ECLI:NL:RBZWB:2022:5620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
02-053678-21, 02-306516-21 en 02-306515-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zedenfeit, mishandeling en vernielingen met oplegging van onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan minderjarige verdachte

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder zedenfeiten, mishandeling en vernielingen. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van een minderjarige, mishandeling van twee slachtoffers en het vernielen van andermans eigendommen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en ondersteunde deze met bewijs uit andere verklaringen en aangiftes. De verdachte werd geconfronteerd met zijn gedragsproblemen, waaronder een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico, besloot de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de nadruk lag op de noodzaak van behandeling in een gedwongen kader. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een gevaar voor zichzelf en anderen vormde, en dat een minder zware maatregel niet toereikend zou zijn voor zijn problematiek. De beslissing werd genomen in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte en de veiligheid van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-053678-21, 02-306516-21 en 02-306515-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 september 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [adres] [naam 1] ,
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 15 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Met instemming van de officier van justitie, verdachte en zijn advocaat wordt het onderzoek hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 24 mei 2022 bevond.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging onder parketnummer 02-053678-21 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is van alle drie de parketnummers als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
Parketnummer 02-053678-21:
primair:dat verdachte met [slachtoffer 1] , die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was, een of meer handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
subsidiair:dat verdachte met [slachtoffer 1] , die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Parketnummer 02-306516-21:
Feit 1: dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 2: dat verdachte een scooter van [slachtoffer 2] heeft vernield dan wel beschadigd.
Parketnummer 02-306515-21:
Feit 1: dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
Feit 2: dat verdachte een celdeur van de politie heeft vernield dan wel beschadigd;
Feit 3: dat verdachte een ruit van [benadeelde 1] heeft vernield dan wel beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-053678-21:
De officier van justitie meent dat het primair ten laste gelegde feit in het geheel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 2] , het verslag van het studioverhoor van [slachtoffer 1] de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] , het proces-verbaal van bevindingen betreffende de geluidsopname van het gesprek tussen verdachte, [naam 4] en [slachtoffer 1] en tot slot op de deels bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer 1] authentiek en geloofwaardig. Haar verklaring wordt op verschillende punten ondersteund: deels door de verklaring van verdachte en deels door de verklaringen van haar moeder en van [naam 5] , welke verklaringen zijn gebaseerd op hun eigen waarnemingen van berichten die door verdachte zijn verstuurd. Deze berichten ondersteunen dat ook in 2020 sprake is geweest van het misbruik. Uit de verklaringen blijkt duidelijk dat de handelingen vaak hebben plaatsgevonden en ook dat deze in 2020 nog hebben plaatsgevonden.
Parketnummer 02-306516-21:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de deels bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 2] , de foto’s van het letsel van aangever, de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] en de foto’s van de spanband.
Parketnummer 02-306515-21:
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen. Voor het geven van een knietje is de officier van justitie van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ook ten aanzien van feiten 2 en 3 van parketnummer 02-306515-21 acht de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen. Zij baseert zich hierbij op de aangiftes namens het [benadeelde 1] en de [benadeelde 2] , de getuigenverklaring van [naam 6] , de processen-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-053678-21:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle ten laste gelegde handelingen en ook niet voor de gehele ten laste gelegde pleegperiode. Verdachte ontkent het betasten en aanraken van de vagina van het slachtoffer. Hier kan ook in de verklaring van het slachtoffer onvoldoende bewijs voor worden gevonden. Verdachte erkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tijdens de vakantie in Portugal in 2017, de vakantie in de Dominicaanse Republiek in 2018 en nog een keer thuis, maar hij ontkent dat er tijdens de vakantie in Portugal van 2020 dergelijke handelingen hebben plaatsgevonden. Naast de verklaring van het slachtoffer is er geen ander bewijs om tot een bewezenverklaring van deze onderdelen te komen. De verdediging vraagt daarom vrijspraak ten aanzien van het betasten/aanraken van de vagina van het slachtoffer en verzoekt daarnaast de pleegperiode te beperken tot 2018. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 02-306516-21:
De verdediging voert aan dat voor het trappen tegen het lichaam onvoldoende ondersteunend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van het overige ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 02-306515-21:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het geven van een knietje en het slaan tegen het lichaam. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1 parketnummer 02-053678-21:
Vaststaande feitenDe rechtbank stelt vast dat uit het studioverhoor van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en de verklaring van verdachte blijkt dat niet in geschil is dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] tijdens de vakantie in Portugal in april 2017, de vakantie in de Dominicaanse Republiek in 2018 en in ieder geval eenmaal in de thuissituatie bij verdachte in Steenbergen, te weten door zich te laten pijpen, althans likken aan de penis en het laten vasthouden althans aanraken van zijn penis door [slachtoffer 1] . Deze handelingen worden daarom, in ieder geval tot en met 2018, als vaststaande feiten aangenomen.
