding maakt van het feit dat hij in de tuin is geweest. Verdachte had hierbij een belang nu hij met het betreden van de tuin het voor hem geldende locatieverbod overtrad. Daardoor zou een aan hem op 31 januari 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer kunnen worden gelegd (strafblad verdachte van 11 augustus 2022, p. 3). Op de vraag waar de camera zich bevindt, wordt door “[naam]” vervolgens gedetailleerd verwezen naar de plek waar later de camera wordt aangetroffen.
Het gesprek lezende lijkt het aanwijzen van de plaats van de camera duidelijk ingegeven door de angst dat bekend wordt dat het locatieverbod wordt overtreden. Kijkend naar de authenticiteit en de inhoud van het gesprek, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, en niet aangeefster of een ander, onder de naam “[naam]” berichten naar aangeefster heeft gestuurd.
Nu uit dit gesprek blijkt dat verdachte wist waar de camera zich bevond, acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte ook degene is geweest die de camera heeft weggemaakt. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor vernieling het bewijs ontbreekt.
Nu de rechtbank voor de bewezenverklaring geen gebruik heeft gemaakt van de verklaring van verdachte in het proces-verbaal van bevindingen behoeft het betreffende bewijsverweer geen nadere bespreking. Overigens heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen dat verdachte wel degelijk is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, zoals in het proces-verbaal van bevindingen expliciet is opgenomen.
Wat betreft de pleegperiode blijkt uit de aangifte duidelijk dat het wegmaken heeft plaatsgevonden in de periode van 18 tot en met 19 februari 2022, zodat verbeterd lezen niet nodig is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 18 februari 2022 tot en met 19 februari 2022 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, opzettelijk en wederrechtelijk een camera, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Taalfouten in de bewezenverklaring zijn door de rechtbank verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een straf gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten voor de zaak onder parketnummer
02-043722-22. Toepassing van artikel 38v Wetboek van Strafrecht acht zij niet passend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen afzonderlijk strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wegmaken van een camera van [slachtoffer]. Een vervelend feit dat met name vanwege het locatieverbod dat voor verdachte gold, gevoelens van angst met zich kan brengen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiervoor een straf verdient. Nu verdachte nog in een proeftijd loopt van een lange voorwaardelijke gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat voor deze wegmaking een geldboete passend is. Gelet op de beperkte financiële mogelijkheden van verdachte zal de rechtbank de hoogte bepalen op € 225,-, te betalen in vijf maandelijkse termijnen van 45 euro.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 399,89 terzake van materiële schade en een immateriële schadevergoeding van € 1.100,- terzake immateriële schade. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering(en) en bepalen dat zij die kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schadevergoeding
Uit de onderbouwing van het verzoek tot immateriële schadevergoeding blijkt duidelijk dat de schade voor het allergrootste deel voort zou vloeien uit de in de zaak met parketnummer 02-043722-22 aan verdachte tenlastegelegde stalking. In die zaak zal de rechtbank bij afzonderlijk vonnis van gelijke datum uitspraak doen.
In voornoemde onderbouwing wordt ook de vernieling van de camera genoemd. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de camera heeft weggemaakt, maar dat de camera ook is teruggevonden op aanwijzen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het enkele wegmaken van de camera in onvoldoende verband staat met de totale onderbouwing van de immateriële schade om enige immateriële schade voor dit enkele feit te kunnen begroten.
Materiële schade camera
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu niet is vast komen te staan dat de camera is vernield. Daarbij is de weggemaakte camera weer teruggevonden zodat ook hierin geen grond kan worden gevonden voor toewijzing van de schade.
Materiële schade fiets
Uit het dossier en de behandeling op zitting is niet gebleken van een rechtstreeks verband tussen deze gevorderde schade aan een fiets en het bewezenverklaarde wegmaken van de camera.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 225,-;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
4 dagen;
- bepaalt dat deze geldboete mag worden betaald in 5 maandelijkse termijnen van elk € 45,-;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 oktober 2022.