ECLI:NL:RBZWB:2022:5614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
02/014667-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 30 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 91-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds minderjarig meisje. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar was, en dat deze voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank vond zijn verklaringen inconsistent en niet geloofwaardig. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen gedurende een periode van meer dan een jaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de aangeefster, en de hoge leeftijd en gezondheid van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met een proeftijd van twee jaar, en moest hij een schadevergoeding van € 5.171,00 betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/014667-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1930 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende ruim een jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij een destijds minderjarig meisje.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Zij acht de aangifte betrouwbaar en gaat hier van uit. De vriendin van aangeefster (hierna telkens: [getuige] ) heeft directe waarnemingen gedaan die passen bij hetgeen waarover aangeefster heeft verklaard en zij ondersteunt daarmee de aangifte als geheel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en zijn verklaringen hierover zijn consistent en authentiek. De aangifte en de verklaringen van de moeder van aangeefster en [getuige] zijn daarentegen inconsistent en bevatten tegenstrijdigheden waardoor deze onbetrouwbaar zijn. Om deze reden verzoekt de verdediging de aangifte en de verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Verder kunnen de brief van de huisarts uit 2012 en het behandelplan niet als steunbewijs worden gebruikt, nu deze informatie ook van aangeefster afkomstig is. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van voldoende wettig bewijs, de rechtbank niet in redelijkheid tot de overtuiging kan komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Ook dan moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster in de ten laste gelegde periode bij verdachte thuis een verzorgpaard had en daar kwam om paard te rijden. Aangeefster was op dat moment minderjarig.
Volgens aangeefster heeft verdachte haar in die periode meerdere malen betast aan haar billen, borsten en vagina. Verdachte ontkent dit.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is. Zij constateert in dat kader dat de verklaring van aangeefster op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder. Zo wordt door haar moeder overeenkomstig aangeefster verklaard over het aantal keer per week dat aangeefster naar verdachte ging om paard te rijden, over de aard van de relatie tussen verdachte en aangeefster, over de omstandigheid dat aangeefster geen aangifte wilde doen en over de brief die aangeefster naar verdachte heeft geschreven om te laten weten dat ze niet meer kwam door de ontucht. Ook verklaart moeder overeenkomstig over de situatie dat verdachte aangeefster voor een nachtje wilde meenemen naar een hotel in Drenthe en dat zij zag dat aangeefster achter verdachte stond en nee schudde met haar hoofd richting moeder. Verder heeft moeder verklaard dat zij het telefoongesprek tussen aangeefster en verdachte naar aanleiding van de brief heeft meegeluisterd en daarbij hoorde dat verdachte dreigementen uitte naar aangeefster. De verklaring van aangeefster wordt aldus op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van moeder.
Daarbij komt dat uit de brief van de huisarts uit 2012 blijkt dat aangeefster toen al naar de huisarts is gegaan en daar heeft verteld over het misbruik door verdachte en om hulp heeft gevraagd voor haar psychische klachten als gevolg van het misbruik. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Bovendien merkt de rechtbank op dat aangeefster in de voor verdachte geschreven brief uit 2010 liefdevol blijft praten over verdachte en hun onderlinge relatie, ondanks dat verdachte volgens aangeefster dingen bleef doen bij haar die zij niet wilde waarover aangeefster ook in de brief schrijft. Verder blijkt uit de brief dat verdachte het ‘iedere keer probeert’ en dat aangeefster ‘heel vaak’ heeft gezegd dat ze het niet wil. Dit sterkt de rechtbank verder in de overtuiging van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Anders dan is betoogd door de verdediging, moet naar het oordeel van de rechtbank op grond van al het voorgaande, in samenhang bezien, de verklaring van aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt. Deze verklaring kan dan ook worden gebruikt voor het bewijs. De omstandigheid dat aangeefster niet op elk moment precies hetzelfde heeft verklaard, doet daar niet aan af. Over de kern van het verhaal is telkens voldoende consistent verklaard. Dat over enkele details niet steeds hetzelfde is verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank worden verklaard door het tijdsverloop.
Tegenover de geloofwaardige en betrouwbare verklaring van aangeefster staat de verklaring van verdachte. Dit betreft niet alleen een ontkenning van het feit zelf, maar ook een ontkenning van (de aard van) de relatie met aangeefster (zoals een opa met een kleindochter omgaat, een vriendschap). De rechtbank is van oordeel dat verdachte in zijn verklaringen ook aantoonbaar niet de waarheid spreekt. Zo verklaart verdachte wisselend en niet naar waarheid over onschuldige zaken, zoals het aantal keren per week dat aangeefster het verzorgpaard bezocht en over het uiteten gaan en de betaling daarvan. Daarover heeft verdachte op zitting verklaard dat hij van mening is dat aangeefster moest betalen, omdat zij het etentje had geïnitieerd. Bij de politie heeft verdachte hierover echter verklaard dat hij vindt dat een kind het etentje niet moet betalen.