Verdachte ontkent de vagina van [slachtoffer 1] te hebben aangeraakt/betast en hij stelt dat de handelingen zijn gestopt in 2018. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte haar bij haar geslachtsdeel aangeraakt, in haar onderbroek. Ook verklaart zij dat de handelingen vaak zijn voorgekomen, voor het laatst tijdens de vakantie in Portugal in 2020. Op deze punten komen de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte zodoende niet overeen. De rechtbank dient gelet op de hiervoor genoemde vaststaande feiten te beoordelen of er sprake is geweest van het aanraken/betasten van de vagina van [slachtoffer 1] door verdachte en in welke periode de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden waarover het vermeende slachtoffer verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij zedenzaken, die zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de dader, komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van het vermeende slachtoffer (doorgaans aangever) tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan deze verklaring. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank naast de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] moet beoordelen of voor haar beweringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar. Zij kent bij dat oordeel veel gewicht toe aan het feit dat [slachtoffer 1] haar verhaal, zoals zij dit aan haar moeder heeft verteld, in grote lijn en dus in zoverre consequent, heeft herhaald tijdens het verhoor in een kindvriendelijke studio. Er heeft een uitgebreid gesprek plaatsgevonden. [slachtoffer 1] verklaart onder meer over waar en wanneer het misbruik plaatsvond, de wijze waarop de handelingen zijn verricht, alsmede over de context waarin het plaatsvond, zoals het gamen en het kijken naar porno. Zij vertelt ook over wat zij daarvan vond en wat zij op momenten heeft gedacht.
[slachtoffer 1] heeft enkele malen verklaard iets niet te weten. Ook heeft zij de verhoorster gecorrigeerd en aangevuld indien de door verhoorster gegeven samenvatting van het verklaarde naar de mening van [slachtoffer 1] niet overeenkomstig het gebeurde was of niet volledig was. Deze verklaring maakt daarmee op de rechtbank een authentieke indruk.
Ook de
disclosure, de wijze waarop [slachtoffer 1] met haar verhaal naar buiten is gekomen, komt de rechtbank authentiek voor. Eerst nadat de moeder berichten heeft gezien op de telefoon van [slachtoffer 1] die vragen bij haar opriepen heeft [slachtoffer 1] verteld over het misbruik. De moeder verklaart dat [slachtoffer 1] verstarde toen zij haar met de berichtjes confronteerde en rilde toen zij haar verhaal deed. Volgens haar moeder was er ook sprake van schaamte. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat [slachtoffer 1] de betreffende berichtjes heeft verwijderd. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan de betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen.
Steunbewijs
De vraag is vervolgens of de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is. Allereerst vindt de verklaring op verschillende punten steun in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft zowel in het verhoor bij de politie als tijdens de terechtzitting van 26 augustus 2021 verklaard dat [slachtoffer 1] hem heeft gepijpt. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] waarin zij, leeftijdsadequaat, verklaart dat zij aan het geslachtsorgaan van verdachte heeft gelikt. Verdachte bevestigt dat dit heeft plaatsgevonden tijdens de eerste vakantie in Portugal in april 2017, tijdens de vakantie in de Dominicaanse Republiek in 2018 en thuis in Steenbergen tussen de vakanties door. Ook verklaart hij dat [slachtoffer 1] zijn penis heeft aangeraakt. Ook ten aanzien van de context vindt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteuning in de verklaring van verdachte. Zij verklaren bijvoorbeeld beiden dat zij vaak samen gingen gamen als de handelingen plaatsvonden en ook verklaren zij op gelijke wijze over de kamers waar de handelingen hebben plaatsgevonden.
Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteuning in de aangifte door de moeder, [naam 2] . Uit eigen waarneming heeft de moeder verklaard over Snapchatberichten tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Deze berichten gingen over een rommelig bed, een werkster die was geweest en of de moeder het al wist. Vervolgens vroeg verdachte aan [slachtoffer 1] of zij kwam gamen, of dat ze ook iets anders konden doen, zoals waterpijpen, pijpen. [slachtoffer 1] stuurde daarop een “?” en zegt dat verdachte weet dat zij dat niet leuk vindt. Deze berichten gingen over een vakantie in de Dominicaanse Republiek en zijn verstuurd na de vakantie in juli 2020 in Portugal. Ook zus [naam 7] , verklaart over deze Snapchatberichten, waarin wordt gesproken over gebeurtenissen in de Dominicaanse Republiek en waarin verdachte aan [slachtoffer 1] vraagt of zij wil gamen. Nadat zij antwoordt “gamen, of nog meer” stond van alles opgesomd over roken, pijoen, pijen en nog iets. [naam 7] leest vervolgens dat [slachtoffer 1] het tweede moest doen en dat wilde ze niet.
Pleegperiode
Ten aanzien van de pleegperiode komt de rechtbank, in tegenstelling tot het verweer van de verdediging, tot het oordeel dat de gehele tenlastegelegde periode als pleegdatum bewezen kan worden. Niet in geschil is dat de handelingen voor het eerst hebben plaatsgevonden tijdens de vakantie in Portugal in april 2017. Verdachte was op dat moment nog niet strafbaar, omdat hij pas elf jaar oud was, maar dat was hij wel vanaf 3 juni 2017. Verdachte verklaart dat het thuis ook wel eens is gebeurd, tussen de vakantie in Portugal en de Dominicaanse Republiek, en [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het altijd gebeurde als zij bij verdachte thuis was en dat zij hier vaak kwam. Omdat niet in geschil is dat de handelingen eerst hebben plaatsgevonden tijdens de vakantie in Portugal in 2017, in 2018 in de Dominicaanse Republiek, en thuis bij verdachte neemt de rechtbank aan dat de pleegperiode steeds is doorgelopen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] dat de handelingen ook tijdens de vakantie in Portugal in juli 2020 hebben plaatsgevonden bovendien betrouwbaar op gelijke gronden als hiervoor overwogen onder “betrouwbaarheid van de verklaring [slachtoffer 1] ”. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde pleegperiode wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Het voorgaande maakt dat de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs uitgaat van de verklaring van [slachtoffer 1] en niet die van verdachte. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op voldoende punten wordt ondersteund door genoemde bewijsmiddelen. Om die reden en wegens de deels bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, voor alle daarin genoemde handelingen en over de gehele genoemde pleegperiode.
4.3.2.2
Parketnummer 02-306516-21:
Mishandeling aangever [slachtoffer 2]
Verdachte heeft bekend aangever te hebben geslagen met een spanband. Uit de aangifte blijkt dat aangever met de spanband in het gezicht en tegen het lichaam is geslagen. Deze aangifte wordt gesteund door de verklaring van [slachtoffer 1] en de foto’s van de letselschade van aangever. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met een spanband tegen het lichaam en in het gezicht heeft geslagen. Zij zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] nu daarvoor steunbewijs ontbreekt.
Beschadiging scooter
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Deze zijn eveneens in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en de aangifte van [slachtoffer 2] .
4.3.2.3
Parketnummer 02-306515-21:
Mishandeling
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 3] te hebben gegeven. Er wordt daarom volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis. Ten aanzien van het slaan tegen het lichaam en het geven van een knietje komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal op dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Beschadiging celdeur
Verdachte heeft bekend de celdeur te hebben beschadigd, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Deze zijn eveneens in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de aangifte van de Nederlandse Politie.
