ECLI:NL:RBZWB:2022:544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9210 en 20_9211 en 20_9212 en 20_9213 en 20_9283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omzettingsvergunning voor woonruimte in Tilburg

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een omzettingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eisers, bestaande uit meerdere partijen, hebben beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van 16 september 2020, waarbij het college de omzettingsvergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte voor maximaal vijf personen heeft verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omzettingsvergunning op 20 maart 2020 is ingediend en dat het college op 30 maart 2020 de vergunning heeft verleend. De eisers hebben bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 7 januari 2022 in Breda hebben de eisers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat het college de aanvraag ten onrechte had goedgekeurd zonder de benodigde bouw- of situatietekeningen. Daarnaast stelden zij dat de vergunning zou leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefmilieu, gezien de nabijheid van andere kamerverhuurpanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de vergunning voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college de proceskosten van de eisers moet vergoeden, aangezien de beroepen gegrond zijn verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omzettingsvergunningen, vooral in gebieden waar al sprake is van schaarste en overlast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9210, 20/9211, 20/9212, 20/9213 en 20/9283 WET.

uitspraak van 2 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Eisers 1
[naam eiser 1.1] en [naam eiser 1.2], te [plaatsnaam] ,
[naam eiser 1.3] en [naam eiser 1.4] ,te [plaatsnaam] ,
gemachtigde, mr. M. Godderij,
Eisers 2
3.
[naam eiser 2.1] en [naam eiser 2.2], te [plaatsnaam] ,
4.
[naam eiser 2.3] ,te [plaatsnaam] ,
5.
[naam eiser 2.4] en [naam eiser 2.5] ,te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: mr. E. Erkamp,
tezamen, eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster],
gemachtigde: mr. E. Beele.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van 16 september 2020 (bestreden besluiten) van het college over het verlenen van een omzettingsvergunning, voor het omzetten van het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte voor maximaal 5 personen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 januari 2022. [naam eiser 1.2] , [naam eiser 1.3] , [naam eiser 1.4] ,
[naam eiser 2.3] en [naam eiser 2.5] waren daarbij samen met hun gemachtigden aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.C.J.M. Willemse. Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger vergunninghoudster] aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten
De voormalig eigenaar van het pand heeft de omzettingsvergunning op 20 maart 2020 aangevraagd.
Bij besluit van 30 maart 2020 (primair besluit) heeft het college de omzettingsvergunning verleend.
Eisers hebben daar bij afzonderlijke brieven bezwaar tegen gemaakt en het college heeft die bezwaarschriften bij bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 september 2020 heeft het college de tenaamstelling van de omzettingsvergunning gewijzigd naar [naam vergunninghoudster] .
Eisers hebben op 26 oktober 2020 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.

