6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer 1] gedurende de periode van 3 juni 2017 tot en met 1 augustus 2020. [slachtoffer 1] was nog maar zeven jaar oud toen het misbruik begon en elf jaar oud toen het stopte. De handelingen hebben zodoende over een lange periode van een erg jong meisje plaatsgevonden. [slachtoffer 1] was bovendien familie van verdachte. Zij gingen met beide gezinnen samen op vakantie en kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer. Anders dan verdachte heeft willen doen voorkomen lag het initiatief tot het plegen van de handelingen volledig bij hemzelf en ook nog eens door het gebruik van dwang. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de [slachtoffer 1] en dat op een plaats waar [slachtoffer 1] zich veilig had moeten kunnen voelen, maar heeft hij ook haar vertrouwen en dat van haar familie beschaamd. Deze gevolgen laten zich niet eenvoudig herstellen. Zedenmisdrijven kunnen, naar de ervaring leert, voor de slachtoffers nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich brengen. Dat het handelen van verdachte een grote negatieve invloed heeft gehad op [slachtoffer 1] en haar ouders is ook gebleken uit de schriftelijke verklaring die door de zus van [slachtoffer 1] tijdens de terechtzitting van 26 augustus 2021 is voorgedragen. Hieruit blijkt onder andere dat [slachtoffer 1] wekelijkse therapie nodig heeft om de gebeurtenissen te verwerken. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal mishandelingen. Ook met deze geweldsfeiten heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Beide mishandelingen betroffen een situatie waarin verdachte plotseling is uitgebarsten in fors agressief gedrag en de slachtoffers met zijn vuist tegen het gezicht heeft geslagen. Bij de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft hij zelfs met de ijzeren gesp van een spanband letsel toegebracht. Het is van geluk te spreken dat het letsel relatief beperkt is gebleven. De rechtbank vindt het gedrag van de verdachte zeer kwalijk. Verdachte lijkt er niet voor terug te schrikken om geweld te gebruiken tegen andere mensen en dat is zorgelijk.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere beschadigingen van andermans goederen. Hij laat hiermee zien weinig respect te hebben voor andermans goederen en de schade die hij anderen toebrengt. Ook dit wordt verdachte kwalijk genomen.
Strafblad
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 augustus 2022 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op onder meer de inhoud van de navolgende rapportages:
- een Pro Justitia rapportage d.d. 23 december 2021, opgemaakt en ondertekend door [medewerker GZ] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog;
- een Pro Justitia rapportage d.d. 12 augustus 2022, opgemaakt en ondertekend door [medewerker GZ] , GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog en door drs. [psychiater] , psychiater;
- een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 augustus 2022, opgemaakt en ondertekend door [naam 9] , raadsonderzoeker;
Psycholoog [medewerker GZ] concludeert in het rapport van 23 december 2021 dat bij verdachte sprake is van een ernstige aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (gecombineerd beeld) en een andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis. Ook wordt er in het rapport geconcludeerd dat in DSM-termen gesproken wordt van ernstige normoverschrijdendgedragsstoornis: met begin in de kindertijd, met beperkte prosociale emoties (gebrek aan berouw of schuldgevoel, ongevoelig/gebrek aan empathie,
onverschillig over prestaties, vlak/deficiënt affect). De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd. Er wordt overwogen dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte achterloopt op dat van zijn leeftijdsgenoten en dat er gesproken kan worden van hechtingsproblematiek. Vanuit de wisselwerking van de problematiek en dientengevolge hechtingsproblematiek, ontwikkelde verdachte al op zeer jonge leeftijd gedragsproblemen. De gedragsproblematiek is op zeer jonge leeftijd ontstaan en is in de loop van de jaren verergerd, waardoor er ten tijde van het onderzoek, op 16-jarige leeftijd, sprake is van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met psychopathische trekken. Er is sprake van een lacunaire gewetensontwikkeling, het ontbreken van empathische vermogens, een gebrekkige impulscontrole, gerichtheid op onmiddellijke behoeftebevrediging, manipulatief en dreigend gedrag om zijn zin te krijgen. Er kan gesproken worden van een redelijk risico op het plegen van een zedendelict. Het risico op toekomstig delictgedrag in het algemeen, wordt als hoog ingeschat.
