ECLI:NL:RBZWB:2022:5611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
02-228373-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van advocaten met bedreigende communicatie en vreesaanjagend gedrag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2022, is de verdachte beschuldigd van belaging van drie advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig versturen van bedreigende e-mails en berichten aan de advocaten, wat hen vrees aanjoeg. De verdediging voerde aan dat het bestanddeel 'vrees aan te jagen' niet bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat de hoeveelheid en inhoud van de berichten voldoende bewijs vormden voor deze beschuldiging. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de benadeelden. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte een aanzienlijke impact had op het leven van de benadeelden, wat leidde tot de beslissing om een straf op te leggen die recht deed aan de ernst van de feiten. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, welke door de rechtbank werd toegewezen, omdat het gedrag van de verdachte als beangstigend en vermoeiend werd ervaren, wat leidde tot een gevoel van onveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-228373-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1970 te [geboorteplaats]
ingeschreven te [adres 1]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [benadeelde 1] (feit 1), [benadeelde 2] (feit 2) en [benadeelde 3] (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de hoeveelheid mails die door verdachte is verstuurd in alle feiten, alsmede de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat het bestanddeel “vrees aan te jagen” niet bewezen kan worden. Verdachte heeft in de berichten niet gedreigd met fysiek geweld. Daar komt bij dat de advocaten professionele procesdeelnemers zijn die handvatten aangereikt hebben gekregen om met dergelijke situaties om te gaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 september 2022;
- het proces-verbaal van aangifte op 14 juli 2021 door [benadeelde 1] , opgenomen op pagina’s 8 en 9 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter (feit 1);
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende e-mails ontvangen door [benadeelde 1] , opgenomen op pagina’s 37, 38, 48 en 49 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter;
- geschriften, te weten Twitter berichten geplaatst door verdachte, opgenomen op pagina’s 142, 148 en 150 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter;
- het proces-verbaal van aangifte op 19 juli 2021 door [benadeelde 2] , opgenomen op pagina’s 12 en 13 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter (feit 2);
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende e-mails ontvangen door [benadeelde 2] , opgenomen op pagina 73 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende e-mails ontvangen door [benadeelde 2] , opgenomen op pagina’s 84 en 88 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter;
- het proces-verbaal van aangifte op 3 september 2021 door [benadeelde 3] , pagina 17 en 18 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter (feit 3);
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende e-mails ontvangen door [benadeelde 1] , opgenomen op pagina’s 42 en 46 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter;
- het geschrift, te weten een e-mail van verdachte aan [benadeelde 3] , als bijlage opgenomen op pagina 160 van het eindproces-verbaal met de naam Curvimeter.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat het bestanddeel “vrees aan te jagen” niet bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat reeds op basis van de hoeveelheid en de inhoud van de berichten voldaan is aan een bewezenverklaring van het bestanddeel “vrees aan te jagen”. Ook de onsamenhangende teksten en verwarde boosheid die uit de berichten naar voren komt draagt aan het aanjagen van die vrees bij. Een groot deel van de in de tenlastelegging genoemde teksten zijn objectief gezien ook bedreigend en vreesaanjagend: “…dat u hier een hoge prijs voor gaat betalen”; “…ik maak jou leven kapot dat beloof ik jou met de media kunnen ze de echter [benadeelde 1] zien (…) maar ik ben er voor eeuwig net zolang tot dat je kapot ben of. Gaat”; “Echt ik maak gehakt van ook jou bedrijf…”; “…ik rust niet voordat ik dat met heel je klere bedrijf ook heb gedaan.”
Aangevers hebben bovendien allen in verschillende bewoordingen aangegeven dat zij vreesden voor verdachte. De rechtbank ziet niet in op grond waarvan zij kan vaststellen dat die vrees bij – in dit geval – (deze) advocaten niet terecht zou zijn of niet daadwerkelijk zou zijn ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op tijdstippen in de periode van 17 februari 2020 tot en met 21 december 2021 te Breda telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , met het oogmerk die [benadeelde 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen door- regelmatig en veelvuldig en ongewenst bedreigende emailberichten te sturen naar die [benadeelde 1] met onder meer de woorden:
“U ben een zogenaamde top advocaat ziet u nou zelf niet in dat u hier een hoge
prijs voor gaat betallen” en
“En je had alleen sorry moeten zeggen hypocriet maar ik maak jou leven kapot dat
beloof ik jou met de media kunnen ze de echter [benadeelde 1] zien (…) maar ik ben er
voor eeuwig net zolang tot dat je kapot ben of. Gaat”
en
- negatieve teksten te plaatsen op openbare sociale media
kanalen (Twitter) over die [benadeelde 1] zoals:
“bedankt meester [benadeelde 1] vuile nsber” en
“En deze kwakzalver [benadeelde 1] BESLOOT MIJ EEN HALF JAAR LATER OP
TE LATEN PAKKEN OMDAT IK ALLES ONLINE WOU ZETTEN OVER XIJN 27
BLUNDERS DIE HIJ IN MIJN PROCES HAD GEMAAKT” en
“ik wil dit allemaal vertellen omdat ik gewoon de mensen wil waarschuwen hoe je
behandeld word door MEESTRR [benadeelde 1] en dat ik het de grootste zak
vind en tv hoer die ik ooit heb ge kent een miezerige grote huil baby van 160 kilo en
fit is mijn mening. Je bent e PRODEOTJE.”.