2. Gronden

2.1
Eisers stellen voorop dat het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten toepassing had moeten laten, omdat samen met de aanvraag geen bouw- of situatietekeningen zijn ingediend.
2.2
Eisers hebben aangevoerd dat het college de omzettingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Het college had de vergunning – gelet op de weigeringsgronden uit artikel 4 van de Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2018 – moeten weigeren, omdat het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de omzetting gediende belang.
2.3
Daar hebben eisers aan toegevoegd dat het college de omzettingsvergunning ook had moeten weigeren omdat het verlenen van de vergunning kan leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu. Binnen een straal van 50 meter vindt namelijk kamerverhuur plaats aan de [adres 2] . Daarnaast wijkt het levensritme en de levensstijl van personen die in een kamerverhuurpand wonen af van dat ritme en die stijl van de omwonenden. Volgens eisers komt het bijvoorbeeld voor dat de bewoners midden in de nacht uit het raam hangen om te telefoneren en te roken, waardoor zij rook- en geluidsoverlast ervaren. Het kamerverhuurpand en de woningen van eisers zijn ook zeer matig geïsoleerd. Verder hebben eisers aangevoerd dat het kamerverhuurpand is gelegen aan een pleintje tussen drie rijen huizen en dat dit pleintje kan worden afgesloten. Dat zou er volgens eisers toe kunnen leiden dat in de achtertuin of op dat pleintje meer geluidsoverlast plaats kan vinden.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Beoordeling.
4.1
Het college heeft een omzettingsvergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woning aan de [adres] te [plaatsnaam] naar 4 onzelfstandige kamers voor bewoning door maximaal vijf personen.
De aanvraag
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het college de aanvraag redelijkerwijs niet buiten toepassing had hoeven laten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb, omdat uit de door het college overgelegde stukken blijkt dat bij de aanvraag wel degelijk bouw- en situatietekeningen zijn overgelegd door vergunninghoudster.
De omzettingsvergunning in de gemeente Tilburg
4.3
Op grond van de Huisvestingwet 2014 (hierna Huisvestingswet) in samenhang met de Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2018 [1] (hierna: Huisvestingsverordening) is het verboden om zonder omzettingsvergunning zelfstandige woonruimte binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg om te zetten in onzelfstandige woonruimten, waarbij bewoning door drie of meer personen plaatsvindt. In artikel 4, eerste lid, van de Huisvestingsverordening staan de weigeringsgronden voor een aanvraag om een dergelijke vergunning opgenomen.
Het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad
4.4
In artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening staat dat het college een aanvraag om een omzettingsvergunning kan weigeren als naar het oordeel van het college het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de omzetting gediende belang.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers zich – gelet op het relativiteitsvereiste – niet beroepen op de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. Wanneer een rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan de bestuursrechter een besluit op grond van het relativiteitsvereiste niet vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met die regel of dat rechtsbeginsel. [2] Uit de Huisvestingsverordening leidt de rechtbank af dat de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening strekt tot bescherming van de woonruimtevoorraad van goedkope en middeldure koop- en huurwoningen tegen schaarste en dat dit gebeurt ten behoeve van woningzoekenden binnen dit segment (bijvoorbeeld starters). Die weigeringsgrond strekt niet tot bescherming van de belangen van eisers. Zij zijn immers al eigenaar of huurder van een dergelijke woning en behoren daarom niet tot de groep van woningzoekenden. Daarnaast leidt de rechtbank uit de beroepsgronden af dat het belang van eisers vooral is gelegen in bescherming van hun woon- en leefklimaat. Dit is een belang dat in de Huisvestingsverordening wordt beschermd door de weigeringsgrond uit artikel 4, eerste lid, onder d.
Het geordend woon- en leefmilieu
4.6
In artikel 4, eerste lid, onder d, van de Huisvestingsverordening staat dat een omzettingsvergunning kan worden geweigerd, indien het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand. In de door het college vastgestelde Beleidsregels huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2018 [3] staat dat een dergelijke onaanvaardbare inbreuk in ieder geval aanwezig wordt geacht, indien binnen een afstand van 50 meter, gemeten vanaf de kadastrale perceelgrens, al een pand gevestigd is waar kamerverhuur plaatsvindt of vergund is, dan wel een maatschappelijke voorziening aanwezig is die van invloed wordt geacht voor de leefbaarheid.
4.7
In het bestreden besluit stelt het college voorop dat zij in het kader van deze weigeringsgrond alleen aan het afstandscriterium hoeven te toetsen. Volgens het college zal de omzetting niet leiden tot een inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu, omdat binnen een afstand van 50 meter van het kamerverhuurpand geen pand is gevestigd waar kamerverhuur plaatsvindt of vergund is. Daarnaast wordt volgens het college door middel van voorschriften in de omzettingsvergunning gewaarborgd dat overlast zal worden voorkomen en kan het college de vergunning intrekken wanneer die voorschriften niet worden nageleefd. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college daaraan toegevoegd dat er geen kamerverhuur in het pand [adres 2] is vergund en dat vanuit de afdeling handhaving de situatie daar, zo goed en kwaad als het kan met de geldende corona-maatregelen, in de gaten wordt gehouden. Er is daar tot nu toe nog geen illegale situatie vastgesteld.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat uit de Beleidsregels redelijkerwijs niet blijkt dat het afstandscriterium het enige criterium is waar het college aan toetst om vast te stellen of al dan niet sprake zal zijn van een dergelijke inbreuk. In de beleidsregels staat namelijk de zinssnede dat een dergelijke onaanvaardbare inbreuk ‘in ieder geval’ aanwezig wordt geacht, wanneer aan het afstandscriterium is voldaan. Dat impliceert dat dit geen limitatieve opsomming is en dat er meer omstandigheden kunnen zijn die getoetst moeten worden door het college om vast te kunnen stellen of het geordend woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft.
4.9
De rechtbank voegt daar aan toe dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat – gelet op de leeftijdssamenstelling en het levensritme – een ruimtelijk relevant verschil bestaat tussen bewoning van een pand door studenten of arbeidsmigranten en bewoning van een pand door een gezin. Dit kan volgens de ABRvS van invloed zijn op het woon- en leefmilieu van de omgeving, omdat het kan leiden tot een toename van de parkeerdruk en geluids(overlast). [4]
