ECLI:NL:RBZWB:2022:5600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
02/288746-21, 02/230367-20 (ttz. gev.), 02/291380-20 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling van een politieagent en meerdere diefstallen

Op 29 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een politieagent en meerdere diefstallen. De verdachte werd veroordeeld voor het inrijden op politieagent [benadeelde 1] met een auto, wat resulteerde in letsel voor de agent. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal van gereedschappen en andere goederen van [bedrijf 1], twee mountainbikes van [benadeelde 2], een fietsendrager, en de heling van een robotmaaier. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 284 dagen op, evenals een schadevergoeding van € 400,- aan de politieagent voor immateriële schade. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 september 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling. De diefstallen werden bewezen verklaard op basis van de omstandigheden en het gebrek aan een redelijke verklaring van de verdachte voor het in bezit hebben van de gestolen goederen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/288746-21, 02/230367-20 (ttz. gev.), 02/291380-20 (ttz. gev.)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
laatst bekende inschrijfadres [adres] ,
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op zitting behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/288746-21 feit 1:geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel aan politieambtenaar [benadeelde 1] toe te brengen door met zijn personenauto op hem in te rijden, dan wel dat verdachte de politieambtenaar heeft mishandeld door op hem in te rijden;
02/288746-21 feit 2:diverse gereedschappen en toebehoren heeft gestolen van [bedrijf 1] , dan wel deze goederen heeft geheeld;
02/288746-21 feit 3:twee mountainbikes van [benadeelde 2] heeft gestolen, dan wel heeft geheeld;
02/288746-21 feit 4:een fietsendrager heeft gestolen, dan wel heeft geheeld;
02/230367-20: een robotmaaier heeft geheeld;
02/291380-20: twee kratten planten heeft gestolen van een boomkwekerij.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie onder meer het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1, poging zware mishandeling, dan wel mishandeling van [benadeelde 1] :
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd politieagent [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel acht hij bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft mishandeld. Verdachte heeft vol gas gegeven, omdat hij langs de politieauto wilde om weg te komen, maar de ruimte om te passeren was te klein. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de politieauto met inzittenden zou rammen en daarmee ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van letsel aan de inzittenden van de politieauto. Gelet op hoe de politieauto is geraakt en het doel van verdachte, namelijk wegkomen, is geen sprake van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar wel op dat de inzittende pijn of letsel oploopt, wat ook is gebeurd.
Ten aanzien van feit 2 t/m 4, de (gekwalificeerde) diefstal dan wel heling van goederen van [bedrijf 1] , de mountainbikes en de fietsendrager:
Er is sprake van feiten en omstandigheden op grond waarvan verdachte had moet vermoeden dat de bij hem aangetroffen gestolen goederen van diefstal afkomstig waren. De goederen zijn weggenomen op het vakantiepark waar verdachte verbleef en zijn zeer kort na het wegnemen bij verdachte aangetroffen. De verklaring van verdachte over de Roemeen van wie hij de spullen gekocht zou hebben, is een onwaarschijnlijk verhaal. Een getuige heeft verdachte gezien bij de container waarin spullen lagen van [bedrijf 1] . De fietsendrager lag op eigen terrein bij een vakantiehuisje. Verdachte heeft deze gepakt en in zijn auto gelegd. Bewezen kan worden dat verdachte de goederen heeft gestolen.
Ten aanzien van de heling van de robotmaaier:
Robotgrasmaaiers zijn duur en zijn ook tweedehands nog steeds van behoorlijk waarde. Er zat geen accu in en ook geen oplader bij. Verdachte zegt de robotmaaier voor € 50,- te hebben gekocht, maar hij had moeten weten dat deze niet eerlijk was.
