ECLI:NL:RBZWB:2022:5651

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2412
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot rectificatie door de deken van de Orde van Advocaten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de deken van de Orde van Advocaten beoordeeld. Eiser had op 24 mei 2021 verzocht om rectificatie van het dekenstandpunt op grond van artikel 16 van de EU Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De deken heeft dit verzoek op 2 juni 2021 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 8 november 2021 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij de deken werd vertegenwoordigd door mr. A. de Visser en mr. A.A.F. Land. Eiser was afwezig. De rechtbank concludeert dat de deken het verzoek tot rectificatie terecht heeft afgewezen. Eiser betoogde dat hij benadeeld was door de uitleg van de deken over een bespreking op 19 maart 2018 en dat de deken in strijd met de AVG had gehandeld door het dekenstandpunt niet te wijzigen. De rechtbank oordeelt echter dat het verzoek van eiser geen rectificatie van persoonsgegevens betreft, maar een inhoudelijke wijziging van het dekenstandpunt.

De rechtbank stelt vast dat de deken het verzoek als een nieuwe aanvraag heeft behandeld en opnieuw tot de conclusie is gekomen dat het verzoek niet onder de AVG valt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2412 AVG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

de deken van de Orde van Advocaten (de deken).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) inzake de afwijzing van het verzoek tot rectificatie.
De deken heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Namens de deken zijn mr. A. de Visser en mr. A.A.F. Land. verschenen. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Bij brief van 24 mei 2021 heeft eiser de deken op grond van artikel 16 van de EU Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) verzocht om rectificatie van het dekenstandpunt.
1.2
Bij besluit van 2 juni 2021 (primair besluit) heeft de deken het verzoek tot rectificatie afgewezen.
1.3
Eiser heeft hiertegen op 5 juni 2021 bezwaar gemaakt.
1.4
De deken heeft het bezwaar met het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank Oost-Brabant heeft in de tussenuitspraak van 3 mei 2022 de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de beslissing van de deken op de aanvraag van eiser tot rectificatie van het dekenstandpunt. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat de deken het verzoek tot rectificatie van het dekenstandpunt terecht heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de deken het verzoek om rectificatie terecht afgewezen?
3.1
Eiser heeft betoogd dat hij wil dat de deken zijn dekenstandpunt wijzigt op grond van artikel 16 van de AVG, omdat hij is benadeeld door [naam ex-advocaat] . In het dekenstandpunt is een opmerkelijke uitleg gegeven over een bespreking die heeft plaatsgevonden op 19 maart 2018. Op grond van de AVG is een medewerker verplicht tot verwerking van iedere opgave, dit heeft de deken ten onrechte nagelaten. Het EU-correctierecht omtrent persoonsgegevens is aanzienlijk ruimer dan de beperking in de beslissingen van de deken. De deken heeft in strijd gehandeld met de artikelen 16 tot en met 21 van de AVG door het dekenstandpunt niet te wijzigen.
3.2
De deken heeft betoogd dat het verzoek van eiser geen rectificatie van persoonsgegevens betreft, maar een inhoudelijke wijziging. Hierdoor kan het verzoek van eiser tot rectificatie niet worden toegewezen. Het rectificatierecht is niet bedoeld voor het corrigeren van professionele indrukken, meningen en conclusies. De inhoud van het dekenstandpunt zijn geen persoonsgegevens, waarvan om aanvulling of verbetering kan worden gevraagd als bedoeld in artikel 16 van de AVG. Dat kan ook niet op grond van de artikelen 17 tot en met 21 van de AVG.
3.3
Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.4
Op 15 december 2017 heeft eiser een klacht ingediend tegen [naam ex-advocaat] , die hem eerder als advocaat heeft bijgestaan in een strafzaak. Bij brief van 17 september 2018 heeft de deken over de klacht een dekenstandpunt uitgebracht. Bij brief van 6 mei 2019 heeft eiser de deken op grond van artikel 16 van de AVG verzocht om rectificatie van het dekenstandpunt. Bij besluit van 24 mei 2019 heeft de deken het verzoek om rectificatie afgewezen. Bij besluit van 21 juni 2019 heeft de deken het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3.5
Bij uitspraak van 6 februari 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het door eiser daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juni 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. [1] Tegen die uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld en de deken heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 november 2020 het hoger beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en het hoger beroep van de deken gegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd en heeft het bij de rechtbank door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2]
3.6
De deken heeft het verzoek van eiser als een nieuwe aanvraag behandeld en is opnieuw tot het oordeel gekomen dat wat eiser vraagt nog altijd niet betreft de wijziging van persoonsgegevens zoals die vallen onder de AVG. Uit het nieuwe verzoek van eiser kan de rechtbank niet concluderen dat hij bedoelt inhoudelijk iets anders te vragen dan in zijn verzoek van 6 mei 2019. De rechtbank leidt uit het verzoek, het bezwaar en het beroep af dat eiser nog steeds correctie van het dekenstandpunt op de klacht wenst. Hij noemt daarbij nu alleen andere artikelen uit de AVG.
3.7
Gelet op het voorgaande heeft de deken terecht wederom eisers verzoek afgewezen. Ook de andere – door eiser in deze procedure genoemde – artikelen uit de AVG geven geen aanspraak op correctie van het standpunt van de deken over de klacht van eiser.

