ECLI:NL:RBZWB:2022:554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en verzoek om dwangsom in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door ir. B.G.J. Lobée, op 22 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van de minister van Infrastructuur en Waterstaat op haar verzoek van 24 september 2021 om handhavend op te treden tegen het gebruik van vislood bij viswedstrijden. De minister heeft op 3 december 2021 een beslissing genomen, maar eiseres stelt dat deze te laat is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet de vereiste ingebrekestelling heeft afgewacht voordat zij beroep instelde. Eiseres had de minister op 20 november 2021 in gebreke gesteld, maar het beroep werd al op 22 november 2021 ingediend, terwijl de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een dwangsom vast te stellen, omdat de minister niet tijdig op haar verzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen dwangsom verschuldigd is, omdat hij binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling alsnog op het verzoek heeft beslist. Eiseres heeft ook bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 3 december 2021, maar de rechtbank verwijst dit bezwaar terug naar de minister voor verdere behandeling, aangezien de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken.

De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 2 februari 2022 en heeft de kosten voor het griffierecht niet vergoed, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: ir. B.G.J. Lobée),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 22 november 2021 heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 24 september 2021 om handhavend op te treden tegen het gebruik van vislood bij viswedstrijden in het beheergebied van verweerder.
Op 3 december 2021 heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Verzoek tot aanhouding
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 10 januari 2022 verzocht om het beroep aan te houden totdat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaar van eiseres, gericht tegen dit besluit van 3 december 2021. De rechtbank wijst dit verzoek af en zal uitspraak doen.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft verweerder op 20 november 2021 in gebreke gesteld. Het beroep is op 22 november 2021 ingediend.
De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift dus te vroeg is ingediend, want op het moment dat eiseres beroep instelde was weliswaar de beslistermijn verstreken, maar waren nog geen twee weken verstreken na de ingebrekestelling. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is dus kennelijk niet-ontvankelijk.
Verzoek om dwangsom vast te stellen
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Dat staat in artikel 4:17 van de Awb.
Nu verweerder binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling alsnog op het verzoek om handhaving heeft beslist, stelt de rechtbank vast dat verweerder geen dwangsom is verschuldigd.
Beroep tegen besluit van 3 december 2021
Eiseres heeft bij brief van 10 januari 2022 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 3 december 2021 en heeft hiertegen op 21 december 2021 reeds bezwaar gemaakt bij verweerder. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van het verzoek om handhaving nog onvoldoende tussen verweerder en eiseres zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 3 december 2021 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Nu eiseres op 21 december 2021 reeds bij verweerder een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 3 december 2021 zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden.
Nu het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden en bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • stelt vast dat verweerder geen dwangsom is verschuldigd;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 3 december 2021 naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.