Beschadiging ruit [benadeelde 1]
Verdachte heeft bekend een steen door de ruit van het [benadeelde 1] te hebben gegooid. Daarmee heeft hij de ruit vernield. Aangezien verdachte het feit bekent, wordt er volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Deze zijn eveneens in bijlage II aan dit vonnis gehecht. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de aangifte van het [benadeelde 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 parketnummer 02-053678-21:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 3 juni 2017 tot en met 1 augustus 2020 te Steenbergen en in Portugal en in de Dominicaanse Republiek, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij verdachte
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en
- die [slachtoffer 1] aan zijn penis laten likken en
- de vagina van die [slachtoffer 1] aangeraakt en
- die [slachtoffer 1] zijn penis laten vasthouden en aanraken;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 02-306516-21:
1
hij op 10 juni 2021 te Steenbergen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht te slaan tegen het gezicht en die [slachtoffer 2] met kracht met een spanband te slaan tegen het gezicht en
het lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op 10 juni 2021 te Steenbergen opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 02-306515-21:
1
hij op 11 november 2021 te Bergen op Zoom [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met kracht te stompen in het gezicht;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op 11 november 2021 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur, die geheel of ten dele aan de [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op 11 november 2021 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft vernield;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) op te leggen. De officier van justitie baseert zich bij haar strafeis op het rapport van de psychiater en psycholoog van 12 augustus 2022, waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt geadviseerd, alsook op het rapport van de psycholoog van 23 december 2021. De rapporten, in samenhang gelezen, dragen de conclusie om de verminderde toerekenbaarheid van verdachte door te trekken naar het feit van parketnummer 02-053678-21 (het zedenfeit). Er is sprake van een hoog recidiverisico. Gelet op de bij verdachte vastgestelde forse persoonlijkheidsproblematiek is een langdurige behandeling van verdachte aangewezen. Gelet op de leeftijd van verdachte is het van groot belang dat hij alle mogelijke aandacht en behandeling krijgt om aan zijn problematiek te werken. Om de behandeling te doen slagen is het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nodig aangezien het opbouwen van een behandelrelatie binnen het civiele traject niet is gelukt en lichtere maatregelen niet passend worden geacht. Het opleggen van de PIJ-maatregel is mogelijk, omdat aan de vereisten genoemd in artikel 77s Wetboek van Strafrecht is voldaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat een PIJ-maatregel niet passend is, aangezien dit een te zwaar middel is en een dubbel advies daartoe van een psycholoog en psychiater ontbreekt. Het zedendelict heeft niet ten grondslag gelegen aan het rapport van 12 augustus 2022, waar de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in is geadviseerd. Dit rapport zag enkel op de ten laste gelegde feiten in 2021. Ook het advies om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen ziet enkel op de feiten in 2021, zijnde mishandelingen en vernielingen. Deze feiten lenen zich niet voor het opleggen van een PIJ-maatregel. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten hiervoor. Dat er sprake is van problematiek bij verdachte wordt erkend, maar er zijn nog alternatieven die niet zijn beproefd. Er zijn stappen gezet door verdachte, maar hij mag nu niet de dupe zijn van een tekortschietend hulpverleningstraject omdat hulpverlenende instanties er niet in zijn geslaagd om een geschikt kader voor hem te realiseren. Een PIJ-maatregel zou niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van verdachte, waarbij wordt gewezen op het eerder ingenomen standpunt van mevrouw [naam 8] , de behandelcoördinator van [verdachte] bij [naam 1] . Bovendien heeft verdachte een blanco strafblad. Primair meent de verdediging dat een stevige taakstraf dan wel een beperkte jeugddetentie een passende strafoplegging zou zijn. Subsidiair verzoekt de verdediging een passende afdoening op te leggen die gericht is op preventie en/of het pedagogische aspect van bestraffing, niet zijnde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de zaak opnieuw aan te houden om de Raad opdracht te geven om met een plan te komen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer 1] gedurende de periode van 3 juni 2017 tot en met 1 augustus 2020. [slachtoffer 1] was nog maar zeven jaar oud toen het misbruik begon en elf jaar oud toen het stopte. De handelingen hebben zodoende over een lange periode van een erg jong meisje plaatsgevonden. [slachtoffer 1] was bovendien familie van verdachte. Zij gingen met beide gezinnen samen op vakantie en kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer. Anders dan verdachte heeft willen doen voorkomen lag het initiatief tot het plegen van de handelingen volledig bij hemzelf en ook nog eens door het gebruik van dwang. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de [slachtoffer 1] en dat op een plaats waar [slachtoffer 1] zich veilig had moeten kunnen voelen, maar heeft hij ook haar vertrouwen en dat van haar familie beschaamd. Deze gevolgen laten zich niet eenvoudig herstellen. Zedenmisdrijven kunnen, naar de ervaring leert, voor de slachtoffers nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich brengen. Dat het handelen van verdachte een grote negatieve invloed heeft gehad op [slachtoffer 1] en haar ouders is ook gebleken uit de schriftelijke verklaring die door de zus van [slachtoffer 1] tijdens de terechtzitting van 26 augustus 2021 is voorgedragen. Hieruit blijkt onder andere dat [slachtoffer 1] wekelijkse therapie nodig heeft om de gebeurtenissen te verwerken. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal mishandelingen. Ook met deze geweldsfeiten heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide mishandelingen betroffen een situatie waarin verdachte plotseling is uitgebarsten in fors agressief gedrag en de slachtoffers met zijn vuist tegen het gezicht heeft geslagen. Bij de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft hij zelfs met de ijzeren gesp van een spanband letsel toegebracht. Het is van geluk te spreken dat het letsel relatief beperkt is gebleven. De rechtbank vindt het gedrag van de verdachte zeer kwalijk. Verdachte lijkt er niet voor terug te schrikken om geweld te gebruiken tegen andere mensen en dat is zorgelijk.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere beschadigingen van andermans goederen. Hij laat hiermee zien weinig respect te hebben voor andermans goederen en de schade die hij anderen toebrengt. Ook dit wordt verdachte kwalijk genomen.
Strafblad
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 augustus 2022 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op onder meer de inhoud van de navolgende rapportages:
- een Pro Justitia rapportage d.d. 23 december 2021, opgemaakt en ondertekend door [medewerker GZ] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog;
- een Pro Justitia rapportage d.d. 12 augustus 2022, opgemaakt en ondertekend door [medewerker GZ] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog en door drs. [psychiater] , psychiater;
- een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 augustus 2022, opgemaakt en ondertekend door [naam 9] , raadsonderzoeker;
Psycholoog [medewerker GZ] concludeert in het rapport van 23 december 2021 dat bij verdachte sprake is van een ernstige aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (gecombineerd beeld) en een andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis. Ook wordt er in het rapport geconcludeerd dat in DSM-termen gesproken wordt van ernstige normoverschrijdendgedragsstoornis: met begin in de kindertijd, met beperkte prosociale emoties (gebrek aan berouw of schuldgevoel, ongevoelig/gebrek aan empathie,
onverschillig over prestaties, vlak/deficiënt affect). De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd. Er wordt overwogen dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte achterloopt op dat van zijn leeftijdsgenoten en dat er gesproken kan worden van hechtingsproblematiek. Vanuit de wisselwerking van de problematiek en dientengevolge hechtingsproblematiek, ontwikkelde verdachte al op zeer jonge leeftijd gedragsproblemen. De gedragsproblematiek is op zeer jonge leeftijd ontstaan en is in de loop van de jaren verergerd, waardoor er ten tijde van het onderzoek, op 16-jarige leeftijd, sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met psychopathische trekken. Er is sprake van een lacunaire gewetensontwikkeling, het ontbreken van empathische vermogens, een gebrekkige impulscontrole, gerichtheid op onmiddellijke behoeftebevrediging, manipulatief en dreigend gedrag om zijn zin te krijgen. Er kan gesproken worden van een redelijk risico op het plegen van een zedendelict. Het risico op toekomstig delictgedrag in het algemeen, wordt als hoog ingeschat.