Conclusie en gevolgen

4 Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 29 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

EU Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)
Artikel 4, eerste lid, van de AVG
“Persoonsgegevens”: alle informatie over een geïndentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Artikel 16 van de AVG
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 17 van de AVG
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a. de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b. de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor werking;
c. de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn gen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d. de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e. de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan en in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f. de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a. voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
b. voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
c. om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 1, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;
d. met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e. voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Artikel 18 van de AVG
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke de beperking van de verwerking te verkrijgen indien een van de volgende elementen van toepassing is:
a. de juistheid van de persoonsgegevens wordt betwist door de betrokkene, gedurende een periode die de verwerkingsverantwoordelijke in staat stelt de juistheid van de persoonsgegevens te controleren;
b. de verwerking is onrechtmatig en de betrokkene verzet zich tegen het wissen van de persoonsgegevens en verzoekt in de plaats daarvan om beperking van het gebruik ervan;
c. de verwerkingsverantwoordelijke heeft de persoonsgegevens niet meer nodig voor de verwerkingsdoeleinden, maar de betrokkene heft deze nodig voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering;
d. de betrokkene heeft overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar gemaakt tegen de verwerking, in afwachting van het antwoord op de vraag of de gerechtvaardigde gronden van de verwerkingsverantwoordelijke zwaarder wegen dat die van de betrokkene.
2. Wanneer de verwerking op grond van lid 1 is beperkt, worden persoonsgegevens, met uitzondering van de opslag ervan, slechts verwerkt met toestemming van de betrokkene of voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering of ter bescherming van de rechten van een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon of om gewichtige redenen van algemeen belang voor de Unie of voor een lidstaat.
3. Een betrokkene die overeenkomstig lid 1 een beperking van de verwerking heeft verkregen, wordt door de verwerkingsverantwoordelijke op de hoogte gebracht voordat de beperking van de verwerking wordt opgeheven.
Artikel 19 van de AVG
De verwerkingsverantwoordelijke telt iedere ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, in kennis van elke rectificatie of wissing van persoonsgegevens of beperking van de verwerking overeenkomstig artikel 16, artikel 17, lid 1, en artikel 18, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene informatie over deze ontvangers indien de betrokkene hierom verzoekt.
Artikel 20 van de AVG
1. De betrokkene heeft het recht de hem betreffende persoonsgegevens, die hij aan een verwerkingsverantwoordelijke heeft verstrekt, in een gestructureerde, gangbare en machineleesbare vorm te verkrijgen, en hij heeft het recht die gegevens aan een andere verwerkingsverantwoordelijke over te dragen, zonder daarbij te worden gehinderd door de verwerkingsverantwoordelijke aan wie de persoonsgegevens waren verstrekt, indien:
a. de verwerking berust op toestemming uit hoofde van artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), of op een overeenkomst uit hoofde van artikel 6, lid 1, punt b); en
b. de verwerking via geautomatiseerde procedés wordt verricht.
2. Bij de uitoefening van zijn recht op gegevensoverdraagbaarheid uit hoofde van lid 1 heeft de betrokkene het recht dat de persoonsgegevens, indien dit technisch mogelijk is, rechtstreeks van de ene verwerkingsverantwoordelijke naar de andere worden doorgezonden.
3. De uitoefening van het in lid 1 van dit artikel bedoelde recht laat artikel 17 onverlet. Dat recht geldt niet voor de verwerking die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend.
4. Het in lid 1 bedoelde recht doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 21 van de AVG
1. De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
2. Wanneer persoonsgegevens ten behoeve van direct marketing worden verwerkt, heeft de betrokkene te allen tijde het recht bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens voor dergelijke marketing, met inbegrip van profilering die betrekking heeft op direct marketing.
3. Wanneer de betrokkene bezwaar maakt tegen verwerking ten behoeve van direct marketing, worden de persoonsgegevens niet meer voor deze doeleinden verwerkt.
4. Het in de leden 1 en 2 bedoelde recht wordt uiterlijk op het moment van het eerste contact met de betrokkene uitdrukkelijk onder de aandacht van de betrokkene gebracht en duidelijk en gescheiden van enige andere informatie weergegeven.
5. In het kader van het gebruik van diensten van de informatiemaatschappij, en niettegenstaande Richtlijn 2002/58/EG, mag de betrokkene zijn recht van bezwaar uitoefenen via geautomatiseerde procedés waarbij wordt gebruikgemaakt van technische specificaties.
6. Wanneer persoonsgegevens overeenkomstig artikel 89, lid 1, met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt, heeft de betrokkene het recht om met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens, tenzij de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een taak van algemeen belang.

Voetnoten

1.Rb. Oost-Brabant 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2642.
2.ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2642.