ECLI:NL:RBZWB:2022:5599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
02-229354-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking door veelvuldig digitaal contact met ex-partner na beëindiging relatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft gestalkt door gedurende een periode van bijna vier weken veelvuldig digitale berichten naar haar te sturen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van drie dagen met aftrek en een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met de ex-partner. De rechtbank oordeelt dat de bewezenverklaarde pleegperiode korter is dan tenlastegelegd en dat er reeds een succesvol langdurig schorsingstoezicht loopt. Dit alles heeft geleid tot de beslissing om een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie, waarbij de focus op hulpverlening en gedragsinterventie van groot belang wordt geacht.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner heeft belagen door stelselmatig digitale berichten te sturen, wat invloed heeft gehad op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte ook heeft gebeld of digitale accounts van de ex-partner heeft geprobeerd te gebruiken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en heeft de strafoplegging gemotiveerd door rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, het tijdsverloop en het goede verloop van het reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/229354-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1987 te [geboorteplaats]
wonende [adres 1]
raadsvrouw mr. I.M. d’Hont, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ex-vriendin heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn ex-vriendin gestalkt heeft, door haar veelvuldig digitale berichten te sturen, veelvuldig te bellen en door meermalen langs haar woning te rijden. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte, de WhatsAppberichten en de getuigenverklaringen van buurtbewoners van aangeefster. Voor het (trachten te) gebruiken van de digitale accounts van zijn ex-vriendin bevat het dossier volgens de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat een deel van de tenlastegelegde handelingen niet bewezen kan worden en de handelingen voor het overige niet gekwalificeerd kunnen worden als stalking.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte en aangeefster hebben een affectieve relatie gehad, waaruit op 10 augustus 2020 hun zoon is geboren. Op 20 februari 2021 is de relatie tussen aangeefster en verdachte geëindigd. Na het eindigen van de relatie wilde verdachte graag zijn zoon zien. Daarover heeft aanvankelijk over en weer berichtenverkeer plaatsgevonden. Vanaf eind maart 2021 heeft verdachte gedurende een periode van vijf weken veelvuldig berichten via WhatsApp naar aangeefster verzonden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in die periode wel meer dan tien berichten per dag stuurde om contact met zijn zoon af te dwingen en dat het op een gegeven moment eenrichtingsverkeer werd omdat aangeefster niet meer reageerde op zijn berichten.. Uit het dossier blijkt dat het eenrichtingverkeer is gestart op 6 april 2021 en is geëindigd op 2 mei 2021. Gelet op de hoeveelheid appberichten is de rechtbank van oordeel dat het sturen van de berichten gedurende deze periode stelselmatig is geweest en dat door het feit dat aangeefster op 4 april 2021 aangaf het af te sluiten en daarna niet (of nauwelijks) meer reageerde op de berichten, verdachte ook wist dat aangeefster het contact niet meer op prijs stelde en haar dus dwong de berichten te dulden. Dit alles heeft invloed gehad op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank kwalificeert deze gedragingen van verdachte – het veelvuldig sturen van digitale berichten aan aangeefster in de periode van 6 april tot en met 2 mei 2021 met het oogmerk om contact met zijn zoon af te dwingen en haar de berichten te laten dulden – als belaging.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode aangeefster veelvuldig heeft gebeld en dat hij digitale accounts van aangeefster heeft gebruikt of heeft geprobeerd te gebruiken. Uit de onderzochte telefoongegevens van verdachte blijkt dit niet en ook is niet komen vast te staan dat verdachte diegene is geweest die inlogpogingen op de digitale accounts van aangeefster heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 12 augustus 2021 een aantal keren heen en weer is gereden door de straat van aangeefster. Buurtbewoners van aangeefster hebben dit ook gemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij een glimp van zijn zoontje – die toen net jarig was geweest – wilde opvangen. De rechtbank ziet dit handelen van verdachte als een losstaand feit dat niet samenhangt met het hiervoor vastgestelde app-gedrag van verdachte richting aangeefster in de periode van 6 april 2021 tot en met 2 mei 2021 nu er sindsdien drie maanden waren verstreken en verdachte in deze tussenliggende periode geen contact met aangeefster heeft gezocht. Het enkele meermalen langs de woning van aangeefster rijden op 12 augustus 2021 acht de rechtbank onvoldoende om als belaging te kunnen kwalificeren.
