ECLI:NL:RBZWB:2022:5631

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3643
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op basis van justitiële gegevens die eiser op 9 maart 2016 heeft opgelopen, waarbij hij veroordeeld werd voor ontucht met een wilsonbekwame. De minister heeft de aanvraag afgewezen op 21 mei 2021, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 29 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met zes weken verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, waarbij de beoordeling is gebaseerd op zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Het objectieve criterium houdt in dat de justitiële gegevens van eiser, indien herhaald, een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd is, gezien de ernst van het gepleegde delict en de risico's voor de samenleving.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het subjectieve criterium beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop sinds het delict in zijn voordeel moeten worden meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de bescherming van kwetsbare personen in de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de VOG door de minister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

de minister voor Rechtsbescherming (de minister).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg).

De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 mei 2021 afgewezen.

Met het bestreden besluit van 29 juli 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. K.W. Hau namens de minister.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Feiten

3.1
Eiser heeft op 5 maart 2021 een VOG aangevraagd voor de aanvraag van een (taxi)chauffeurskaart bij [naam bedrijf]
3.2
De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen. De minister heeft kennisgenomen van de relevante justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS). Hieruit blijkt dat eiser op 9 maart 2016 is veroordeeld voor ontucht met een wilsonbekwame, meermalen gepleegd in 2014 (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 24 maart 2016 onherroepelijk geworden. Omdat er sprake is van strafbare feiten, heeft de minister beoordeeld of deze relevant zijn ten opzichte van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit is getoetst aan de hand van het screeningsprofiel “chauffeurskaart” (hierna: het screeningsprofiel). De minister heeft geconstateerd dat de gepleegde strafbare feiten een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie als taxichauffeur (het objectieve criterium). Daarnaast heeft de minister geconcludeerd dat er op basis van de individuele omstandigheden van eiser (het subjectieve criterium) geen aanleiding bestaat om toch over te gaan tot de afgifte van een VOG.
Beoordeling beroepsgronden
4
De rechtbank stelt vast dat de minister het juiste toetsingskader ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit en dat eiser de inhoud van de beleidsregels niet betwist.
Is het objectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
4.1
De beoordeling van een aanvraag om toewijzing van een VOG start met toetsing aan het objectieve criterium. De afgifte van een VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Uit de beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de beleidsregels) blijkt dat de toetsing aan het objectieve criterium de beoordeling betreft of de justitiële gegevens die zijn aangetroffen in het JDS van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Met “indien herhaald” wordt niet bedoeld dat de aanvrager het feit opnieuw zal plegen. Er wordt bedoeld dat als het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormt.
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie van de aanvrager bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Bij zedendelicten wordt ook beoordeeld of bij de uitoefening van de functie sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
In het relevante screeningsprofiel is te lezen dat het in deze functie gaat om het in taxi’s of busjes vervoeren van personen, waaronder ook (school)kinderen en gehandicapten, en dat zij in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die zij vervoeren. In deze relatie kan sprake zijn van (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van (onder andere) zedendelicten aanwezig is.
4.2
Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het objectieve criterium een belemmering is voor de afgifte van een VOG. Binnen de terugkijktermijn van vijf jaren is geen enkel justitieel gegeven geregistreerd en buiten de terugkijktermijn is slechts sprake van één zedendelict. Daarnaast heeft de minister gesteld dat er in de functie van taxichauffeur een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van passagiers, maar hij heeft niet nader gespecificeerd waarom er een verhoogde kans is dat eiser zijn functie zou misbruiken om zedendelicten te plegen. Dit risico is volgens eiser niet (in verhoogde mate) aanwezig en tevens is geen sprake van herhaling. Het feit waardoor hij in aanraking is gekomen met justitie is vanwege de specifieke omstandigheden niet relevant bij de beoordeling van het risico. Het was een eenmalige nare ervaring, waarbij hij had voldaan aan zijn onderzoekplicht, maar zijn toenmalige vriendin had gelogen over haar leeftijd.
4.3
De minister stelt dat aan de objectieve toets van het objectieve criterium is voldaan.
Beoordeeld wordt of het strafbare feit op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd, zou verhinderen omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Deze beoordeling staat los van de persoon van de aanvrager. In het kader van dit criterium is het daarom niet relevant hoe hoog of laag eiser de kans op herhaling inschat en onder welke omstandigheden het eerdere strafbare feit is gepleegd. De schuldvraag en of voldaan is aan de onderzoekplicht valt geheel buiten de bevoegdheid van de minister. Indien een soortgelijk zedendelict wordt herhaald in de functie van taxichauffeur, bestaat er een risico voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers, waaronder minderjarigen. Dat risico is gelegen in de mogelijkheid van misbruik van de functie om zedendelicten te plegen, waarbij passagiers het slachtoffer worden. Het strafbare feit (zedendelict) vormt daarom een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Niet in geschil is dat het zedendelict in het JDS staat geregistreerd, dat het delict is gepleegd in 2014 en dat de veroordeling heeft plaatsgevonden in 2016. In het screeningsprofiel is een terugkijktermijn bepaald van vijf jaren, maar in de beleidsregels is de terugkijktermijn bij misdrijven tegen de zeden niet in duur beperkt. De rechtbank wijst op paragraaf 3.1.1 van de beleidsregels. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat dit delict, indien herhaald, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Uit het screeningsprofiel blijkt dat eiser tijdens de uitoefening van de gewenste functie in aanraking kan komen met minderjarigen, waarbij sprake kan zijn van een één op één relatie met een (tijdelijke) afhankelijkheid. Dat eiser de kans op herhaling niet hoog inschat en de specifieke omstandigheden van het zedendelict, kunnen in dit kader niet aan de orde komen, omdat deze zien op het subjectieve criterium. Deze grond slaagt niet.
Is het subjectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
5.1
