ECLI:NL:RBZWB:2022:5649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen wegens te late aanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de afwijzing van een aanvraag voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2018. De eiser had op 20 december 2019 een aanvraag ingediend, maar de Belastingdienst/Toeslagen had deze afgewezen omdat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 12 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang voor zijn twee kinderen, maar dat hij de aanvraag pas in december 2019 heeft ingediend, wat niet binnen de vereiste termijn van drie maanden viel. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het feit dat hij niet op de hoogte was van de regeling en de korte duur van de opvang, niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen ruimte was om van de termijn af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7224 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers aanvraag voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 afgewezen.
In het besluit van 25 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 september 2022. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft in de periode van 12 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 voor zijn twee kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang.
Op 20 december 2019 heeft eiser een aanvraag kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd met drie maanden terugwerkende kracht tot maximaal de eerste van de kalendermaand. Eiser heeft de kinderopvangtoeslag voor 2018 pas in december 2019 aangevraagd. Dat is te laat en om die reden is eisers aanvraag afgewezen.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is waar iedereen recht op heeft. Omdat het een korte periode van opvang betrof en eiser niet op de hoogte was van de regeling, is de toeslag pas in 2019 aangevraagd. Aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag is volgens eiser wel voldaan. De in het primaire en bestreden besluit genoemde termijnen waarbinnen de aanvraag gedaan had moeten worden, zijn tegenstrijdig. Tot slot wijst eiser op de hoogte van het door hem aan kinderopvang betaalde bedrag en de huidige situatie rondom de kinderopvangtoeslag.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen terecht eisers aanvraag voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 heeft afgewezen.
Om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moet de kinderopvangtoeslag worden aangevraagd door of namens de ouder(s), moet het kind naar een geregistreerde kinderopvangorganisatie gaan, dienen de ouders te werken of een reïntegratietraject te volgen, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het inkomen van de ouder(s) en is de hoogte van de toeslag afhankelijk van het aantal opvanguren, het uurtarief en het soort opvang dat plaatsvindt. Tot slot dient de kinderopvangtoeslag tijdig wordt aangevraagd. Pas wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, bestaat er recht op kinderopvangtoeslag.
De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet tijdig zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2018 heeft ingediend. Nu eiser niet heeft voldaan aan de termijn van drie maanden uit artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onder b van de Wet kinderopvang (Wko) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2018 terecht afgewezen. De wet biedt de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte om van de termijn van drie maanden af te wijken, nu het hier om een zogenoemde bepaling van dwingend recht gaat, waarop geen uitzonderingen gemaakt kunnen worden. De omstandigheid dat eiser niet eerder op de hoogte was van de regeling voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag, kan er dan ook niet toe leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen kan afwijken van de termijn van drie maanden en eiser alsnog kinderopvangtoeslag over 2018 kan toekennen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gestelde korte duur van de opvang en de hoogte van het door eiser aan opvang betaalde bedrag. Omdat er geen mogelijkheid is om van de termijn van drie maanden af te wijken, komt de rechtbank ook niet toe aan eisers argument dat hij wel recht op kinderopvangtoeslag zou hebben gehad als hij deze tijdig had aangevraagd.
Net als eiser stelt de rechtbank vast dat de in het primaire besluit genoemde termijn afwijkt van die in het bestreden besluit. Dit kan echter nergens toe leiden, nu in het kader van de volledige heroverweging de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd is om de afwijzing van de aanvraag voor kinderopvangtoeslag in het bestreden besluit op een andere grondslag te baseren, dan die waarop het primaire besluit steunde.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 28 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

In artikel 1.3, tweede lid van de Wet kinderopvang (Wko) is bepaald dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is.
Op grond van artikel 15, eerste lid van de Awir kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.
Voor de kinderopvangtoeslag is met ingang van 2014 een uitzondering gemaakt op de indieningstermijn zoals bepaald in artikel 15, eerste lid van de Awir. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wko, dient een ouder die over de berekeningsjaren 2014 en volgende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5, aanvraag in over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.