ECLI:NL:RBZWB:2022:5499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4019 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van medewerkingsplicht en zorgvuldigheidsbeginsel

Op 22 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd op basis van de Participatiewet. De verzoeker had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken na een opschorting. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de aanvraag van de verzoeker om bijstandsuitkering afgewezen, omdat hij had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek dat nodig was om zijn recht op bijstand vast te stellen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld en geconcludeerd dat de verzoeker de medewerkingsplicht had geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zwaarwegend belang was dat de weigering rechtvaardigde, aangezien de verzoeker geen andere afspraken had en het huisbezoek binnen een redelijke termijn had kunnen plaatsvinden. Daarnaast werd ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel afgewezen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat zijn psychische problemen invloed hadden op zijn beslissing om niet mee te werken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het college niet verplicht was om de proceskosten of griffierechtkosten van de verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

zittingsplaats: Breda
bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4019 PW VV

uitspraak van 22 september 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder,
gemachtigde: mr. T. Beljaars,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker in het kader van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet.
Verzoeker heeft op 26 mei 2022 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm aangevraagd. Verzoeker ontving eerder een bijstandsuitkering vanaf 30 januari 2020, laatstelijk naar de kostendelersnorm van een tweepersoonshuishouden, welke uitkering na opschorting met een besluit van 4 mei 2022 is ingetrokken vanaf 20 april 2022.
Met een besluit van 9 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van verzoeker om een bijstandsuitkering vanaf 19 mei 2022 afgewezen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft op dit verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Het verzoek is om een voorlopige voorziening besproken op de zitting in Breda op
13 september 2022. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam bewindvoerder] Namens het college was aanwezig
[naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoekers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, nu hij heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek op 2 augustus 2022. De voorzieningenrechter zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de gronden die verzoeker heeft aangevoerd.
Ter zitting zijn desgevraagd namens verzoeker de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening nader toegelicht. Verzoeker heeft primair aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat hij de medewerkingsplicht ten aanzien van het huisbezoek niet heeft geschonden. Hij had een dringende reden om niet mee te werken.
Subsidiair heeft verzoeker aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door hem niet meer bedenktijd te gunnen om een afweging te maken wel of niet mee te werken aan het huisbezoek. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat aan hem bij wijze van voorlopige voorziening een bijstandsuitkering dient te worden toegekend, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter staat eerst, ambtshalve, stil bij de vraag of en in hoeverre verzoeker spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek.
Ten aanzien van de spoedeisendheid van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoeker aangevoerd dat hij sinds 20 april 2022 geen inkomsten ontvangt, hij zijn vaste lasten niet meer kan voldoen en zijn schulden oplopen, heeft hij een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over zijn recht op een bijstandsuitkering.
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is de kern van het geschil?
6.1.
Niet in geschil is dat op 2 augustus 2022 een gesprek bij het college tussen verzoeker en handhavingsmedewerkers heeft plaatsgevonden, waarbij door de handhavingsmedewerkers is meegedeeld dat zij aansluitend aan het gesprek een huisbezoek wilden afleggen om verzoekers woon- en verblijfsituatie vast te stellen. Tevens is niet in geschil dat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verzoeker de medewerkingsplicht heeft geschonden door het huisbezoek te weigeren en over de vraag of het college het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door verzoeker niet meer bedenktijd te gunnen, gezien zijn psychische problemen.
Is er sprake van een schending van de medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet)?