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Is dat het geval dan wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor zedendelicten bestaat echter volgens de beleidsregels zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
5.2
Eiser stelt dat ook niet is voldaan aan het subjectieve criterium en dat in de omstandigheden van het geval aanleiding behoort te worden gezien om over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Er staat slechts één delict geregistreerd in het JDS wegens ontucht. De omstandigheden waaronder deze eenmalige onbewuste fout is begaan en zijn jeugdige leeftijd op dat moment (22 jaar) dienen in zijn voordeel te worden meegewogen. De strafrechtelijke afdoening van het feit is licht en uit de lage straf kan worden geconcludeerd dat het recidiverisico als zeer gering is inschat. Ook het tijdsverloop is in het voordeel van eiser. Na het geregistreerde feit is gedurende zeven jaren geen klacht of strafbaar feit meer gevolgd, terwijl hij sinds een aantal jaren een eigen restaurant heeft, waar ook minderjarigen werkzaam zijn. Dit betekent volgens eiser ook dat de kans op herhaling nihil dan wel zeer beperkt is. Tot slot wijst eiser op zijn grote belang bij toewijzing van een VOG. In de functie van taxichauffeur kan hij een goed inkomen genereren, mede ter compensatie voor de financieel moeilijke coronaperiode voor zijn restaurant, en een goed voorbeeld zijn voor zijn omgeving. Zonder een VOG worden zijn kansen op de arbeidsmarkt beperkt en zou de voortzetting van zijn restaurant en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid in gevaar kunnen komen. Gezien dit alles is de weigering van een VOG evident disproportioneel, zo stelt eiser.
5.3
De minister is van mening dat het belang van kwetsbare personen in de maatschappij zwaarder weegt dan het belang van eiser bij toewijzing van een VOG. Het is inherent aan de weigering van een VOG dat de beoogde functie niet kan worden vervuld. De persoonlijke omstandigheden van eiser zijn meegewogen. Bij een zedendelict als bedoeld in de beleidsregels, zoals in dit geval, bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG. Dit kan slechts indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, worden de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten betrokken, en in dit geval tevens de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan en de leeftijd van eiser. Volgens de minister is geen sprake van een lichte afdoening van de strafzaak, omdat geen sprake is van een gering feit. Het slachtoffer was 12 jaar oud en verstandelijk beperkt en van een meerderjarige mag worden verwacht dat hij zich bewust is van de ernst en consequenties van zijn (strafbare) gedragingen. Een niet in duur beperkte terugkijktermijn bij zedendelicten wordt gerechtvaardigd doordat de onrust in de maatschappij bij deze delicten ingrijpender is en langer aanhoudt. In het licht van een terugkijktermijn van 20 jaar is het tijdverloop sinds de pleegdatum en de veroordeling te kort om te concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van een VOG te rechtvaardigen. Ook het belang van eiser bij verkrijging van een VOG is betrokken in de beoordeling. Daarbij verdient opmerking dat niet gebleken is dat eiser langere tijd het beroep van taxichauffeur uitoefent. Hij is wel al geruime tijd werkzaam in de horeca, waar voldoende werkgelegenheid is. Dit alles overziend concludeert de minister dat het belang van kwetsbare personen in de maatschappij zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verkrijging van een VOG voor een chauffeurskaart. De weigering van de VOG is daarom volgens de minister niet evident disproportioneel.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. De belangen van eiser zijn hierbij voldoende gemotiveerd meegewogen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard in het verleden (2012/2013) slechts vier maanden als taxichauffeur te hebben gewerkt. Zijn inkomsten kan hij genereren in zijn andere werkgebied, de horeca. Dat hij nu de keuze wil hebben om naast of eventueel ter vervanging van zijn werk in de horeca als taxichauffeur te kunnen werken, is van ondergeschikt belang aan de bescherming van kwetsbare personen in de maatschappij. Voorts heeft de minister meer gewicht kunnen toekennen aan het feit dat er nog te weinig tijd is verstreken sinds het plegen van het strafbare feit, dat het gezien de duur van de onvoorwaardelijke werkstraf gaat om een ernstig delict dat eiser niet licht is aangerekend en dat op meerderjarige leeftijd is gepleegd. Dat eiser de kans op herhaling niet hoog inschat, doet aan het voorgaande niet af. Onder deze omstandigheden kan nog niet worden geconcludeerd dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen om afgifte van een VOG te rechtvaardigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering niet evident disproportioneel is. Daarbij wordt opgemerkt dat het verder verstrijken van de tijd in de toekomst mogelijk kan maken dat eiser wel een VOG en een chauffeurspas kan worden toegekend. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6.1
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser om afgifte van een VOG op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 28 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving, zoals deze luidde in 2021.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Artikel 1, aanhef en onder a, van de Wjsg
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder justitiële gegevens: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de toepassing van het strafrecht of de strafvordering, die in een gegevensbestand zijn of worden verwerkt.
Artikel 28 van de Wjsg
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35, eerste lid, van de Wjsg
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36, eerste lid, van de Wjsg
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (het Besluit)
In hoofdstuk 2 van het Besluit is uiteengezet welke gegevens als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Daaronder valt artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit
Voorzover van toepassing worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1° de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2° de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periode waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt.
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of beweging tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens (voor zover van belang)
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling.
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/ bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid, is het verscherpt toetsingskader als beschreven in paragraaf 3.3.2 van deze beleidsregels van toepassing. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, wordt eveneens het verscherpte toetsingskader toegepast.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens [bij] de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Paragraaf 3.3.2. Subjectief criterium – misdrijven tegen de zeden in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. (…)
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
- een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
- ( on)voorwaardelijke TBS,
- ( on)voorwaardelijke jeugddetentie,
- een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
- een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. (…)
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.