Ten aanzien van de diefstal van de kratten planten:
Verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring afgelegd waarom er kratten planten in zijn auto stonden die verderop door de boomkwekerij werden gemist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integraal vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman kort samengevat het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1, poging zware mishandeling, dan wel mishandeling van [benadeelde 1] :
De verdediging heeft bepleit dat verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] . Het opzet van verdachte was niet gericht op het toebrengen van pijn of letsel aan [benadeelde 1] , maar op het ontvluchten. Het proberen langs een voertuig te rijden, ook al is de ruimte krap, behelst niet een begin van uitvoering dat zo zeer is gericht op het voltooien van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook bevat het dossier geen bewijs dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien ontbreken objectieve gegevens, over bijvoorbeeld de gereden snelheid, om de aanmerkelijkheid van de kans te kunnen duiden. Aangezien het opzet van verdachte was gericht op het ontvluchten en niet op het toebrengen van pijn en/of letsel dient verdachte ook van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 t/m 4, de (gekwalificeerde) diefstal dan wel heling van goederen van [bedrijf 1] , de mountainbikes en de fietsendrager:
Er is geen bewijs dat verdachte de diefstallen heeft gepleegd die aan hem zijn tenlastegelegd. Evenmin is sprake van heling, omdat verdachte een goede prijs heeft betaald en hij niet wist of kon vermoeden dat de goederen van enig misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de heling van de robotmaaier:
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de heling van de robotmaaier. De verdediging betwist dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de robotmaaier van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft een redelijk bedrag van € 50,- betaald voor een gebruikt en incompleet apparaat.
Ten aanzien van de diefstal van de kratten planten:
Verdachte betwist de kratten met planten weggenomen te hebben met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en er is bovendien een verschil tussen wat volgens aangever is weggenomen en hetgeen is aangetroffen bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/288746-21 feit 1 poging zware mishandeling, dan wel mishandeling van [benadeelde 1]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 25 oktober 2021 een achtervolging heeft plaatsgevonden in Rijsbergen waarbij verdachte in een personenauto werd gevolgd door politieagent [benadeelde 1] . Op enig moment heeft [benadeelde 1] zijn auto zodanig op de weg gezet met de bedoeling de weg voor verdachte te blokkeren, zodat verdachte er niet meer langs kon. Verdachte heeft vervolgens,toen de beide auto’s met de neuzen naar elkaar toe stonden, vanuit stilstand gas gegeven en is daarbij in botsing gekomen met de politieauto waarin [benadeelde 1] zat. Ondanks dat [benadeelde 1] zich schrap had gezet, voelde hij dat hij door de auto heen werd bewogen en dat de gordel strak werd getrokken. [benadeelde 1] heeft door het ongeval hoofdpijn, pijn aan zijn nek en kaak en letsel opgelopen. Er is ook aanzienlijke schade ontstaan aan de bumper en zijkant van de politieauto.
De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen vanaf welke afstand verdachte snelheid heeft gemaakt en met welke snelheid verdachte heeft gereden toen hij in botsing kwam met het politievoertuig. Ook is niet duidelijk hoe hij het politievoertuig heeft geraakt, anders dan dat hij de auto aan de passagierszijde heeft geraakt terwijl [benadeelde 1] aan de bestuurderszijde zat. Wel blijkt uit de ontstane schade en de omstandigheid dat [benadeelde 1] voelde dat de gordel strak werd getrokken en dat hij heen en weer bewoog, dat dit met meer dan een geringe snelheid moet zijn geweest. Het dossier bevat echter onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hierdoor [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en zij zal hem van dit feit vrijspreken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft mishandeld. Verdachte heeft zijn auto met meer dan geringe snelheid tegen de politieauto waarin [benadeelde 1] zat gereden. Met deze handeling acht de rechtbank het ten laste gelegde ‘inrijden’ dan ook bewezen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde 1] zou verwonden.
