ECLI:NL:RBZWB:2022:5604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4107 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een garage en verzoek om voorlopige voorziening

Op 20 mei 2021 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een garage met een hoogte van 5 meter op een perceel in [woonplaats verzoeker]. Aangezien er niet tijdig op deze aanvraag is beslist, is op 20 juli 2021 van rechtswege een omgevingsvergunning verleend. Verzoeker is eind juli 2021 begonnen met de bouw van de garage. Na de fundering en muren te hebben opgericht, heeft een derde partij handhaving verzocht, omdat de vergunning nog niet gepubliceerd was. De publicatie vond plaats op 2 november 2021, waarna de bezwaartermijn op 10 november 2021 inging. Op 5 november 2021 werd een mondelinge bouwstop opgelegd, die op 9 november schriftelijk werd bevestigd. De derde partij heeft op 24 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, wat op 20 januari 2022 werd aangevuld.

Verzoeker heeft op 22 februari 2022 het college verzocht om de bouwaanvraag gewijzigd te lezen, maar het college heeft op 9 mei 2022 nog steeds geen beslissing genomen op het bezwaar van de derde partij. Verzoeker heeft hierop beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Op 26 juli 2022 heeft het college de bezwaren van de derde partij gegrond verklaard en de omgevingsvergunning geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Verzoeker heeft zijn beroepsgronden aangevuld en verzocht om schadevergoeding en een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Verzoeker vroeg om schorsing van het bestreden besluit en om toestemming om de kanteldeur van de garage te plaatsen en het dak wind- en waterdicht te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om de verstrekkende voorziening toe te staan, omdat verzoeker zelf melding had gemaakt van toestemming van het college om het bouwwerk met zeil af te dekken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4107 WABO VV

uitspraak van 26 september 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. W. Krijger
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.

Derde partij: [namen belanghebbenden] , te [woonplaats belanghebbenden] ,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 20 mei 2021 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een garage met een hoogte van 5 meter op het perceel [adres perceel] te [woonplaats verzoeker] .
Op deze aanvraag is niet tijdig beslist zodat op 20 juli 2021 van rechtswege
omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de garage.
Eind juli 2021 is verzoeker begonnen met de bouw van de garage. Nadat de fundering was gestort en de muren waren opgericht heeft derde partij bij het college verzocht om handhaving. Op dat moment werd duidelijk dat de van rechtswege verleende vergunning nog niet was gepubliceerd.
Deze publicatie heeft vervolgens op 2 november 2021 plaatsgevonden (het primaire besluit), waarbij de ingangsdatum van de bezwaartermijn is gesteld op (uiteindelijk) 10 november 2021.
Op 5 november 2021 is mondeling een bouwstop opgelegd aan verzoeker. Deze bouwstop heeft het college op 9 november 2021 schriftelijk bevestigd.
Derde partij heeft op 24 november 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Dit bezwaarschrift is op 20 januari 2022 aangevuld.
Op 22 februari 2022 heeft verzoeker het college verzocht om de bouwaanvraag gewijzigd te lezen, in die zin dat de bestaande constructie hetzelfde blijft maar dat het dak op een hoogte van 3 meter wordt afgewerkt.
Nadat het college op 9 mei 2022 nog steeds geen beslissing op het bezwaar van derde partij had genomen heeft verzoeker een ingebrekestelling verstuurd. Naar verzoeker heeft gesteld heeft het college hier niet op gereageerd.
Bij brief van 27 mei 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van derde partij. Daarbij heeft verzoeker zijn belang onderbouwd met de stelling dat de van rechtswege verleende vergunning pas in werking treedt op het moment dat op het bezwaar is beslist. Dit beroep heeft procedurenummer 22/2775.
Bij besluit van 26 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van derde partij gegrond verklaard, het primaire besluit van 2 november 2021 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de op 22 februari 2022 ingediende gewijzigde aanvraag geen wijziging van ondergeschikte aard is.
Omdat verzoeker het niet eens is met deze beslissing op bezwaar heeft hij zijn beroepsgronden in de procedure tegen het niet tijdig beslissen op 24 augustus 2022 aangevuld. Tevens heeft hij op 24 augustus 2022 verzocht om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het bestreden besluit en - omdat door die schorsing de bezwaren van derde partij herleven en daarmee ook de opschorting van de werking van de van rechtswege verleende vergunning - te bepalen dat de kanteldeur van de garage mag worden geplaatst en dat het dak wind- en waterdicht mag worden gemaakt in afwachting van de uitspraak van de rechtbank op het beroep.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zelf melding heeft gemaakt van de toestemming van het college om het in aanbouw zijnde bouwwerk met zeil af te dekken. Volgens verzoeker heeft het college niet toegestaan dat dit zeil wordt vastgemaakt, maar dat acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. In het begrip ‘wind- en waterdicht maken’ ligt besloten dat het zeil goed wordt vastgemaakt. Gelet op het vorenstaande kan deze tijdelijke maatregel niet gezien worden als een overtreding van de bouwstop. Gegeven deze mogelijkheid is er geen aanleiding om de - verstrekkende - voorziening te treffen dat het verzoeker moet worden toegestaan om de kanteldeur te plaatsen.
4. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 26 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.