ECLI:NL:RBZWB:2022:5541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
02/293739-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt met ongeloofwaardige verklaring van verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2022, is de verdachte veroordeeld voor het plegen van voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking op 23 februari 2021 in een loods in [plaats], waar een grote hoeveelheid hennepgerelateerde stoffen en voorwerpen werd aangetroffen. De verdachte, geboren in 1967, had een actieve rol in de verkoop en het beheer van deze goederen, wat leidde tot de conclusie dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, vooral gezien zijn eerdere betrokkenheid bij soortgelijke feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de illegale handel in hennepgerelateerde producten, wat bijdraagt aan de productie en consumptie van hennep, met alle bijbehorende risico's voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/293739-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. S.B.C. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden terwijl hij wist of moest vermoeden dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat verdachte niet wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de goederen die in de loods aanwezig waren, bestemd waren voor de bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Bovendien was de rol van verdachte beperkt tot het in ontvangst nemen en meegeven van goederen aan klanten. De verdediging bepleit daarom vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat artikel 11a van de Opiumwet (onder meer) degene strafbaar stelt die stoffen of voorwerpen te koop aanbiedt of voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), dan wel voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 februari 2021 in een loods aan de [adres 2] in [plaats] , waar verdachte aanwezig was en het bedrijf Handelsonderneming [naam 1] was gevestigd, een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen in beslag is genomen en dat deze stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de verkoop.
Bestemd tot bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de in beslag genomen stoffen en voorwerpen aan de hennepteelt zijn gerelateerd en kan worden gesteld dat die stoffen en voorwerpen vanwege hun aard en/of functie bestemd waren voor bedrijfsmatige/ grootschalige hennepteelt. De rechtbank komt tot dit oordeel mede op grond van de grote hoeveelheid goederen en groeimiddelen die in de loods werden aangetroffen. Uit een vergelijkend onderzoek van [naam 1] met twee in de omgeving gelegen tuincentra blijkt verder dat op de website van [naam 1] geen assortiment, prijzen of afbeeldingen zichtbaar zijn. Bovendien worden geen van de in de loods aangetroffen voedingsmiddelen verkocht in andere reguliere tuincentra. Daar komt bij dat een groot deel van de in beslag genomen voedingsmiddelen ook voorkomt op de lijst van standhouders van de hennepbeurs die in maart 2020 in Barcelona werd gehouden. Ook heeft een vergelijking plaatsgevonden met de glastuinbouw. Daaruit is gebleken dat de mengverhouding van de aangetroffen voedingsstoffen niet is bedoeld voor hobbymatige kweek. Uit de aangetroffen jerrycans van 5 en 10 liter kan grootschaligheid worden afgeleid. Daarnaast zijn nog andere goederen aangetroffen die niet worden verkocht bij reguliere tuincentra. Zo werden in de loods diverse zwarte groeitenten en ventilatoren aangetroffen, waarvan vast staat dat deze goederen worden gebruikt binnen de hennepteelt. Ook werd gebruik gemaakt van bruine merkloze dozen waarover gerelateerd is dat deze dozen gebruikt worden voor het vervoeren van hennepstekken. Daarmee passen ze in het totale beeld dat ontstaat bij de aanwezige goederen. In de loods werden ook diverse soorten potgrond aangetroffen, waaronder Plagron dat nagenoeg alleen wordt gebruikt voor de groei van hennepplanten. Tot slot werd in de loods geen voorraad aangetroffen van goederen die normaliter verkrijgbaar zijn in tuincentra zoals bijvoorbeeld tuingereedschap.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat de in beslag genomen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt.
De rol van verdachte en diens wetenschap
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden wat de rol van verdachte in het bedrijf was en of verdachte uit dien hoofde wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de in de loods aangetroffen en te koop aangeboden stoffen en voorwerpen bestemd waren voor de bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds zes maanden de klanten die in de loods kwamen hielp. Hij wist waar alle spullen lagen en wist ook waar de sleutel lag. De goederen die werden meegenomen, werden contact betaald en verdachte schreef dit op een briefje. Er werd geen factuur gemaakt en de namen van de klanten werden niet genoteerd. Als er goederen werden geleverd, dan werden deze door verdachte op de daarvoor bestemde plaats gezet. Verdachte had daarmee een rol die naar het oordeel van de rechtbank inhield dat hij volledig op de hoogte was van wat zich in de loods bevond en alle voor de in- en verkoop noodzakelijke zaken regelde en tevens dat er sprake was van een van een normale wijze van bedrijfsvoering afwijkende gang van zaken.
Op grond hiervan, in samenhang bezien met de omstandigheid dat verdachte Opiumwet gerelateerde feiten op zijn strafblad heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank niet alleen worden geoordeeld dat verdachte wist wat zich in de loods bevond en waarvoor dat bestemd was, maar ook dat hij nauw betrokken was bij de inname en de verkoop van de goederen.