In het aanvullend NIFP-rapport van psycholoog [medewerker GZ] en psychiater [psychiater] d.d. 12 augustus 2022 wordt tot een soortgelijke conclusie gekomen betreffende de problematiek van verdachte, namelijk dat bij verdachte sprake is van meervoudige psychische stoornissen, te weten: ernstige ADHD, een ernstige normoverschrijdend-gedragsstoornis met begin in de kindertijd (welk beeld lijkt te zijn verergerd sinds het eerste onderzoek), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting, een psychopathische ontwikkelingsgang en een stoornis in het gebruik van cannabis, waarvan de ernst onduidelijk is. Beide deskundigen stellen dat hiervan sprake was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. In het rapport is voorts te lezen dat de laatste jaren de scheefgroei in de ontwikkeling van verdachte zich heeft voortgezet en dat dit nog nauwelijks ten positieve te beïnvloeden is: zijn gedrag en persoonlijkheid ontwikkelen zich in rap tempo in antisociale- en psychopathische richting. De emotie- en agressieregulatie, impulscontrole en frustratietolerantie schieten vanwege zijn problematiek ernstig tekort, waardoor hij, als hij boos wordt (en dat wordt hij buitengewoon snel), amper controle heeft over zijn agressieve impulsen. Daarnaast zijn de gewetensfuncties en empathische vermogens zeer lacunair ontwikkeld, waardoor remmende functies ontbreken. Hoewel verdachte geacht zou kunnen worden om het ontoelaatbare van zijn gedrag in te zien heeft zijn ernstige en meervoudige problematiek in de ten laste gelegde feiten doorgewerkt. Passend bij zijn stoornissen beschikt(e) verdachte niet over adequate copingvaardigheden en vaardigheden om zijn agressieve impulsen te reguleren. Er wordt derhalve geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat. Verdachte is een continu gevaar voor zichzelf en anderen. Sinds zijn gesloten plaatsing hebben zich verschillende heftige incidenten voorgedaan, weliswaar iets minder frequent dan in het begin van zijn plaatsing maar wel ernstiger. De behandeling van verdachte zal complex en langdurig zijn en dient te geschieden in een strikt en gedwongen kader. Open of gesloten jeugdhulp is volgens de deskundigen niet toegerust op de ernstige agressie- en gedragsproblemen van verdachte. Verdachte vormt een continu gevaar voor zichzelf en voor anderen. Een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt als de enige optie beschouwd om het acute gevaar dat van verdachte uitgaat te ondervangen en om hem de strikte structuur en beveiliging te bieden die vereist is om überhaupt te kunnen beginnen aan behandeling. De complexe problematiek waardoor een lange behandelduur is te verwachten, in combinatie met een zeer hoog risico op recidive, maakt dat de onderzoekers - mede aan de hand van de PIJ-indicatie wegingslijst - adviseren om de behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te laten leggen. Een behandeling in een minder stringent kader zal onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering bij verdachte te komen.
De Raad heeft in zijn rapportage van 25 augustus 2022 aangesloten bij de zorgen geschetst door de onderzoekers vanuit het NIFP. De kleine setting binnen [naam 1] , waar verdachte sinds oktober 2020 verblijft, is niet toereikend genoeg voor verdachte. De Raad maakt zich grote zorgen om verdachte, maar ook om de veiligheid van zijn omgeving en de betrokkenen om hem heen. De incidenten zijn nog steeds fors aanwezig en de geschikte behandelgroepen vanuit het vrijwillige kader nemen verdachte niet aan vanwege contra-indicaties zoals het gebrek aan motivatie en ernstige agressie. Op dit moment is verdachte een gevaar voor de maatschappij. De Raad kan zich volledig vinden in het advies van de NIFP-rapporteurs. Om de veiligheid van verdachte en de maatschappij te kunnen borgen zal ingezet moeten worden op behandeling van de psychiatrische problematiek. Volgens de Raad is de enige optie hierin de PIJ-maatregel, omdat zij zich langdurig kunnen richten op de forse problematiek en dit ook in een gedwongen kader kunnen doen. De Raad is van mening dat aan de vereisten voor een PIJ-maatregel wordt voldaan.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nogmaals bevestigd. Uit het rapport van het NIFP van 12 augustus 2022 en de eigen rapportage van de Raad concludeert de Raad dat behandeling in een minder strikte setting dan de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende toereikend zal zijn voor de hulpverlening die verdachte nodig heeft op basis van de diagnose en het gedrag dat hij laat zien.