De rechtbank stelt aldus vast dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen voor zover het ziet op de periode van 6 april 2021 tot 2 mei 2021 en het veelvuldig sturen van digitale berichten aan aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 6 april 2021 tot en met 2 mei 2021 te Rucphen , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden door:
- veelvuldig (digitale) berichten aan die [slachtoffer] te sturen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een veroordeling te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden plus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van drie dagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking van zijn ex-partner gedurende een periode van bijna vier weken nadat de relatie tussen hen verbroken was, door haar veelvuldig digitale berichten te versturen. Er was bij verdachte in die periode sprake van veel frustratie, omdat hij zijn zoontje niet mocht zien. Hoewel deze frustratie zeker invoelbaar is, is dit niet de manier om contact met zijn kind af te dwingen. Verdachte besefte zich dat na 3 mei 2021 ook en is toen gestopt met het veelvuldig sturen van berichten naar zijn ex-partner. De rechtbank zal aan verdachte daarom wel een straf opleggen, maar daarbij rekening houden met de omstandigheden waaronder het feit gepleegd is.
Ook zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop nu het feit anderhalf jaar geleden is gepleegd en er al ruim een jaar sprake is van reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Het toezicht verloopt goed en verdachte heeft zich in de gehele schorsingsperiode aan de voorwaarden en afspraken met de reclassering gehouden. Er is ook geen sprake van recidive. De rechtbank zal deze omstandigheden meewegen in het voordeel van verdachte.
De reclassering heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat verdachte actief deel gaat nemen aan de gedragsinterventie CoVa die gericht is op cognitieve vaardigheden om verdachte te leren hoe hij in de toekomst controle over zijn gedrag kan uitoefenen en impulsief gedrag kan beheersen in relatie tot zijn ex-partner en het contact met zijn zoontje. Verdachte heeft op zitting aangegeven dat hij bereid is deze training te volgen. De rechtbank acht deze interventie van belang en ook dat verdachte de mogelijkheid krijgt om zich daar – naast zijn fulltime werkzaamheden – op te kunnen focussen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, namelijk drie dagen. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht deze voorwaardelijke straf van belang om verdachte ervan te weerhouden aangeefster in de toekomst te stalken en om te benadrukken dat verdachte andere wegen moet bewandelen om het contact met zijn zoontje op een goede manier te regelen.
Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan de proeftijd, namelijk: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met aangeefster zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. Ten aanzien van het contactverbod met aangeefster merkt de rechtbank op dat er onder begeleiding van officiële instanties wel contactmomenten met aangeefster zijn toegestaan in het kader van bijvoorbeeld aanwezigheid op een eventuele rechtszitting, mediation, hulpverlening en praktische zaken rondom de contactmomenten met hun zoontje.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie nu zij minder bewezen verklaart, de pleegperiode een stuk korter is dan tenlastegelegd en er reeds een succesvol langdurig schorsingstoezicht loopt. Ook acht de rechtbank het van groot belang dat de focus kan blijven liggen op het ingezette hulpverleningstraject tussen verdachte en zijn ex-partner en de te volgen gedragsinterventie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

belaging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie dagenmet aftrek van het voorarrest;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren,
geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- beveelt dat indien verdachte de ten uitvoer gelaste taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te (4819 EW) Breda . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1985, woonachtig te [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht, met dien verstande dat er onder begeleiding van officiële instanties wel contactmomenten zijn toegestaan bijvoorbeeld in het kader van aanwezigheid op een eventuele rechtszitting, mediation, hulpverlening en praktische zaken rondom de contactmomenten met hun kind;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 september 2022.