4.1
De rechtbank stelt bovendien vast het college een nieuwe Beleidsregel Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2020 heeft vastgesteld, die op 26 september 2020 in werking is getreden. Onder argument 1.3 benoemt het college in deze Beleidsregel dat onzelfstandige huisvesting van studenten of arbeidsmigranten in een gewone woonwijk niet zelden zorgt voor fricties tussen bewoners. In de periode van januari 2015 tot juni 2019 zijn ten aanzien van 30% van de kleinere kamerverhuurpanden meldingen van overlast gedaan. De overlastmeldingen hebben voornamelijk betrekking op geluidsoverlast door gedrag en een verschil in leefritme en leefstijl. Ook kan sprake zijn van veelvuldiger verblijf rond de entree / poort / tuin van kamerverhuurpanden of overlast door teveel fietsen op straat. Daarbij geldt dat het vaak lastig blijkt om handhavend op te treden bij dergelijke overlast.
4.11
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde jurisprudentie, in combinatie met deze informatie en de bijzondere omstandigheden van dit geval, voor het college aanleiding had moeten vormen om nader onderzoek te doen naar de vraag of de omzetting zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu van de directe buren of omwonenden.
Ter zitting is namelijk toegelicht door eisers dat de woningen zeer gehorig zijn, omdat zij doorlopende vloeren hebben en tussen de woningen slechts enkelsteens muren zitten. In het kamerverhuurpand zijn badkamers gerealiseerd op plaatsen waar die voorheen niet zaten, grenzend aan de slaapkamers van de buren en dat geeft geluidsoverlast. Het kamerverhuurpand is ook gelegen aan een binnenplein.
De rechtbank constateert dat het college zich er niet van heeft vergewist of het pand en de locatie geschikt zijn voor kamerbewoning. Het college had daar nader onderzoek naar moeten verrichten en nader moeten motiveren waarom de omzetting niet zal leiden tot onaanvaardbare (geluids)overlast voor omwonenden.
De rechtbank geeft daarbij mee aan het college dat in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Huisvestingsverordening als weigeringsgrond is opgenomen dat de toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft zich uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen omzetting verzet.
5. Conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende onderzocht of het initiatief niet zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu van omwonenden. De rechtbank zal de beroepen daarom gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen.
5.2
Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, moet het college het door eisers vijf keer afzonderlijk betaalde griffierecht vergoeden.
5.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers 1 gemaakte proceskosten in de zaken met procedurenummers BRE 20/9210 WET en BRE 20/9211 WET. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Gelet op de samenhang tussen de zaken, worden de zaken voor de vaststelling van de proceskosten beschouwd als één zaak. [5]
5.4
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers 2 gemaakte proceskosten in de zaken met procedurenummers BRE 20/9212 WET, BRE 20/9213 WET en BRE 20/9283 WET. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Gelet op de samenhang tussen de zaken, worden de zaken voor de vaststelling van de proceskosten beschouwd als één zaak. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam eiser 1.1] en [naam eiser 1.2] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam eiser 1.3] en [naam eiser 1.4] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam eiser 2.1] en [naam eiser 2.2] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam eiser 2.3] te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam eiser 2.4] en [naam eiser 2.5] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.518,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 2 tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Huisvestingswet 2014
Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de HuisvestingswetHet is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden.
Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2018
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening
Het is verboden om een woonruimte, zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswetwet, van zelfstandige ruimte om te zetten tot onzelfstandige woonruimten, waarbij bewoning door 3 of meer personen plaatsvindt.
Artikel 2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening
De vergunningplicht heeft betrekking op alle woonruimte binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg.
Artikel 4 van de Huisvestingsverordening
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2 van deze huisvestingsverordening jo. artikel 21 van de wet kan worden geweigerd als:
Naar het oordeel van het college het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de onttrekking of de omzetting gediende belang;
Het onder 1a. genoemde belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;
De toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft zich uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen omzetting verzet;
Het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand;
Vergunningverlening zou leiden tot strijdigheid met het bestemmingsplan, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is afgegeven waarin is besloten tot een afwijking op het bestemmingsplan.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet jo. artikel 2 van deze verordening kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Beleidsregels Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2018
Artikel 2.1, onder a, van de Beleidsregels
Bij aanvragen voor een omzettingsvergunning als bedoeld in artikel 2 van de Huisvestingsverordening 2018 jo. artikel 21 van de Huisvestingswet worden de volgende beleidsregels voor de weigering van een vergunning gehanteerd: Geen omzetting toe te staan als binnen een afstand van 50 meter, gemeten vanaf de kadastrale perceelgrens, al een pand gevestigd is waar kamerverhuur plaatsvindt of vergund is, dan wel een maatschappelijke voorziening aanwezig is die van invloed wordt geacht voor de leefbaarheid.

Voetnoten

1.Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet jo. artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Huisvestingsverordening.
2.Artikel 8:69a van de Awb.
3.Artikel 2.1, onder a, van de Beleidsregels.
4.ABRvS 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2279, r.o. 8.4.3 en ABRvS 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1089, r.o. 2.2.
5.Artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.Artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.