ECLI:NL:RBZWB:2022:5609
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep inzake arbeidsongeschiktheid WIA
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 augustus 2020, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster voor haar WIA-uitkering op 44,34% per 31 oktober 2019 werd vastgesteld. Na een wijziging van dit besluit op 12 november 2021, waarbij verzoekster nu 46,99% arbeidsongeschikt werd geacht, trok zij haar beroep in, maar verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, zonder zitting, het verzoek behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overwoog dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde de proceskosten vast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor rechtsbijstand en deskundigen werden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV € 1.518,- voor rechtsbijstand en € 2.096,96 voor deskundigenkosten moest vergoeden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.614,96.
De uitspraak werd gedaan door rechter V.M. Schotanus en is openbaar gemaakt op 27 september 2022. De griffier, R.V. van Vliet, was aanwezig bij de uitspraak, maar kon deze niet mede ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.