6.2.
Verzoeker heeft primair aangevoerd dat hij de medewerkingsplicht ten aanzien van het huisbezoek niet heeft geschonden. Hij had een dringende reden (lees: zwaarwegend belang) om niet mee te werken aan het huisbezoek, omdat hij na afloop van het gesprek een privé afspraak had.
6.3.
Uit het gespreksverslag van 2 augustus 2022 en het rapport van 8 augustus 2022 volgt dat verzoeker bij aanvang van het gesprek heeft verklaard geen andere afspraken te hebben en dat de handhavingsmedewerkers kenbaar maakten dat het gesprek anderhalf uur kon duren. Nadat de handhavingsmedewerkers bij afsluiting van het gesprek - dat ruim een kwartier duurde - hebben aangegeven een huisbezoek te willen afleggen, heeft verzoeker aangegeven dat hij weg moest en dat er geen huisbezoek kon worden afgelegd vanwege een privé afspraak. De handhavingsmedewerkers hebben hierop besproken wat de gevolgen van het niet meewerken aan een huisbezoek zijn en dat het huisbezoek binnen de afgesproken anderhalf uur zou kunnen plaatsvinden. Tevens hebben de handhavingsmedewerkers verzoeker na dit gesprek vijf minuten bedenktijd gegeven, teneinde zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek te kunnen heroverwegen. Vervolgens heeft verzoeker zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek gehandhaafd.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat hij medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking de betrokkene echter niet worden tegengeworpen. Dat kan het geval zijn indien de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt [1] .
Die situatie doet zich hier niet voor. Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat een zwaarwegend belang was gelegen een privé afspraak die hij had na het gesprek. Nog daargelaten dat verzoeker niet heeft onderbouwd wat die afspraak was en waarom deze tot een zwaarwegend belang als hiervoor bedoeld zou kunnen leiden, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker bij aanvang van het gesprek heeft verklaard dat hij geen andere afspraken had. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat het huisbezoek binnen de afgesproken anderhalf uur had kunnen plaatsvinden, waardoor er geen verstoring van de beweerdelijke afspraak zou plaatsvinden. Er is dan ook niet gebleken van een zwaarwegend belang om medewerking aan het huisbezoek te weigeren. Dit betekent dat verzoeker de medewerkingsplicht heeft geschonden door het huisbezoek te weigeren.
Is er sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel?
6.5.
Verzoeker heeft subsidiair aangevoerd dat sprake is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hem meer bedenktijd had moeten worden gegund in verband met zijn psychische problemen. Hij had dan een betere afweging kunnen maken om wel of niet mee te werken aan het huisbezoek. Verzoeker heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3095 [2] .
6.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat in deze zaak niet is gebleken van een met de hiervoor genoemde uitspraak vergelijkbare situatie.
Hoewel uit het rapport uitkeringsfraude van 17 november 2021 volgt dat er aanwijzingen zijn voor psychische problemen bij verzoeker, is uit het dossier niet aannemelijk geworden dat deze problemen ten tijde van het gesprek op 2 augustus 2022 van invloed waren op zijn beslissing tot weigering van het huisbezoek. Van afwijkend, emotioneel of geagiteerd gedrag tijdens het gesprek is niet gebleken. Verzoeker gaf enkel aan niet mee te willen werken omdat hij andere verplichtingen zou hebben, zonder dit overigens nader te onderbouwen. Ook deelde hij desgevraagd mede dat het gesprek goed is verlopen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker, door hem bij de afsluiting van het gesprek te wijzen op de gevolgen van het niet verlenen van medewerking aan het huisbezoek en hem vervolgens een bedenktijd van vijf minuten te geven, voldoende in de gelegenheid gesteld om een deugdelijke afweging te maken ten aanzien van zijn handelen. Voor zover verzoeker stelt dat hij als gevolg van psychische problemen niet in staat was om een dergelijke afweging te maken, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker dit niet met medische stukken heeft onderbouwd. Van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook niet gebleken.
6.7.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, nu hij de medewerkingsplicht heeft geschonden door niet mee te werken aan een huisbezoek. Het college was bevoegd om verzoekers aanvraag om bijstand af te wijzen. Het bestreden besluit zal dan ook naar verwachting in bezwaar standhouden, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Omdat het verzoek wordt afgewezen, hoeft het college niet de proceskosten of griffierechtkosten van verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1444.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3095.