In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op basis van justitiële gegevens die eiser op 9 maart 2016 heeft opgelopen, waarbij hij veroordeeld werd voor ontucht met een wilsonbekwame. De minister heeft de aanvraag afgewezen op 21 mei 2021, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 29 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de minister. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met zes weken verlengd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, waarbij de beoordeling is gebaseerd op zowel het objectieve als het subjectieve criterium. Het objectieve criterium houdt in dat de justitiële gegevens van eiser, indien herhaald, een belemmering vormen voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd is, gezien de ernst van het gepleegde delict en de risico's voor de samenleving.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het subjectieve criterium beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop sinds het delict in zijn voordeel moeten worden meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de bescherming van kwetsbare personen in de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de VOG door de minister.