Parketnummer 02/288746-21 feit 2 t/m 4: de (gekwalificeerde) diefstal dan wel heling van goederen van [bedrijf 1] , de mountainbikes en de fietsendrager
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte, gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen naar voren komt, in onderling verband en samenhang beschouwd, betrokken geweest bij de gekwalificeerde diefstal van de goederen van [bedrijf 1] (feit 2) en de diefstal van de mountainbikes (feit 3). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat sprake is van een zeer korte tijdspanne tussen de diefstallen op [Naam vakantiepark] op 10 en 11 november 2021 en het op 12 november 2021 vroeg in de ochtend aantreffen van de goederen in de auto van verdachte en in de berging van de vakantiewoning op [Naam vakantiepark] waarin hij verbleef. Deze feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft zo’n verklaring niet kunnen geven. De rechtbank acht onaannemelijk dat verdachte de bij hem – op verschillende plekken – aangetroffen goederen, die waren gestolen bij diverse aangevers op het vakantiepark, in één partij heeft gekocht van een onbekend gebleven Roemeense man. Volgens verdachte zou het gaan om een man met een eigen klusjesbedrijf die van zijn spullen af wilde en geld nodig had. Het komt de rechtbank onaannemelijk voor dat een klusjesman in één partij zowel gereedschappen en toebehoren als mountainbikes zou aanbieden. Verdere gegevens van deze man heeft verdachte niet gegeven. Kort na zijn aanhouding heeft verdachte tijdens het politieverhoor op 12 november 2021 de gelegenheid gehad om nadere gegevens van de vermeende Roemeen te verschaffen. Dat heeft hij nagelaten en zich beroepen op zijn zwijgrecht Het is überhaupt onlogisch dat een parkbewoner allerlei recent op het park gestolen spullen zou verkopen aan een andere parkbewoner en zichzelf daarmee dus potentieel in de problemen zou brengen. Bij gebrek aan een redelijke verklaring van verdachte met betrekking tot het in bezit krijgen van de goederen in kwestie is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dat verdachte de goederen heeft gestolen. Zij acht de feiten 2 en 3 bewezen als na te melden.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij de fietsendrager zag liggen en heeft meegenomen van oordeel dat verdachte de primair tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd. Onder de omstandigheden waaronder verdachte volgens zijn eigen verklaring de fietsendrager heeft aangetroffen – schuin tegenover zijn huisje op het vakantiepark, met een kentekenplaat erop - welke omstandigheden het gevolg zouden kunnen zijn geweest van uitpakken van reizigers - geenszins de gedachte wettigen dat van deze fietsendrager door de eigenaar afstand zou zijn gedaan. Te meer nu op de fietsendrager een kentekenplaat zat. Dat de fietsendrager volgens verdachte oud en kapot was, doet hieraan niet af.
Parketnummer 02/230367-20: de heling van de robotmaaier
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 16 juli 2020 een robotmaaier voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl deze robotmaaier van een diefstal op 15 juli 2020 afkomstig was. Volgens de eigen verklaring van verdachte heeft hij voor de robotmaaier, zonder doos en toebehoren zoals een accu, een bedrag van € 50,- betaald. Dat verdachte op het moment van voorhanden krijgen van de robotmaaier wist dat deze van misdrijf afkomstig moest zijn, leidt de rechtbank af uit de foto die hij op 3 juli 2020 met zijn telefoon heeft verzonden waarop de aanschafprijs van een vergelijkbare robotmaaier staat, namelijk € 749,99. Verdachte wist dus dat een dergelijke robotmaaier een behoorlijke waarde had. Een aankoopbedrag van € 50,- rijmt daar niet mee. Verdachte wil ook geen naam noemen van wie hij de robotmaaier heeft gekocht. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte wist dat hij geen ‘eerlijke’ robotmaaier voorhanden heeft gehad. Dit maakt dat de rechtbank opzetheling wettig en overtuigend bewezen acht.
