ECLI:NL:RBZWB:2022:5456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/02/399920 / FA RK 22-3325
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot doorverwijzing naar Belgische rechtbank en vervangende toestemming inschrijving kindcentrum

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de inschrijving van hun minderjarige kind in een kindcentrum. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Houtman, verzocht om toestemming om hun kind in te schrijven bij een kindcentrum in Nederland, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. P. Snauwaert en mr. L. Taillaert, verzocht om doorverwijzing naar de Belgische rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om over het verzoek te beslissen, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De man voerde aan dat de Belgische rechtbank beter in staat zou zijn om het geschil te behandelen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingssituatie was die een doorverwijzing naar de Belgische rechtbank rechtvaardigde, aangezien het kind al vier jaar in Nederland woont en de meeste binding met Nederland heeft.

Vervolgens beoordeelde de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van het kind in het kindcentrum. De rechtbank stelde vast dat de huidige reistijd voor het kind om naar school in België te gaan te belastend was en dat een inschrijving in Nederland in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank verleende de vrouw vervangende toestemming om het kind in te schrijven in het kindcentrum, met de overweging dat dit de dagelijkse routine van het kind zou verbeteren en meer mogelijkheden voor sociale interactie zou bieden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het kind direct bij de start van het schooljaar 2022/2023 kon beginnen op zijn nieuwe school.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/399920 / FA RK 22-3325
datum uitspraak: 26 augustus 2022
beschikking betreffende vervangende toestemming inschrijving kindcentrum
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Houtman te Oirschot,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] (België),
advocaat: mr. P. Snauwaert (tijdens de mondelinge behandeling tevens vertegenwoordigd door mr. L. Taillaert) te Knokke-Heist (België).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 27 juli 2022 ontvangen verzoek van mr. Houtman met bijlagen;
- het verweerschrift van mr. Snauwaert met bijlagen van 2 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 9 augustus 2022;
- het op 9 augustus 2022 ingediende F9-formulier met bijlagen van mr. Houtman..
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 12 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [woonplaats 3] (België) op 21 december 2016 , hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
Bij vonnis van de rechtbank van de eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling
Dendermonde, van 6 juni 2018 is bepaald dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over
[minderjarige] zullen uitoefenen. Ook is in dit vonnis het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de
vrouw bepaald en is er een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald. In het kader
van deze regeling heeft de man contact met [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen en gedurende de helft van de vakanties.
2.4
De man, de vrouw en [minderjarige] hebben de Belgische nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. te bepalen dat de man binnen veertien dagen na dagtekening van de nog te wijzen beschikking medewerking dient te verlenen en daartoe ook de formulieren dient te ondertekenen tot inschrijving van [minderjarige] bij [kindcentrum] te [plaatsnaam 3] ;
B. bij gebrek aan medewerking of ondertekening van de formulieren door de man de nog te wijzen beschikking in de plaats treedt voor de toestemming van de man om [minderjarige] in te schrijven bij [kindcentrum] te [plaatsnaam 3] met ingang van schooljaar 2022-2023 of een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
3.2
De man verzoekt primair het verzoek van de vrouw door te sturen naar de Belgische rechtbank van Eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde. Subsidiair verzoekt de man het verzoek van de vrouw af te wijzen als niet-ontvankelijk dan wel ongegrond.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1
De rechtbank constateert dat per 1 augustus 2022 de verordening Brussel II-ter in werking is ingetreden. Omdat onderhavig verzoek echter dateert van 26 juli 2022, en dus voor 1 augustus 2022, is de verordening Brussel II-bis nog van toepassing op onderhavig verzoek.
4.2
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3
De man heeft verzocht, onder toepassing van artikel 15 van de verordening Brussel II-bis, het verzoek van de vrouw door te sturen naar de Belgische rechtbank van Eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde. Ter onderbouwing voert hij aan dat [minderjarige] een bijzondere band heeft met België, omdat hij daar heeft gewoond, daar naar school gaat, familie aldaar heeft wonen en hij net als partijen de Belgische nationaliteit heeft. De vrouw is het niet eens met een verwijzing naar de Belgische rechtbank aangezien hier geen sprake is van een uitzonderingssituatie nu [minderjarige] reeds vier jaar in Nederland woont en de meeste binding heeft met Nederland.