In het aanvullend NIFP-rapport van psycholoog [medewerker GZ] en psychiater [psychiater] d.d. 12 augustus 2022 wordt tot een soortgelijke conclusie gekomen betreffende de problematiek van verdachte, namelijk dat bij verdachte sprake is van meervoudige psychische stoornissen, te weten: ernstige ADHD, een ernstige normoverschrijdend-gedragsstoornis met begin in de kindertijd (welk beeld lijkt te zijn verergerd sinds het eerste onderzoek), een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting, een psychopathische ontwikkelingsgang en een stoornis in het gebruik van cannabis, waarvan de ernst onduidelijk is. Beide deskundigen stellen dat hiervan sprake was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. In het rapport is voorts te lezen dat de laatste jaren de scheefgroei in de ontwikkeling van verdachte zich heeft voortgezet en dat dit nog nauwelijks ten positieve te beïnvloeden is: zijn gedrag en persoonlijkheid ontwikkelen zich in rap tempo in antisociale- en psychopathische richting. De emotie- en agressieregulatie, impulscontrole en frustratietolerantie schieten vanwege zijn problematiek ernstig tekort, waardoor hij, als hij boos wordt (en dat wordt hij buitengewoon snel), amper controle heeft over zijn agressieve impulsen. Daarnaast zijn de gewetensfuncties en empathische vermogens zeer lacunair ontwikkeld, waardoor remmende functies ontbreken. Hoewel verdachte geacht zou kunnen worden om het ontoelaatbare van zijn gedrag in te zien heeft zijn ernstige en meervoudige problematiek in de ten laste gelegde feiten doorgewerkt. Passend bij zijn stoornissen beschikt(e) verdachte niet over adequate copingvaardigheden en vaardigheden om zijn agressieve impulsen te reguleren. Er wordt derhalve geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat. Verdachte is een continu gevaar voor zichzelf en anderen. Sinds zijn gesloten plaatsing hebben zich verschillende heftige incidenten voorgedaan, weliswaar iets minder frequent dan in het begin van zijn plaatsing maar wel ernstiger. De behandeling van verdachte zal complex en langdurig zijn en dient te geschieden in een strikt en gedwongen kader. Open of gesloten jeugdhulp is volgens de deskundigen niet toegerust op de ernstige agressie- en gedragsproblemen van verdachte. Verdachte vormt een continu gevaar voor zichzelf en voor anderen. Een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt als de enige optie beschouwd om het acute gevaar dat van verdachte uitgaat te ondervangen en om hem de strikte structuur en beveiliging te bieden die vereist is om überhaupt te kunnen beginnen aan behandeling. De complexe problematiek waardoor een lange behandelduur is te verwachten, in combinatie met een zeer hoog risico op recidive, maakt dat de onderzoekers - mede aan de hand van de PIJ-indicatie wegingslijst - adviseren om de behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te laten leggen. Een behandeling in een minder stringent kader zal onvoldoende toereikend zijn om tot een blijvende gedragsverandering bij verdachte te komen.
De Raad heeft in zijn rapportage van 25 augustus 2022 aangesloten bij de zorgen geschetst door de onderzoekers vanuit het NIFP. De kleine setting binnen [naam 1] , waar verdachte sinds oktober 2020 verblijft, is niet toereikend genoeg voor verdachte. De Raad maakt zich grote zorgen om verdachte, maar ook om de veiligheid van zijn omgeving en de betrokkenen om hem heen. De incidenten zijn nog steeds fors aanwezig en de geschikte behandelgroepen vanuit het vrijwillige kader nemen verdachte niet aan vanwege contra-indicaties zoals het gebrek aan motivatie en ernstige agressie. Op dit moment is verdachte een gevaar voor de maatschappij. De Raad kan zich volledig vinden in het advies van de NIFP-rapporteurs. Om de veiligheid van verdachte en de maatschappij te kunnen borgen zal ingezet moeten worden op behandeling van de psychiatrische problematiek. Volgens de Raad is de enige optie hierin de PIJ-maatregel, omdat zij zich langdurig kunnen richten op de forse problematiek en dit ook in een gedwongen kader kunnen doen. De Raad is van mening dat aan de vereisten voor een PIJ-maatregel wordt voldaan.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nogmaals bevestigd. Uit het rapport van het NIFP van 12 augustus 2022 en de eigen rapportage van de Raad concludeert de Raad dat behandeling in een minder strikte setting dan de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende toereikend zal zijn voor de hulpverlening die verdachte nodig heeft op basis van de diagnose en het gedrag dat hij laat zien.