Parketnummer 02/291380-20: diefstal van kratten planten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verdachte op 2 augustus 2020 een tweetal kratten met planten in zijn auto had staan die afkomstig waren van het terrein van [bedrijf 2] . De rechtbank volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij - zo begrijpt de rechtbank - impliciete toestemming had om deze kratten mee te nemen, omdat deze door de boomkweker aan de kant van de weg zouden zijn gezet voor eenieder om mee te nemen, hetgeen gebruikelijk zou zijn in Zundert volgens verdachte. Ten eerste heeft verdachte dit pas voor het eerst op zitting verklaard. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de planten had gekocht, maar dat hij niet meer wist waar. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat de planten bij een partij planten hoorden die op het terrein stonden van [bedrijf 2] . Uit de aangifte blijkt dat zij niemand toestemming hadden gegeven tot het wegnemen van de planten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de kratten met planten heeft gestolen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/288746-21:
1.
op 25 oktober 2021 te Rijsbergen, gemeente Zundert [benadeelde 1] (politieambtenaar politie-eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft mishandeld door als bestuurder van een motorvoertuig ( [kenteken 1] ), met dat voertuig en met meer dan geringe snelheid op voornoemde van [benadeelde 1] in te rijden;
2.
op tijdstippen in de periode van 10 november 2021 t/m 12 november 2021 te Oosterhout, heeft weggenomen nader te noemen goederen telkens met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen; te weten:
- omstreeks 11 november 2021, uit een kantoor unit op [Naam vakantiepark] , acculaders merk Makita, nieuwe slagtol, ongeveer 6 incomplete kranen voor sanitair merk Venlo een gele kachel, een internet dongle, beitels, hakhamer, 3 diamantboren, reciprozaagje, die aan [bedrijf 1] . toebehoorden; en
- omstreeks 12 november 2021, uit een woningunit op [Naam vakantiepark] een gereedschapstas, een boor merk Bosch, ongeveer tien universele accu’s die aan [bedrijf 1] toebehoorden, terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming;
3.
op of omstreeks 11 november 2021 te Oosterhout een mountainbike (merk Cube) en een mountainbike (merk Trek) die geheel aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
op of omstreeks 11 november 2021 te Oosterhout een fietsendrager (merk ProUser met [kenteken 2] ) die aan [naam] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 02/230367-20:
op 16 juli 2020 te Zundert een goed te weten een robotmaaier heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Parketnummer 02/291380-20:
op 2 augustus 2020 te Zundert twee kratten planten die aan een ander toebehoorden, te weten aan [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op het moment van de uitspraak, volgens zijn berekening 295 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest op de op de zittingsdatum en per dat moment, of zo spoedig mogelijk na raadkamer, ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte is niet bereid om aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden mee te werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van minder dan anderhalf jaar schuldig gemaakt aan meerdere en diverse strafbare feiten. Verdachte heeft in een poging om aan de politie te ontkomen zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent door met zijn auto tegen de auto van deze politieagent aan te rijden. Hierdoor heeft deze agent pijn en letsel opgelopen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij ervoor gekozen heeft om op de politieauto, die notabene optische en geluidssignalen voerde, in te rijden. Dit getuigt van weinig respect voor de politie en het gezag. Verdachte heeft zijn eigen belang, om zich aan aanhouding te onttrekken, laten prevaleren boven de veiligheid van de politieagent. Dit feit vormt het zwaartepunt van de op te leggen straf. Hoewel uiteindelijk ‘slechts’ een mishandeling is bewezenverklaard, zijn de omstandigheden waaronder deze is gepleegd zeer kwalijk.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan diefstallen op [Naam vakantiepark] in Oosterhout. Verdachte heeft gereedschappen en andere materialen gestolen van een bedrijf dat op dat moment werkzaamheden verrichte op het vakantiepark. Ook heeft verdachte twee mountainbikes weggenomen en een fietsendrager die aan verschillende vakantiegangers toebehoorden. Dit zijn feiten die overlast en een gevoel van onveiligheid veroorzaken. In het bijzonder bij de slachtoffers die tijdens hun vakantieverblijf geconfronteerd werden met diefstal van hun eigendommen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een robotmaaier en diefstal van twee kratten met planten van een boomkwekerij.