2
op tijdstippen in de periode van 12 maart 2021 tot en met 4 augustus 2021 te Breda of te ’s-Hertogenbosch, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] , met het oogmerk die [benadeelde 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen door regelmatig en veelvuldig en ongewenst bedreigende emailberichten te sturen naar die [benadeelde 2] met onder meer de woorden:
“Echt ik maak gehakt van ook jou bedrijf over de vaak erop pleiten en dat jij een ben
En kijk deze keer of uk bluf dat is voor bij dit gaan jullie niet leuk vinden als heel de
rechtbank vol zit.” en
“ik zweer het op God gaan ze naar mijn ouders dan zie jij mij zodra ik weer eruit
kom en dreig ik nou nee ik dreig nooit begrepen zielig mannetje” en
“dus je ben gewaarschuwd echt gewaarschuwd kies maar of je mijn waarschuwing
serieus neem of dat je mij maar voor de gek blijf houden want ik lieg nooit wil jullie
alleen maar WAARSCHUWEN”.
3
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 24 augustus 2021 te Breda en/of Eindhoven, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 3] , met het oogmerk die [benadeelde 3] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen door - regelmatig en veelvuldig en ongewenst bedreigende emailberichten te sturen naar die [benadeelde 3] met onder meer de woorden:
“DUS GVD REGEL MIJN DEAL WANT 23 JUNI DAN BEN JE AL LANG TE LAAT EN GELP IK V D V DOOR TE ZWIJGEN DUS KIRS NOU NIET OVRR EEN WEEK
MAANDAG....Regrl het nu of de krant staat straks vol was ik vergeten.” en
“...morgen om 16 niks gehoord voor te schikken op mijn vaders zweer ik je dat
morgen de alle sites de waarheid kan lezen over jullie smerige kantoor3n bedrijf
denk goed naar want ik stop nooit vraag maar aan meneer [naam] ... .N001 NOOIT
KOMEN JULLIE VSN AF IDERE DAG HERAAL IK DEZE PAPIEREN IEDER Dag.....”
en
“Iemand het begrijp jullie weten het al om iemand kapot te maken ik rust niet
voordat ik dat met heel je klere bedrijf ook heb gedaan .l k kapot allemaal kapot en
weet je straks ik gewoon voor de deur gaan zitten met een spandoek alles om een
normale man rechtvaardig heid te geven pennetje”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur 200 uren. Daarnaast vordert zij de oplegging van een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, verbonden te worden. De officier van justitie vordert, gelet op de nog bij verdachte aanwezig zijnde frustratie en het belang van de voortduring van het toezicht en het contactverbod, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Ook vordert zij oplegging van een contactverbod in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr)en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat volstaan kan worden met de oplegging van een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geformuleerd. Op die wijze kan de begeleiding door Fivoor voortgezet worden. De verdediging kan zich verder vinden in de dadelijke uitvoerbaarheid met betrekking tot die bijzondere voorwaarden. De vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr biedt geen toegevoegde waarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van februari 2020 tot en met december 2021 schuldig gemaakt aan belaging van drie advocaten, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Dit terwijl het voor verdachte op meerdere momenten duidelijk is geworden dat deze advocaten hier niet van gediend waren. Zelfs een stopgesprek en voorwaarden verbonden aan de schorsing van zijn voorarrest hebben verdachte er niet van weerhouden om berichten te sturen naar de advocaten. Verdachte heeft hen herhaaldelijk op beledigende, intimiderende en bedreigende wijze bejegend en vrees aangejaagd. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de drie advocaten en heeft hij slechts gehandeld vanuit zijn eigen behoefte om zich gehoord te voelen. Uit de onderbouwing bij de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat het gedrag van verdachte op het zakelijke en persoonlijke leven van de benadeelde partijen daadwerkelijk een aanzienlijke impact heeft gehad. De rechtbank stelt wel vast dat de belaging schriftelijk is geweest en niet fysiek. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Gelet op de ernst van de feiten en de impact die dat op de aangevers heeft gehad, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met enkel een voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is voorgesteld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt ook rekening met het rapport van de reclassering van 31 augustus 2022. Uit het rapport blijkt dat verdachte zich tijdens het schorsingstoezicht over het algemeen aan de afspraken heeft gehouden. Ook heeft hij een behandeltraject vanuit de forensische zorg uiteindelijk geaccepteerd. De reclassering ziet mogelijkheden om te komen tot gedragsbeïnvloeding. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden de meldplicht en een ambulante behandeling door Fivoor met mogelijkheid tot kortdurende klinische behandeling en een contactverbod.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf passend. Verdachte moet ervaren dat hij flink over de schreef is gegaan. Wel houdt de rechtbank rekening met de medische problematiek bij verdachte. Ook zijn er aanwijzingen dat sprake is van psychische problematiek bij verdachte. De rechtbank zal daarom niet de gevorderde 200 uren opleggen, maar volstaan met de oplegging van een taakstraf van 100 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, te weten vier dagen. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend geacht. Met deze strafmaat wil de rechtbank de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking brengen. Daarnaast probeert de rechtbank met het voorwaardelijk strafdeel te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit en wordt op deze wijze mogelijk gemaakt dat de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, aan dit strafdeel verbonden worden.
