ECLI:NL:RBZWB:2022:5609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8409
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep inzake arbeidsongeschiktheid WIA

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 augustus 2020, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster voor haar WIA-uitkering op 44,34% per 31 oktober 2019 werd vastgesteld. Na een wijziging van dit besluit op 12 november 2021, waarbij verzoekster nu 46,99% arbeidsongeschikt werd geacht, trok zij haar beroep in, maar verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, zonder zitting, het verzoek behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overwoog dat het UWV gedeeltelijk aan verzoekster tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde de proceskosten vast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor rechtsbijstand en deskundigen werden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV € 1.518,- voor rechtsbijstand en € 2.096,96 voor deskundigenkosten moest vergoeden, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.614,96.

De uitspraak werd gedaan door rechter V.M. Schotanus en is openbaar gemaakt op 27 september 2022. De griffier, R.V. van Vliet, was aanwezig bij de uitspraak, maar kon deze niet mede ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8409 WIA
uitspraak van 27 september 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. H.J. de Wit,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster voor haar uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) op 44,34% per 31 oktober 2019.
Bij besluit van 12 november 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd, zodanig dat verzoekster wordt geacht met ingang van 31 oktober 2019 46,99% arbeidsongeschikt te zijn voor de WIA.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 12 november 2021 dat het UWV in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Het UWV heeft in het besluit van 12 november 2021 besloten vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure tot een bedrag van € 1.068,- aan verzoekster al toegekend.
De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die verzoekster heeft gemaakt voor de in haar opdracht ter zake verrichte expertises door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
Het UWV heeft er op gewezen dat voor deze kosten maximale uurtarieven worden gehanteerd in het daarvoor te hanteren Besluit tarieven in strafzaken (Bts) en dat het uurtarief van de geraadpleegde verzekeringsarts daarboven ligt. Voorts heeft het UWV er op gewezen dat kosten van administratieve ondersteuning niet tot de kosten horen die ingevolge het Bts voor vergoeding in aanmerking komen.
3. De maatstaf voor vergoeding van een deskundige wordt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts). Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een gemaximeerd tarief.
Wat betreft de door verzoekster verzochte vergoeding van de kosten van de verzekeringsarts [arts] die als deskundige verslag heeft uitgebracht, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van kosten van een deskundige vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wts en het daarop gebaseerde Bts.
Uit artikel 6 van het Bts volgt dat de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht vergoed worden tot het maximum tarief van € 129,63 per uur (2020). Uit de door verzoekster overgelegde facturen blijkt dat verzekeringsarts [arts] 41 minuten op 14 januari 2020, 420 minuten op 24 januari 2020 en 165 minuten op 27 augustus 2020 aan onderzoek en het opstellen van een rapportage heeft besteed en daarvoor een uurtarief van € 172,50 heeft gehanteerd.
Voor vergoeding komt daarom in aanmerking het medisch advies van verzekeringsarts [arts] van 14 en 24 januari 2020 en van 27 augustus 2020 van afgerond 10,5 uur. Dit geeft een vergoeding van € 1.361,12.
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van € 1.361,12 dienen te worden verhoogd met de omzetbelasting ad 21%. De totale vergoeding voor deskundigenkosten door [arts] inclusief btw bedraagt € 1.646,96.
Voor de door arbeidsdeskundige [deskundige] verrichte werkzaamheden zijn vijf uur à € 90,- in rekening gebracht, waarbij op de declaratie is vermeld dat die kosten zijn vrijgesteld van BTW. Gelet op die declaratie van € 450,- bedraagt het totaal van deskundigenkosten die voor vergoeding door het UWV in aanmerking komen € 2.096,96.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van verzoekster desgevraagd heeft gesteld dat administratieve kosten van de deskundigen niet zijn opgenomen in de declaraties.
In totaal dient het UWV dus een bedrag van (€ 1.518,- + € 2.096,96 =) € 3.614,96 aan deskundigenkosten te vergoeden.
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 3.614,96.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 27 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.