4.4
Op grond van artikel 15, eerste lid, onder b, van de verordening Brussel II-bis kan een gerecht van een lidstaat die bevoegd is om over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
In lid 2 staat vermeld dat een verwijzing kan plaats vinden op verzoek van een van partijen.
In het derde lid van genoemd artikel staat een opsomming van omstandigheden in welk geval wordt geacht dat het kind een bijzondere band heeft met een lidstaat, te weten indien:
a. a) het kind na de aanhangigmaking van een zaak bij het in lid 1 bedoelde gerecht zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen; of
b) het kind voordien zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat had; of
c) het kind onderdaan van die lidstaat is; of
d) een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft; of
e) het geschil betrekking heeft op maatregelen ter bescherming van het kind die verband houden met het beheer, de instandhouding van of de beschikking over bestanddelen van het vermogen van het kind die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.
4.5
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in het hiervoor genoemde artikel. Zij komt tot het oordeel dat hier geen sprake van is. Er is weliswaar sprake van omstandigheden zoals hiervoor genoemd onder b), c) en d), maar dit leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank in België beter in staat is om een oordeel te geven over het voorliggende verzoek. Ook de omstandigheid dat de Belgische rechtbank in het verleden heeft geoordeeld in een geschil tussen partijen maakt dit niet anders, aangezien deze procedure reeds in 2018 is afgedaan. Er bestaat een band met België, maar dat is van ondergeschikt belang aan het feit dat [minderjarige] al vier van zijn vijf levensjaren in Nederland woont met de vrouw (als zijn moeder) en daarmee het grootste deel van zijn leven zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het uitgangspunt zoals neergelegd in artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis aangezien geen sprake is van een uitzonderingssituatie die maakt dat de Belgische rechtbank beter in staat is om een oordeel te vellen over het geschil tussen partijen. Daarnaast gaat het argument van de man dat de Belgische rechter mede kan oordelen over andere onderwerpen, zoals de verblijfsregeling, niet op, nu ook de Nederlandse rechter, in casu de rechtbank Zeeland-West-Brabant, mede had kunnen oordelen over een verzoek tot wijziging hoofdverblijf dan wel een andere zorgregeling indien daartoe een zelfstandig verzoek zou zijn ingediend. Een dergelijk zelfstandig verzoek is echter niet door de man ingediend. Het verzoek van de man tot doorverwijzing naar de Belgische rechtbank wordt daarom afgewezen.
4.6
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Vervangende toestemming inschrijving kindcentrum
4.7
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.8
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2022 heeft de rechtbank onderzocht of een vergelijk tussen partijen mogelijk was, maar dit bleek niet het geval te zijn. Nu partijen niet tot overeenstemming kunnen komen en zij de rechtbank allebei hebben verzocht om een beslissing te nemen omtrent het voorliggende verzoek, zal de rechtbank daartoe over gaan.
4.9
Tussen partijen is in geschil of de vrouw [minderjarige] mag inschrijving op het [kindcentrum] te [plaatsnaam 3] . Beide partijen hebben hun standpunt gemotiveerd naar voren gebracht. Hoewel alle belangen dienen te worden afgewogen bij de beoordeling van een dergelijk verzoek, zal de rechtbank het belang van [minderjarige] voorop stellen bij de beoordeling. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
Vaststaat dat de vrouw samen met [minderjarige] te [woonplaats 1] woont. [minderjarige] gaat tot op heden naar school in [plaatsnaam 1] , België. De reistijd voor [minderjarige] om nu dagelijks naar school te gaan bedraagt blijkens de online te raadplegen routeplanner ongeveer anderhalf uur per dag, files daarbij uitgezonderd. Zowel partijen als de Raad zijn het er over eens dat dit lang en belastend is voor [minderjarige] . Ook de rechtbank is dit standpunt toegedaan en vindt een dergelijke reistijd voor dagelijkse schoolgang te belastend voor een jong kind. Een verandering hierin is aangewezen. Dan volgt de vraag of de door de vrouw voorgestelde school in het belang van [minderjarige] te achten is. De man heeft alternatieve opties geschetst, maar hij heeft hiertoe geen verzoek ingediend. Desalniettemin zullen deze scenario’s worden besproken in de hieronder te volgen beoordeling.
