In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de afwijzing van een aanvraag voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2018. De eiser had op 20 december 2019 een aanvraag ingediend, maar de Belastingdienst/Toeslagen had deze afgewezen omdat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 12 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang voor zijn twee kinderen, maar dat hij de aanvraag pas in december 2019 heeft ingediend, wat niet binnen de vereiste termijn van drie maanden viel. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het feit dat hij niet op de hoogte was van de regeling en de korte duur van de opvang, niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen ruimte was om van de termijn af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.