Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging hield in dat de verdachte voorbereidingshandelingen had gepleegd met betrekking tot de handel in harddrugs, specifiek met de stof N-isopropylbenzylamine, die in beslag was genomen in een hotelkamer van de verdachte.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging, onderbouwd door een melding van Meld Misdaad Anoniem en de vondst van de stof in de hotelkamer van de verdachte. De verdediging daarentegen betoogde dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de doorzoekingen zonder toestemming waren uitgevoerd, en dat de verdachte niet op de hoogte was van de aard van de in beslag genomen stof. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte mogelijk de stof enkel wilde gebruiken voor oplichting en niet voor een Opiumwetdelict.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had om de aangetroffen stof te gebruiken voor het voorbereiden van een Opiumwetdelict. De rechtbank kon niet buiten redelijke twijfel uitsluiten dat het opzet van de verdachte gericht was op oplichting. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Tevens werd er een beslissing genomen over de in beslag genomen goederen, waarbij de rechtbank bepaalde dat deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, en gelastte de teruggave aan de verdachte.