Uit het strafblad van verdachte, dat inmiddels elf bladzijden beslaat, blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsfeiten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden om wederom nieuwe strafbare feiten te plegen.
Bij de aard en de duur van de straf houdt de rechtbank rekening met straffen die eerder zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Ook houdt zij onder meer rekening met het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbare handelen. Bij verdachte lijkt enig inzicht in zijn gedrag en reflectie daarop te ontbreken.
De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze op zitting door zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Verdachte is voornemens om, mede door een nieuwe woning, het leven weer op te pakken. Ook weegt de rechtbank mee dat eerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis niet succesvol zijn geweest, waarbij zij ook oog ervoor heeft dat niet alleen door toedoen van verdachte geen passende woonplek werd gevonden.
Gelet op de hoeveelheid strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd en de mate van recidive, kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. De rechtbank zal, net zoals door de officier van justitie gevorderd en door de raadsman verzocht, een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank heeft reeds op 16 september 2022 de opheffing van de voorlopige hechtenis bevolen. Volgens de berekening van de rechtbank komt daarmee de duur van het voorarrest op 284 dagen. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 284 dagen passend en geboden. Zij ziet geen ruimte om een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, maar zij acht dit vanwege de houding van verdachte ook niet opportuun, omdat verdachte geenszins wil meewerken aan bijzondere voorwaarden.

7.De benadeelde partijen

7.1
[benadeelde 1] (parketnummer 02/288746-21 feit 1 subsidiair)
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 659,- bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Uit het bewezenverklaarde strafbare feit volgt dat benadeelde door toedoen van verdachte letsel en pijn aan de kaak, nek en hoofdpijn heeft opgelopen en naar de huisartsenpost moest voor medisch onderzoek. Hierdoor heeft benadeelde recht op immateriële schadevergoeding. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding is onderbouwd en acht de rechtbank, mede gelet op andere zaken, toewijsbaar tot een bedrag van € 400,-. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 25 oktober 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
[benadeelde 2] (parketnummer 02/288746-21 feit 3)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 410,83. Hij stelt schade te hebben geleden door het strafbaar handelen van verdachte bestaande uit € 63,95 materiële schade en € 346,88 immateriële schade.
Bij de post materiële schade is opgemerkt dat de schade bestaat uit een slot, fietstassen en fietslampjes. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij de gestolen fietsen een dag na de diefstal heeft teruggekregen via de politie. Niet valt vast te stellen dat de benadeelde partij nog schade heeft, omdat deze niet is onderbouwd met stukken waaruit de schade blijkt. Het dossier maakt daar ook geen melding van. Nader onderzoek naar deze schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat dit onderdeel van de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard. Dit onderdeel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat, hoewel invoelbaar is dat de benadeelde partij minder heeft kunnen genieten van de vakantie, een dergelijk onbehagen geen wettelijke grondslag vormt voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft ter zitting de verbeurdverklaring gevorderd van een onder verdachte in beslag genomen personenauto.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van deze auto, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat niet kan worden vastgesteld dat het strafbare feit is begaan met behulp van dit voorwerp. Het voorwerp is ook niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, zodat de auto terug mag naar verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 300, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/288746-21 feit 1 primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/288746-21
feit 1 subsidiair:Mishandeling;
feit 2:Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd;
feit 3:Diefstal;
feit 4:Diefstal;
Parketnummer 02/230367-20:Opzetheling;
Parketnummer 02/291380-20:Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. 02/288746-21 feit 1 subsidiair en feit 2 t/m 4, 02/230367-20 en 02/291380-20:
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 284 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1](02/288746-21 feit 1 subsidiair) van
€ 400,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2](02/288746-21 feit 3) niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de materiële schade en bepaalt dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade af en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1](02/288746-21, feit 1),
€ 400,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Peugeot personenauto met [kenteken 3] , grijs, chassisnummer: [chassisnummer] , bouwjaar 2005.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2022.
mr. Diepenhorst is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.