[naam 9] , directeur zorg en tevens klinisch psycholoog bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ), is ter terechtzitting als informant gehoord. [naam 9] is als eindverantwoordelijke betrokken bij de behandeling van verdachte bij [naam 1] en in die hoedanigheid door de rechtbank gehoord. Ter terechtzitting heeft hij toegelicht dat door [naam 1] is geprobeerd om een behandelrelatie met verdachte op te bouwen, maar dat dit niet is gelukt. Bij [naam 1] hebben zich veel incidenten voorgedaan en behandeling komt niet van de grond. Om degelijke behandeling te kunnen bieden is het nodig dat de samenwerking wordt aangegaan om iets te doen aan de problematiek. Dat heeft meer tijd nodig dan binnen het civiele kader mogelijk is. Deze informatie is tegenstrijdig met hetgeen eerder tijdens het onderzoek door de psycholoog en psychiater door mevrouw [naam 8] is verklaard, maar sindsdien is er veel gebeurd waardoor de goede hoop van mevrouw [naam 8] is gekeerd en zij thans ook de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ondersteunt.
Verminderde toerekenbaarheid
Door de verdediging is naar voren gebracht dat niet geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een verminderde toerekenbaarheid ten aanzien van het zedenfeit, aangezien in de rapportage van 23 december 2021 geen uitspraak gedaan kon worden hierover en de rapportage van 12 augustus 2022 enkel zag op de feiten van 2021. Uit adviezen van de deskundigen in het rapport van 12 augustus 2022 is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten onder parketnummer 02-306516-21 en 02-306515-21 in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. In de rapportage van 12 augustus 2021 wordt expliciet vermeld dat de rapportage dient te worden gelezen als aanvulling van en in samenhang met de eerdere rapportage van 23 december 2021, aangaande het zedenfeit. De rapporterend psychiater had het zedenfeit met verdachte willen bespreken, maar dat is niet mogelijk gebleken omdat verdachte het gesprek niet wilde voortzetten. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat hierdoor geen advies is gegeven door ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines betreffende het zedenfeit en daarom geen sprake kan zijn van een verminderde toerekenbaarheid voor dit feit en een toepassing van de PIJ-maatregel, kan de verdediging hier niet in gevolgd worden. De weigering van verdachte om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht leidt er ingevolge lid 5 van artikel 77s Wetboek van Strafrecht toe dat het tweede lid van genoemd artikel buiten toepassing blijft.
De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk dat de door de psycholoog en psychiater omschreven problematiek van verdachte reeds aanwezig was ten tijde van het zedenfeit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de rapportage van [medewerker GZ] van 23 december 2021 wordt als volgt geconcludeerd:
“Er kan gezegd worden dat de gedragsproblematiek van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zedenfeit bestond, al is het retrospectief niet precies vast te stellen in welke mate deze bestond bij aanvang van het seksueel misbruik.”
“Het is aannemelijk dat aspecten van zijn problematiek van invloed zijn geweest op zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Vanwege de ontkennende houding van betrokkene is het echter niet mogelijk om vast te stellen hoegroot die invloed was en ook niet of en zo ja, in welke mate er sprake is van een verminderde mate van toerekenen.”
Voorts wordt zowel in de eerste rapportage van 23 december 2021 als in de rapportage van 12 augustus 2022 geconcludeerd dat er sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de kindertijd. Psychiater [psychiater] benoemt in het rapport van 12 augustus 2022 dat de gedragsproblemen in de pubertijd steeds ernstiger zijn geworden.
Ook in de feitelijke gedragingen vindt de rechtbank aanknopingspunten om te concluderen dat de complexe problematiek van verdachte, met kenmerken van agressie, zijn gedragingen en gedragskeuzes reeds tijdens het zedenfeit hebben beïnvloed. Zij overweegt hiertoe dat ook in deze gedragingen kenmerken van de problematiek van verdachte van invloed zijn geweest, zoals manipulatief en dreigend gedrag om zijn zin te krijgen. Dit blijkt uit de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd tijdens het studioverhoor. Zij verklaart onder andere als volgt:
“En ja, en ik dacht ook als hij zei. Ik dacht ook. Hij had mij verteld als je 't nietdoet dan gaat je iets overkomen. En ik dacht, ik dacht van oh, dus dan doe ik 'tmaar gewoon, want ik wil niet dat mij iets ging overkomen of zo.”