De rechtbank betrekt daar ten overvloede nog het volgende bij. Door verdachte is bij de politie verklaard dat hij op de dag van de doorzoeking ter plaatse was om werk te zoeken en dat hij niet eerder contact had gehad. Ter zitting heeft hij dit aangepast en verklaard dat hij ongeveer 6 maanden voor de inval op 23 februari 2021 voor het eerst in de loods aan [adres 2] in [plaats] kwam. Verdachte is vervolgens geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte] die heeft verklaard dat verdachte al vanaf 2017 in de loods kwam. Verder is aan verdachte ter terechtzitting ook een pasje van de [naam 2] getoond. Dit pasje staat op naam van het bedrijf [naam 1] met als eerste inkoper [verdachte] . en met afgiftedatum 31 december 2019. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij daarover geen verklaring kan afleggen. Onder die omstandigheid acht de rechtbank de verklaringen van verdachte over het moment waarop hij voor het eerst in de loods kwam en de periode dat hij daar kwam. kennelijk leugenachtig. Naar het oordeel van de rechtbank spreekt hij niet de waarheid, kennelijk om de waarheid over zijn betrokkenheid toe te dekken en zijn betrokkenheid te verhullen. Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank tenminste vanaf eind 2019 bij [naam 1] betrokken en dus op de dag van de doorzoeking al meer dan een jaar. Op grond daarvan acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de stoffen en voorwerpen bestemd waren voor bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt ook ongeloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van bedrijfsmatige/grootschalige hennepteelt. Nu op grond van het dossier niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 februari 2021 te [plaats] in een loods aan de [adres 2] , stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden en voorhanden gehad, te weten
- 31 lampenkappen en
- 32 assimilatielampen en
- 15 transformatoren en
- een Fertraso lamp en
- een doos elektra kabels en
- 2 ( tuin)slangen en
- een dompelpomp en
- 4 watervaten en
- 59 irrigatiebuisjes en
- een doos met koppelingen en
- 2 rollen vijverfolie en
- 3 sproeiers en
- 4 PH-meters en
- 5 maatbekers en
- 7 zwart/wit folies en
- 4 kweektenten en
- 23 luchtslangen en
- 20 ventilatoren en
- 3 koolstoffilters en
- 4 slakkenhuizen en
- 2 CO2 kachels en
- 5 ( flexibele) isolatiebuizen en
- 2 elektrische kachels en
- 7 temperatuur regulators en
- 2 fancontrollers en
- 11 hygrometers en
- een schakelkast en
- 4 schakelkasten en
- 323 zakken potgrond en
- 208 zakken hydrocultuur en
- 294 groeimiddelen en
- 730 kweekbakjes en
- 2.445 kweekpotten en
- 20 stektrays en
- 13 dozen stekpluggen en
- een doos tenthoeken en
- 50 wegwerp overalls en
- 150 worteldoeken en
- 150 pallets kweekpotten en
- 2 weegschalen en
- een doos stoppen (elektra) en
- 60 droognetten en
- 300 gripzakken en
- 200 strijkzakken en
- 15 kartonnen dozen en
- 12 bigshoppers en
- een doos sealbags en
- 7 pakken kartonnen dozen,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde
en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
3 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring bepleit de verdediging gelet op de beperkte rol van verdachte te volstaan met een werkstraf. Vanwege het tijdsverloop dient de proeftijd te worden beperkt tot 1 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 23 februari 2021 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en te koop aanbieden van een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen die gebruikt kunnen worden om op een professionele en grootschalige manier een hennepkwekerij in te richten en hennep te telen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de hennepgerelateerde goederen verkocht en dat hij daarmee dus een illegale growshop heeft geëxploiteerd. Hiermee heeft hij de productie en indirect de consumptie van hennep in stand gehouden. Hennep bevat een stof die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat voorbereiding van de productie en verstrekking ervan aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Daarnaast brengt de productie en de handel in softdrugs de nodige randcriminaliteit met zich mee, waarbij het gebruik van geweld zeker niet wordt geschuwd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in april 2020 vijf maal een transactie met als voorwaarde afstand heeft voldaan: éénmaal met betrekking tot het voorbereiden van hennepteelt en vier maal met betrekking tot overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet. In het nadeel van verdachte telt ook mee dat hij in het geheel geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bewezenverklaarde feit.
De straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal, gelet hierop, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en voldoende afschrikkende werking heeft voor verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de transacties afstand uit april 2020 en het huidige feit uit 2021, waarvoor verdachte geen verantwoordelijkheid neemt, is de rechtbank van oordeel dat een proeftijd van 3 jaar noodzakelijk is.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 700,-, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit geldbedrag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
stoffen en voorwerpen te koop aanbieden en voorhanden hebben, waarvan hij weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van
de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een geldbedrag van 700 EUR (G2306593).
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 september 2022.
Mr. Schijns is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.