Steunbewijs
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel, waarbij geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat die steun kan worden gevonden in de verklaring van [getuige] . Zij was aanwezig op enig moment in de ten laste gelegde periode dat de door aangeefster gestelde ontuchtige handelingen plaatsvonden. [getuige] heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij met aangeefster en verdachte op de menkar zat. [getuige] heeft verklaard dat verdachte toen naar hun beide borsten heeft gegrepen.
Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [getuige] moet worden uitgesloten van het bewijs, wordt verworpen. Het enkele feit dat zij haar herinnering op verzoek van aangeefster op papier heeft gezet, maakt nog niet dat haar verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
De verklaring van [getuige] biedt aldus ondersteuning voor de ten laste gelegde ontuchtige handeling ten aanzien van de borsten. Dit in combinatie met de aangifte, maakt dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde handelingen in de ten laste gelegde periode.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook voldoende wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel. Aan het wettelijk bewijsminimum wordt aldus voldaan. Daardoor acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds minderjarige aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 mei 2010 te Rucphen en Roosendaal meermalen ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
[geboortedag 2] 1995, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de billen en borsten en vagina van die [slachtoffer] heeft betast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Zij houdt daarbij onder meer rekening met de omstandigheid dat het niet gaat om één enkel en op zichzelf staand incident, maar om een langere periode van herhaaldelijk misbruik. Zij ziet geen reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De hoge leeftijd van verdachte is geen aanleiding voor een lagere straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het gevoerde bewijsverweer is door de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een jaar ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds minderjarige aangeefster. De ontuchtige handelingen vonden plaats op en rondom het erf van verdachte, waar aangeefster een verzorgpaard had. Er was sprake van een groot leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte. Aangeefster zag verdachte hierdoor als haar opa en als haar beste vriend. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze situatie. In plaats van haar te beschermen en haar ontspannen haar hobby te laten uitvoeren, heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit en waardigheid van aangeefster geschonden, hetgeen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van aangeefster heeft doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk feit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Dat dit ook bij aangeefster speelt, blijkt uit haar slachtofferverklaring, waarin zij aangeeft tot op heden klachten te ervaren met haar partner op seksueel gebied. Aangeefster heeft lange tijd psychologische hulp gehad, waaronder EMDR therapie. Door de therapie en de herinneringen die daarbij naar boven kwamen, was aangeefster niet meer in staat om haar werk uit te voeren, waardoor zij in de ziektewet is gegaan en kort daarna is ontslagen. Verdachte heeft bij dit alles niet stilgestaan en enkel zijn eigen behoeften vooropgesteld. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Over verdachte is geen reclasseringsadvies opgesteld, waardoor de rechtbank enkel de door de verdediging ter zitting gegeven inlichtingen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan gebruiken om zich een beeld te vormen van verdachte.
6.3.3
De straf
Het gaat om een ernstig en naar feit. De rechtbank houdt bij de straf daarom sterk rekening met de gevolgen van het feit voor aangeefster. Door de officier van justitie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden geëist. Deze eis is gelet op de bewezenverklaring in dit soort zaken alleszins begrijpelijk. Toch ziet de rechtbank aanleiding om van deze eis af te wijken.
Aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring naar voren gebracht dat zij rechtvaardigheid zoekt om alles af te sluiten en een plek te geven. Voor de rechtbank staat de genoegdoening richting aangeefster voorop. Dit komt in de eerste plaats tot uiting in het bewezen verklaren, en daarmee de erkenning, dat verdachte gedurende een jaar ontuchtige handelingen bij aangeefster heeft gepleegd. In de tweede plaats komt de genoegdoening tot uiting in de veroordeling van verdachte tot het vergoeden van de schade die hij daarmee bij aangeefster heeft veroorzaakt.
De rechtbank houdt bij de strafmaat ook rekening met het grote tijdsverloop sinds het gepleegde feit, de zeer hoge leeftijd van verdachte (91 jaar oud) en zijn daarmee gepaard gaande broze gezondheid. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf evenals een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Het draagt niet bij aan de door de wetgever beoogde doelen van een strafoplegging.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van het feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.171,00 waarvan € 5.000,00 aan immateriële schade en € 171,00 aan materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot de gevorderde bedragen. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat op 31 mei 2010.
Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.171,00, waarvan € 171,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 5.171,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 september 2022.
Mr. J.F.C. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.