In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de inschrijving van hun minderjarige kind in een kindcentrum. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Houtman, verzocht om toestemming om hun kind in te schrijven bij een kindcentrum in Nederland, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. P. Snauwaert en mr. L. Taillaert, verzocht om doorverwijzing naar de Belgische rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om over het verzoek te beslissen, omdat het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De man voerde aan dat de Belgische rechtbank beter in staat zou zijn om het geschil te behandelen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingssituatie was die een doorverwijzing naar de Belgische rechtbank rechtvaardigde, aangezien het kind al vier jaar in Nederland woont en de meeste binding met Nederland heeft.
Vervolgens beoordeelde de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar toestemming te verlenen voor de inschrijving van het kind in het kindcentrum. De rechtbank stelde vast dat de huidige reistijd voor het kind om naar school in België te gaan te belastend was en dat een inschrijving in Nederland in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank verleende de vrouw vervangende toestemming om het kind in te schrijven in het kindcentrum, met de overweging dat dit de dagelijkse routine van het kind zou verbeteren en meer mogelijkheden voor sociale interactie zou bieden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het kind direct bij de start van het schooljaar 2022/2023 kon beginnen op zijn nieuwe school.