In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft gestalkt door gedurende een periode van bijna vier weken veelvuldig digitale berichten naar haar te sturen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van drie dagen met aftrek en een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met de ex-partner. De rechtbank oordeelt dat de bewezenverklaarde pleegperiode korter is dan tenlastegelegd en dat er reeds een succesvol langdurig schorsingstoezicht loopt. Dit alles heeft geleid tot de beslissing om een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie, waarbij de focus op hulpverlening en gedragsinterventie van groot belang wordt geacht.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 september 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner heeft belagen door stelselmatig digitale berichten te sturen, wat invloed heeft gehad op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte ook heeft gebeld of digitale accounts van de ex-partner heeft geprobeerd te gebruiken.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en heeft de strafoplegging gemotiveerd door rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, het tijdsverloop en het goede verloop van het reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.