De rechtbank ziet geen grond voor de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Die kan worden bevolen in geval van – kort samengevat – ernstige vrees voor misdrijven tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Voor dergelijke vrees biedt het dossier noch de behandeling op zitting voldoende aanknopingspunten.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een contactverbod met aangevers in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Dit verbod strekt ter beveiliging van de aangevers en is er op gericht de kans op recidive te verminderen. De maatregel geldt voor een periode van 2 jaren. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd van één week, met een maximum van zes maanden. Een eventuele vervangende hechtenis heft de verplichtingen uit het contactverbod niet op. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatieverbod op te leggen aan verdachte nu onvoldoende is gebleken dat verdachte zich in de buurt van aangevers en diens kantoren zou begeven.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is. Verdachte heeft op onvoldoende wijze blijk gegeven van het inzicht in de ernst en het effect van zijn handelen. Dit in combinatie met de aard en de ernst en de duur van de feiten maakt dat er ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen of zich opnieuw belastend zal gedragen jegens (één van) de aangevers.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van € 250,- voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Uit de onderbouwing bij de vordering blijkt dat de impact van het gedrag van verdachte op het zakelijke en persoonlijke leven van de benadeelde partij aanzienlijk is geweest. Het gedrag van verdachte is als beangstigend en vermoeiend ervaren. Er was een gevoel van onveiligheid ontstaan en ook een gevoel van constant alert te moeten zijn. Dit alles heeft er voor gezorgd dat de benadeelde partij belemmerd is geweest in zijn dagelijks functioneren. Dat het feit voor de benadeelde partij in zekere mate psychisch belastend is geweest staat voor de rechtbank vast. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de (hiervoor benoemde) gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De gevraagde omvang van € 250,- aan immateriële schade acht de rechtbank billijk en in lijn met bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij
[benadeelde 3]vordert een schadevergoeding van € 288,40 voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de vordering van benadeelde [benadeelde 1] voldoende is onderbouwd en grondslag biedt voor toewijzing van een immateriële schadevergoeding. Dat geldt in gelijke mate voor de vordering van [benadeelde 3] , en ook voor de gevraagde (en niet betwiste) materiële schadevergoeding. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar tot een bedrag van € 288,40, waarvan € 38,40 materiële schade en € 250,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Ook wordt verdachte veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over voormelde schadebedragen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feiten 1 tot en met 3: telkens: Belaging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 4 dagen, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het [adres 2] meldt en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortelijke zorgverlener, te bepalen dor de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Verdachte laat zich bij een terugval in middelengebruik tijdens het behandeltraject opnemen in een zorginstelling voor 7 weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De tenuitvoerlegging zal niet eerder plaatsvinden dan na goedkeuring van de rechter. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 (twee) jaarop geen enkele wijze
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangevers [benadeelde 1] , geboren [geboortedag 2] 1957, [benadeelde 2] , geboren [geboortedag 3] 1980 en [benadeelde 3] , geboren [geboortedag 4] 1985;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 250,-. aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1](feit 1),
€ 250,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
vijf dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van
€ 288,40, waarvan € 38,40 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 respectievelijk 1 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3](feit 3),
€ 288,40,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 respectievelijk 1 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
vijf dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.