ECLI:NL:RBZWB:2022:564
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in Wajong-uitkeringszaak na intrekking beroep
Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de Wajong-uitkering van verzoekster, die aanvankelijk geen uitkering ontving op basis van een besluit van 4 februari 2021. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 30 juli 2021. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 3 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en besloten dat verzoekster vanaf 4 november 2020 recht heeft op een Wajong-uitkering. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven dat de kosten voor het indienen van het bezwaar- en beroepschrift voor vergoeding in aanmerking komen, evenals de kosten voor het verschijnen ter hoorzitting. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 2 februari 2022 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.