“Ik kwam d'r eigenlijk een beetje om te gamen en zo, want
dat vond ik zelf heel erg leuk. En ehm begon mij de hele tijd te dwingen om
zulke dingen te doen en dat ja, daar kon ik niet heel erg goed tegen.”
“Pas als ik echt helemaal gek werd van 't gezeur dan deed ik 't soms, alleen dat
was onder eh bedwanging.”
“V Ja. En hoe kwam 't dat je ‘t niet eerder had verteld?
G Want ehm hij zei dat die me dan iets ging aandoen, daar was ik heel erg bang
voor.
V Hij zei dat die je iets ging aandoen en daar was je heel erg bang voor.
G Ja.”
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het aannemelijk is geweest dat de problematiek van verdachte zoals in de rapportages geconcludeerd en reeds hiervoor benoemd, al aanwezig was ten tijde van het zedenfeit in de periode van 3 juni 2017 tot en met 1 augustus 2020 en dat deze problematiek heeft doorgewerkt in
allebewezenverklaarde feiten. Deze conclusie trekt de rechtbank zodoende ook ten aanzien van het zedenfeit. Ten aanzien van alle feiten komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van een verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Oplegging onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de gedragsdeskundigen en de Raad over de noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte is het meest gebaat bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de rechtbank acht, gelet op de ernstige problematiek bij verdachte, de ernst van het bewezenverklaarde en het hoge recidiverisico, geen andere setting denkbaar waarbinnen behandeling van de verdachte met perspectief op succes kan plaatsvinden. Het civiele kader waarbinnen verdachte reeds behandeling wordt geboden is onvoldoende toereikend gebleken en de incidenten waarbij verdachte betrokken is blijven zich in hoge frequentie voordoen. Een behandelrelatie opstarten met verdachte binnen het huidige kader is niet mogelijk geweest en een strikt, gedwongen kader van langere duur wordt nodig geacht om te komen tot een behandelsamenwerking van waaruit de passende behandeling aan verdachte geboden kan worden om te werken aan zijn problematiek. De rechtbank vindt het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel daarom in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat ook is voldaan aan de overige formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en het bewezenverklaarde zedenfeit een feit betreft waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer op is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist ook de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel. Aan dit oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat de stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld eraan hebben bijgedragen dat verdachte amper controle heeft over zijn agressieve impulsen als hij boos wordt. Dit heeft al tot menige incidenten geleid, waarbij anderen en goederen schade is toegebracht door het fysieke geweld dat verdachte heeft gebruikt. Bovendien blijven de incidenten waar verdachte bij betrokken is en waar hij agressie gebruikt zich nog steeds in hoge frequentie voordoen.
Een minder zware maatregel acht de rechtbank niet afdoende. Binnen het vrijwillige kader is tot op heden geen succes geboekt en de mogelijkheden binnen dit kader zijn onderzocht en uitgeput. Verdachte is onvoldoende en naar verwachting niet van lange duur gemotiveerd om zich te committeren aan behandeling en de verwachting is dat hij zich ook niet aan voorwaarden zal kunnen houden. Juist gelet op de problematiek bij verdachte dient behandeling het eerste doel te zijn van de strafoplegging, met enkel het afstraffen zal verdachte en daarmee de samenleving immers niet gebaat zijn. De deskundigen verwachten dat een behandeling van aanzienlijke duur nodig is, zodat een voorwaardelijk kader onvoldoende is. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er in het geval van verdachte geen alternatief is om de behandeling van verdachte kans van slagen te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal dan ook worden opgelegd.
De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en een positieve gedragsverandering te kunnen ondergaan. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte zelf ook last heeft van zijn problematiek. Met het aangaan van een behandelrelatie en het tonen van intrinsieke motivatie om de behandeling te benutten is de kans dat de behandeling zal slagen het grootst.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is daardoor vatbaar voor verlenging als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv.