ECLI:NL:RBZWB:2022:5633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3894
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging geslachtsnaam minderjarige dochter

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 29 juli 2021, waarin de wijziging van de geslachtsnaam van zijn dochter werd aangevraagd. De rechtbank heeft op 28 september 2022 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke kwestie. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Woudwijk, betoogde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met zijn rol als vader en de omgangsprocedure die gaande was. Eiser stelde dat de wijziging van de geslachtsnaam van zijn dochter, [naam dochter], hem verder uit haar leven zou wissen en dat het belang van het kind niet goed was meegewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag om de geslachtsnaam te wijzigen had toegewezen op basis van de regelgeving omtrent geslachtsnaamswijziging. De minister had geconcludeerd dat eiser in de periode na de geboorte van [naam dochter] niet meer dan 206 dagen in gezinsverband met haar en haar moeder had samengeleefd, wat aanzienlijk minder was dan de vereiste termijn. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het belang van de moeder en [naam dochter] zwaarder had laten wegen dan dat van eiser.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet overtuigend geacht en concludeerde dat de minister geen doorslaggevend gewicht hoefde toe te kennen aan de omgang die eiser naar eigen zeggen met [naam dochter] had in de periode 2012-2015. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3894 BESLU

uitspraak van 28 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Woudwijk
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] ,
gemachtigde: mr. I.C. van Schip.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 29 juli 2021 (bestreden besluit) inzake de wijziging van de geslachtsnaam van zijn dochter [naam dochter] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 augustus 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Woudwijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Derde partij is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Six-van der Werf, kantoorgenoot van mr. I.C. van Schip.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 december 2020 heeft derde partij een aanvraag ingediend om wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige dochter [naam dochter] (geboren op 4 november 2009).
Bij het primaire besluit van 14 april 2021 heeft de minister de aanvraag om de geslachtsnaam van [naam dochter] te wijzigen van " [naam geslachtsnaam 1] " in “ [naam geslachtsnaam 2] " toegewezen. De minister is daartoe overgegaan omdat is voldaan aan de uitzonderingsgrond in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 2, van het Besluit Geslachtsnaamswijziging. De minister heeft daarbij aangegeven dat de vereiste verzorgingstermijn op 4 december 2015 is ingegaan, dat [naam dochter] geboren is op 4 november 2009, dat de eerste periode derhalve 2221 dagen bedraagt en dat ¼ deel daarvan 555 dagen bedraagt. Aangezien voorts uit de Basisregistratie Personen blijkt dat eiser in de periode na de geboorte van [naam dochter] niet meer dan 206 dagen in gezinsverband met [naam dochter] en haar moeder heeft samengeleefd, heeft de minister het belang van het familie- en gezinsleven van de moeder en [naam dochter] zwaarder laten wegen dan het belang van eiser bij het niet toewijzen van de aanvraag.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de minister puur een berekening heeft gemaakt van de tijd die hij in gezinsverband heeft doorgebracht en onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheid dat de moeder hem probeert weg te houden bij zijn dochter tijdens de omgangsprocedure. Door nu ook de achternaam van [naam dochter] te wijzigen wordt hij verder uit haar leven gewist. Het belang van [naam dochter] is daarmee ook onvoldoende meegewogen omdat zij er belang bij heeft om te weten wie haar vader is. Daarnaast heeft de minister ten onrechte geen gewicht toegekend aan de omgang die hij met [naam dochter] had in de periode 2012-2015, aldus eiser.
3. Artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd.
Krachtens artikel 1:7, vijfde lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit Geslachtsnaamswijziging.
Artikel 3 van het Besluit Geslachtsnaamswijziging luidt:
1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
[…]
2. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.
[…]
4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:
[…]
d. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij:
[…]
2. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd.
4. Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, aanhef en onder 2, van het Besluit Geslachtsnaamswijziging rust op de verzoeker van de wijziging van de geslachtsnaam de bewijslast dat van samenleven in gezinsverband geen sprake is geweest. Daarbij moet worden uitgegaan van de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP), behoudens tegenbewijs.
4.1
Vaststaat dat eiser blijkens de gegevens in de BRP niet meer dan 206 dagen in gezinsverband met [naam dochter] en haar moeder heeft samengeleefd. Dat is ruimschoots minder dan het niet onredelijk te achten criterium dat hij en [naam dochter] ten minste gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de verzorgingstermijn in gezinsverband moeten hebben samengeleefd. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd op grond waarvan niet zou mogen worden uitgegaan van de gegevens in de BRP.
4.2
De belangenafweging voor het al dan niet laten wijzigen van de geslachtsnaam is gekoppeld aan het wonen in gezinsverband en het samenleven met in elk geval het minderjarige kind. De rechtbank kan de minister volgen in zijn stelling dat de procedure voor het verkrijgen van een omgangsregeling hier los van staat. Eiser heeft asiel gevraagd in Nederland en heeft geen omgangsregeling omdat hij geen verblijfsvergunning heeft. De rechtbank begrijpt de wens van eiser om een omgangsregeling te krijgen, maar gegeven het hiervoor weergegeven toetsingskader is dit niet een bijzondere omstandigheid die maakt dat [naam dochter] zijn achternaam moet dragen.
4.3
Dit betekent ook dat de minister geen doorslaggevend gewicht hoefde toe te kennen aan de omgang die eiser naar eigen zeggen met [naam dochter] had in de periode 2012-2015. Daargelaten dat derde partij heeft betwist dat in deze periode omgang tussen eiser en [naam dochter] heeft plaatsgevonden, moet, blijkens onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2722, de minister het verzoek om geslachtsnaamswijziging beoordelen aan de hand van de van toepassing zijnde regelgeving en moet hij, ook in het geval daaraan wordt voldaan, bij de uitoefening van die bevoegdheid alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen betrekken. Als niet of nauwelijks in gezinsverband met de minderjarige is samengeleefd, wordt er, gelet op de bedoeling van de regeling zoals neergelegd in het Besluit Geslachtsnaamswijziging, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, van uitgegaan dat het in het belang van de minderjarige is dat deze de naam draagt van degene met wie hij een bestendige gezinssituatie heeft. Eiser heeft geen aanwijzingen voor het tegendeel aangedragen.
5. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 28 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.