ECLI:NL:RBZWB:2022:5607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4314 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Op 28 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg met betrekking tot de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen, waaronder het vergroten van zijn bad- en slaapkamer en het aanbrengen van automatische deuropeners. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal had op 3 augustus 2022 een besluit genomen waarin verzoekers aanvraag gedeeltelijk werd afgewezen. Verzoeker stelde dat er sprake was van een spoedeisend belang vanwege zijn acute gezondheidsproblemen en die van zijn echtgenote, en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet kon aantonen dat er sprake was van een onomkeerbare situatie die onmiddellijke actie vereiste. De medische problemen van verzoeker en zijn echtgenote waren niet van dien aard dat de behandeling van de bodemzaak niet kon worden afgewacht. Bovendien was de gevraagde voorlopige voorziening verstrekkend, aangezien het om aanzienlijke kosten ging die niet eenvoudig ongedaan gemaakt konden worden. De voorzieningenrechter merkte op dat er zicht was op meer duidelijkheid over de toegekende voorzieningen, maar dat verzoeker ervoor had gekozen om beroep in te stellen voordat deze duidelijkheid was verkregen.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en het primaire besluit niet evident onrechtmatig was. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4314 WMO VV

uitspraak van 28 september 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] (verzoeker), te [woonplaats verzoeker],

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 3 augustus 2022 (bestreden besluit) over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Op 12 november 2021 heeft verzoeker het college gevraagd om een maatwerkvoor-ziening in de vorm van woningaanpassingen, waarbij het gaat om het vergroten van zijn bad- en slaapkamer, het verwijderen van het bad en het plaatsen van een douche op afschot en het aanbrengen van automatische deuropeners. Op 21 januari 2022 heeft verzoeker een ongedateerd gespreksverslag verzonden naar het college met het verzoek om dit aan te merken als een Wmo-aanvraag.
In een besluit van 23 februari 2022 (primair besluit) heeft het college verzoekers aanvraag afgewezen. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit middels brieven van 1 maart 2022 en 21 april 2022, waarbij ook medische verklaringen zijn gevoegd.
In het bestreden besluit heeft het college verzoekers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard, voor zover deze betrekking hebben op het aanbrengen van automatische deuropeners en de aanpassing van verzoekers badkamer. Verzoeker krijgt hiervoor alsnog een maatwerkvoorziening. Het college heeft verzoekers bezwaren ongegrond verklaard voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van zijn slaapkamer.
Toetsingskader voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling spoedeisend belang
3. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter benadrukt dat de rechtspraak met betrekking tot het spoedeisend belang zeer strikt is. Er moet namelijk sprake zijn van een onomkeerbare situatie, zoals bijvoorbeeld acute financiële nood of een acute medische noodsituatie.
4. Verzoeker stelt dat het college ten onrechte een algemene aanspraak op automa-tische deuropeners en aanpassing van zijn badkamer heeft toegekend, door niet te bepalen wat de omvang van de verstrekte ondersteuning is. Hij stelt verder dat ten onrechte geen voorziening is toegekend voor de aanpassing van zijn slaapkamer. Volgens verzoeker is duidelijkheid over de aanspraak op de gewenste voorzieningen en de daarmee samenhang-ende kosten op zeer korte termijn noodzakelijk, omdat de huidige woon- en leefsituatie onhoudbaar is gelet op zijn acute gezondheidsproblematiek en die van zijn echtgenote.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoeker gestelde medische problemen van hem en zijn echtgenote niet zonder meer een acute medische noodsituatie opleveren die meebrengt dat de behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat – zoals ook blijkt uit de in het dossier gevoegde medische stukken – de echtgenote van verzoeker voor hem zorgt, en hij met haar hulp gedurende langere tijd voorafgaand aan het verzoek om een voorlopige voorziening in staat is gebleken in zijn woning te wonen zonder aanpassingen. Uit de dossierstukken blijkt niet dat deze situatie thans acuut moet worden gewijzigd, en dat verzoeker in de huidige situatie in het geheel geen gebruik meer kan maken van zijn slaapkamer en badkamer. Dit blijkt in ieder geval niet uit de door verzoeker in de beroepsfase overgelegde (ongedateerde) brief van verzoekers ergotherapeut, de indicatiestelling van 4 maart 2022 van Hulphond Nederland, en de in de bezwaarfase overgelegde brieven van verzoekers reumatoloog van 16 september 2021, en zijn orthopedisch chirurg van 20 oktober 2021. Ook anderszins is niet aannemelijk dat verzoeker in een onomkeerbare situatie komt te verkeren.
6. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat de gevraagde voorlopige voorziening verstrekkend is gelet op de aard van de onderhavige procedure. Er is onder meer verzocht om toekenning van een maatwerkvoorziening voor de aanpassing van de slaapkamer, waarmee aanzienlijke kosten zullen zijn gemoeid. Als deze voorziening eenmaal is getroffen, kan deze niet gemakkelijk weer ongedaan worden gemaakt. Het treffen van deze voorziening heeft dan geen voorlopig karakter meer, en is in beginsel daarom te verstrekkend om als voorlopige voorziening te treffen in afwachting van een uitspraak in de beroepsprocedure.
7. Wat betreft de door verzoeker gewenste duidelijkheid over de omvang van de verstrekte ondersteuning merkt de voorzieningenrechter ten overvloede op dat in het bestreden besluit is opgenomen dat de Wmo-consulent hierover contact zou opnemen met verzoeker, zodat hij aanvullende gegevens kan aanleveren waardoor de goedkoopste adequate voorziening kan worden bepaald. Blijkens verzoekers brief van 8 september 2022 heeft het college in een telefoongesprek op 6 september 2022 wederom aan verzoeker gevraagd om genoemde gegevens aan te leveren. Er was derhalve concreet zicht op meer duidelijkheid over de toegekende voorzieningen, maar verzoeker heeft desondanks ervoor gekozen om middels een brief van 7 september 2022 beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. In zoverre was het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening onnodig, dan wel prematuur.
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al blijkt dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in stand zal blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is.
Conclusie
9. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.