[naam 9] , directeur zorg en tevens klinisch psycholoog bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ), is ter terechtzitting als informant gehoord. [naam 9] is als eindverantwoordelijke betrokken bij de behandeling van verdachte bij [naam 1] en in die hoedanigheid door de rechtbank gehoord. Ter terechtzitting heeft hij toegelicht dat door [naam 1] is geprobeerd om een behandelrelatie met verdachte op te bouwen, maar dat dit niet is gelukt. Bij [naam 1] hebben zich veel incidenten voorgedaan en behandeling komt niet van de grond. Om degelijke behandeling te kunnen bieden is het nodig dat de samenwerking wordt aangegaan om iets te doen aan de problematiek. Dat heeft meer tijd nodig dan binnen het civiele kader mogelijk is. Deze informatie is tegenstrijdig met hetgeen eerder tijdens het onderzoek door de psycholoog en psychiater door mevrouw [naam 8] is verklaard, maar sindsdien is er veel gebeurd waardoor de goede hoop van mevrouw [naam 8] is gekeerd en zij thans ook de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ondersteunt.
Verminderde toerekenbaarheid
Door de verdediging is naar voren gebracht dat niet geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een verminderde toerekenbaarheid ten aanzien van het zedenfeit, aangezien in de rapportage van 23 december 2021 geen uitspraak gedaan kon worden hierover en de rapportage van 12 augustus 2022 enkel zag op de feiten van 2021. Uit adviezen van de deskundigen in het rapport van 12 augustus 2022 is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten onder parketnummer 02-306516-21 en 02-306515-21 in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. In de rapportage van 12 augustus 2021 wordt expliciet vermeld dat de rapportage dient te worden gelezen als aanvulling van en in samenhang met de eerdere rapportage van 23 december 2021, aangaande het zedenfeit. De rapporterend psychiater had het zedenfeit met verdachte willen bespreken, maar dat is niet mogelijk gebleken omdat verdachte het gesprek niet wilde voortzetten. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat hierdoor geen advies is gegeven door ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines betreffende het zedenfeit en daarom geen sprake kan zijn van een verminderde toerekenbaarheid voor dit feit en een toepassing van de PIJ-maatregel, kan de verdediging hier niet in gevolgd worden. De weigering van verdachte om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht leidt er ingevolge lid 5 van artikel 77s Wetboek van Strafrecht toe dat het tweede lid van genoemd artikel buiten toepassing blijft.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat de door de psycholoog en psychiater omschreven problematiek van verdachte reeds aanwezig was ten tijde van het zedenfeit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de rapportage van [medewerker GZ] van 23 december 2021 wordt als volgt geconcludeerd:
“Er kan gezegd worden dat de gedragsproblematiek van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zedenfeit bestond, al is het retrospectief niet precies vast te stellen in welke mate deze bestond bij aanvang van het seksueel misbruik.”
“Het is aannemelijk dat aspecten van zijn problematiek van invloed zijn geweest op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Vanwege de ontkennende houding van betrokkene is het echter niet mogelijk om vast te stellen hoegroot die invloed was en ook niet of en zo ja, in welke mate er sprake is van een verminderde mate van toerekenen.”
Voorts wordt zowel in de eerste rapportage van 23 december 2021 als in de rapportage van 12 augustus 2022 geconcludeerd dat er sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de kindertijd. Psychiater [psychiater] benoemt in het rapport van 12 augustus 2022 dat de gedragsproblemen in de pubertijd steeds ernstiger zijn geworden.
Ook in de feitelijke gedragingen vindt de rechtbank aanknopingspunten om te concluderen dat de complexe problematiek van verdachte, met kenmerken van agressie, zijn gedragingen en gedragskeuzes reeds tijdens het zedenfeit hebben beïnvloed. Zij overweegt hiertoe dat ook in deze gedragingen kenmerken van de problematiek van verdachte van invloed zijn geweest, zoals manipulatief en dreigend gedrag om zijn zin te krijgen. Dit blijkt uit de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd tijdens het studioverhoor. Zij verklaart onder andere als volgt:
“En ja, en ik dacht ook als hij zei. Ik dacht ook. Hij had mij verteld als je 't nietdoet dan gaat je iets overkomen. En ik dacht, ik dacht van oh, dus dan doe ik 'tmaar gewoon, want ik wil niet dat mij iets ging overkomen of zo.”
