Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vernielen van een camera die toebehoorde aan een slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte in de periode van 18 tot en met 19 februari 2022 de camera heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, waaronder de aangifte van het slachtoffer, verklaringen van getuigen en berichten die door de verdachte waren verzonden. De verdediging betwistte de bewijsvoering en vroeg om vrijspraak, omdat er geen hard bewijs zou zijn dat de camera daadwerkelijk was vernield. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de camera had weggemaakt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de vernieling zelf.
De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 225,- en bepaalde dat deze in vijf maandelijkse termijnen moest worden betaald. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de materiële en immateriële schade die was geleden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.