In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door ir. B.G.J. Lobée, op 22 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van de minister van Infrastructuur en Waterstaat op haar verzoek van 24 september 2021 om handhavend op te treden tegen het gebruik van vislood bij viswedstrijden. De minister heeft op 3 december 2021 een beslissing genomen, maar eiseres stelt dat deze te laat is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet de vereiste ingebrekestelling heeft afgewacht voordat zij beroep instelde. Eiseres had de minister op 20 november 2021 in gebreke gesteld, maar het beroep werd al op 22 november 2021 ingediend, terwijl de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een dwangsom vast te stellen, omdat de minister niet tijdig op haar verzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen dwangsom verschuldigd is, omdat hij binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling alsnog op het verzoek heeft beslist. Eiseres heeft ook bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 3 december 2021, maar de rechtbank verwijst dit bezwaar terug naar de minister voor verdere behandeling, aangezien de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 2 februari 2022 en heeft de kosten voor het griffierecht niet vergoed, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.