4.11
Bij de beoordeling van het verzoek geeft de rechtbank doorslag aan de belangen van [minderjarige] betreffende de belasting van de reistijd, de mogelijkheden tot het opbouwen en onderhouden van sociale contacten en activiteiten en zijn leeftijd in combinatie met een overstap van school(systeem). Dat leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen, in die zin dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] in te schrijven op het [kindcentrum] te [plaatsnaam 3] . De rechtbank zal deze afweging nader toelichten. De wisseling van school zal allereerst een aanzienlijk kortere reistijd opleveren voor [minderjarige] , hierdoor heeft hij meer tijd en energie om te besteden aan andere dingen. Ook zal zijn dagdagelijkse routine op een meer ontspannen manier kunnen verlopen. Doordat deze school relatief dicht bij de woonplaats van [minderjarige] en de vrouw ligt, heeft hij meer mogelijkheden om bij/met vriendjes/vriendinnetjes van school te gaan spelen, vriendjes/vriendinnetjes thuis uit te nodigen, een sportactiviteit te ondernemen in de buurt en/of andere sociale- en verenigingsactiviteiten te ondernemen naast zijn school. In [plaatsnaam 3] zitten meer kinderen uit het [woonplaats 1] op school, hetgeen de mogelijkheden tot sociale activiteiten uitbreidt. Een school tussen de woonplaatsen van partijen (door de man is [plaatsnaam 2] voorgesteld) met een zorgregeling die bij helfte is verdeeld, zoals door de man geopteerd, zal deze mogelijkheden niet bieden. [minderjarige] heeft op een dergelijke locatie geen binding met de locatie, kan na schooltijd geen contact met andere kinderen opbouwen en het zal alsnog een aanzienlijke reistijd opleveren. Dat is voor de rechtbank dan ook geen wenselijke optie. Evenmin acht de rechtbank het wenselijk dat [minderjarige] bij de man zal gaan wonen (in [woonplaats 4] ), nu onbetwist is dat de vrouw haar taak als opvoeder en verzorger van [minderjarige] goed uitoefent. Er bestaat dan ook geen aanleiding het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Bovendien is hier, zoals eerder genoemd, geen verzoek toe ingediend. Ook neemt de rechtbank in haar overweging de leeftijd van [minderjarige] mee. Hij is op een dusdanige leeftijd en fase op school dat de wisseling van school en mogelijk schoolsysteem op dit moment slechts in beperkte mate verschillen zal opleveren. De rechtbank vertrouwt erop, nu [minderjarige] volgens partijen een normale, vrolijke, sociale jongen is, dat hij de overgang goed aan zal kunnen. De rechtbank begrijpt dat de man wenst dat [minderjarige] onderwijs in België geniet wegens het schoolsysteem aldaar, de afwijkende vakanties en met name omdat kinderen in België tweetalig worden geschoold, maar deze belangen zijn voor de rechtbank ondergeschikt aan de belangen zoals eerder geschetst. Daarbij overweegt de rechtbank dat er ook andere mogelijkheden zijn om [minderjarige] de Franse taal te (laten) leren, zowel nu als op latere leeftijd.
4.12
Het voorgaande leidt tot de hierna te volgen beslissing, die uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, omdat de rechtbank het in het belang van [minderjarige] vindt dat hij direct bij de start van het schooljaar 2022/2023 kan starten op zijn nieuwe school, zonder een eventueel hoger beroep af te moeten wachten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst af het verzoek van de man om het verzoek van de vrouw door te sturen naar de Belgische rechtbank van Eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde;
5.2
verleent aan de vrouw toestemming – ter vervanging van de toestemming van de man – om de minderjarige [minderjarige] , geboren te [woonplaats 3] (België) op 21 december 2016 , in te schrijven op [kindcentrum] te [plaatsnaam 3] ;
5.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Slot, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.