“Ik kwam d'r eigenlijk een beetje om te gamen en zo, want
dat vond ik zelf heel erg leuk. En ehm begon mij de hele tijd te dwingen om
zulke dingen te doen en dat ja, daar kon ik niet heel erg goed tegen.”
“Pas als ik echt helemaal gek werd van 't gezeur dan deed ik 't soms, alleen dat
was onder eh bedwanging.”
“V Ja. En hoe kwam 't dat je ‘t niet eerder had verteld?
G Want ehm hij zei dat die me dan iets ging aandoen, daar was ik heel erg bang
voor.
V Hij zei dat die je iets ging aandoen en daar was je heel erg bang voor.
G Ja.”
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het aannemelijk is geweest dat de problematiek van verdachte zoals in de rapportages geconcludeerd en reeds hiervoor benoemd, al aanwezig was ten tijde van het zedenfeit in de periode van 3 juni 2017 tot en met 1 augustus 2020 en dat deze problematiek heeft doorgewerkt in
allebewezenverklaarde feiten. Deze conclusie trekt de rechtbank zodoende ook ten aanzien van het zedenfeit. Ten aanzien van alle feiten komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van een verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Oplegging onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de gedragsdeskundigen en de Raad over de noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte is het meest gebaat bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de rechtbank acht, gelet op de ernstige problematiek bij verdachte, de ernst van het bewezenverklaarde en het hoge recidiverisico, geen andere setting denkbaar waarbinnen behandeling van de verdachte met perspectief op succes kan plaatsvinden. Het civiele kader waarbinnen verdachte reeds behandeling wordt geboden is onvoldoende toereikend gebleken en de incidenten waarbij verdachte betrokken is blijven zich in hoge frequentie voordoen. Een behandelrelatie opstarten met verdachte binnen het huidige kader is niet mogelijk geweest en een strikt, gedwongen kader van langere duur wordt nodig geacht om te komen tot een behandelsamenwerking van waaruit de passende behandeling aan verdachte geboden kan worden om te werken aan zijn problematiek. De rechtbank vindt het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel daarom in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat ook is voldaan aan de overige formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en het bewezenverklaarde zedenfeit een feit betreft waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer op is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist ook de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel. Aan dit oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld eraan hebben bijgedragen dat verdachte amper controle heeft over zijn agressieve impulsen als hij boos wordt. Dit heeft al tot menige incidenten geleid, waarbij anderen en goederen schade is toegebracht door het fysieke geweld dat verdachte heeft gebruikt. Bovendien blijven de incidenten waar verdachte bij betrokken is en waar hij agressie gebruikt zich nog steeds in hoge frequentie voordoen.
Een minder zware maatregel acht de rechtbank niet afdoende. Binnen het vrijwillige kader is tot op heden geen succes geboekt en de mogelijkheden binnen dit kader zijn onderzocht en uitgeput. Verdachte is onvoldoende en naar verwachting niet van lange duur gemotiveerd om zich te committeren aan behandeling en de verwachting is dat hij zich ook niet aan voorwaarden zal kunnen houden. Juist gelet op de problematiek bij verdachte dient behandeling het eerste doel te zijn van de strafoplegging, met enkel het afstraffen zal verdachte en daarmee de samenleving immers niet gebaat zijn. De deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur nodig is, zodat een voorwaardelijk kader onvoldoende is. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er in het geval van verdachte geen alternatief is om de behandeling van verdachte kans van slagen te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal dan ook worden opgelegd.
De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en een positieve gedragsverandering te kunnen ondergaan. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte zelf ook last heeft van zijn problematiek. Met het aangaan van een behandelrelatie en het tonen van intrinsieke motivatie om de behandeling te benutten is de kans dat de behandeling zal slagen het grootst.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daardoor vatbaar voor verlenging als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77s, 244, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-053678-21
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Parketnummer 02-306516-21
Feit 1:Mishandeling;
Feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 02-306515-21
Feit 1:Mishandeling;
Feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK GSM (omschrijving: G2306110, wit/roze, merk: Apple Iphone)
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. de Jong en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 september 2022.
Mr. R. de Jong en M.A.H. Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.