Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling die plaatsvond op 8 januari 2021. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer door hem te schoppen en met een ruitentikker te slaan. De officier van justitie achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig, gebaseerd op getuigenverklaringen en een verwonding aan de hand van de verdachte. De verdediging betwistte echter de identificatie van de verdachte, waarbij werd gesteld dat de herkenning niet betrouwbaar was en dat de naam van de verdachte niet eerder was genoemd in verband met het incident.
De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 6 september 2022. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer voornamelijk was gebaseerd op de ogen, en dit gebeurde meer dan twee weken na het incident. De rechtbank oordeelde dat deze herkenning onvoldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. De rechtbank benadrukte dat herkenningen voorzichtig moeten worden behandeld, vooral wanneer ze het enige bewijs zijn voor de betrokkenheid van de verdachte.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank besloot dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.