ECLI:NL:RBZWB:2022:5447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2022, gaat het om een verzoekster die in beroep is gegaan tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het primaire besluit, gedateerd 19 juli 2021, meldde dat verzoekster een lening van € 7.654,- had ontvangen, die zij vanaf 1 januari 2022 moest terugbetalen. Het bezwaar tegen dit besluit werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit van 1 september 2021. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 1 juli 2022 trok de minister het bestreden besluit in en besloot de schuld uit de lening kwijt te schelden. Hierop trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de minister heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat, aangezien de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster, het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft de minister veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast is de minister verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4128 WIB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij € 7.654,- heeft geleend, dat zij deze lening vanaf 1 januari 2022 moet terugbetalen en dat over de periode van 1 januari 2022 tot 1 januari 2032 maandelijks € 63,78 zal worden geïncasseerd.
In het besluit van 1 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 1 juli 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat de schuld uit de lening wordt kwijtgescholden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 19 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.