ECLI:NL:RBZWB:2022:5429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1265
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake handhavingsverzoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet van opposanten tegen de uitspraak van 21 april 2022, waarin hun beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposanten hadden op 17 januari 2022 een handhavingsverzoek ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij het college te vroeg in gebreke hadden gesteld. De rechtbank heeft het verzetschrift op 17 juni 2022 behandeld, waarbij [naam opposant] aanwezig was. Na heropening van het onderzoek op 24 juli 2022 en een tweede behandeling op 2 september 2022, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzet ongegrond is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke termijn geldt voor het beslissen op een verzoek om handhaving, maar dat er wel een redelijke termijn moet worden gehanteerd. In dit geval was de beslistermijn nog niet verstreken ten tijde van de ingebrekestelling door de opposanten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden, waaronder het feit dat er al een last onder dwangsom was opgelegd, geen aanleiding gaven om te concluderen dat de beslistermijn korter dan acht weken moest zijn. De rechtbank heeft de gronden van opposanten over de fundering en vooringenomenheid van het college niet behandeld, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van het verzet.

De rechtbank heeft de uitspraak van 21 april 2022 in stand gelaten en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 20 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1265 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 op het verzet van

[naam opposant] en anderen, uit [plaatsnaam 1] , opposanten.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzet van opposanten tegen de uitspraak van deze rechtbank van 21 april 2022. Die uitspraak ging over het beroep dat opposanten hadden ingesteld, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] volgens hen niet tijdig had beslist op een handhavingsverzoek van 17 januari 2022. De rechtbank heeft dat beroep bij de uitspraak van 21 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzetschrift op 17 juni 2022 op zitting behandeld op verzoek van opposanten. Hieraan heeft [naam opposant] deelgenomen.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek op 24 juli 2022 heropend, om opposanten in de gelegenheid te stellen te reageren op een brief van het college van 15 juni 2022. Die brief was abusievelijk nog niet voorafgaand aan de zitting in het dossier gevoegd en doorgestuurd naar opposanten.
1.3.
De rechtbank heeft het verzetschrift op 2 september 2022 op zitting behandeld op verzoek van opposanten. Hieraan heeft [naam opposant] deelgenomen en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen met de uitspraak van 21 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft die uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
3. In deze verzetzaak dient alléén te worden beoordeeld of de rechtbank in die uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college niet-ontvankelijk was, zodat een zitting in eerste instantie achterwege kon blijven.
4. Het verzet is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. De rechtbank zal dat oordeel in het hierna volgende toelichten.
4.1.
Op enig moment vonden op het perceel aan de [adres] 5 te [plaatsnaam 1] bouwwerkzaamheden plaats, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend. Het college heeft in verband daarmee bij besluit van 11 januari 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan de overtreder. De last strekte ertoe dat er geen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden meer mochten worden uitgevoerd.
Op 17 januari 2022 hebben opposanten het college verzocht om binnen 10 werkdagen een last onder bestuursdwang op te leggen aan de overtreder. Die last zou ertoe moeten strekken dat alles wat er al gebouwd was moest worden verwijderd, zodat de situatie zou worden teruggebracht naar de situatie van voor aanvang van de werkzaamheden.
Bij brief van 7 februari 2022 hebben opposanten het college in gebreke gesteld.
4.2.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat onder andere in artikel 6:12 van de Awb. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk.
4.3.
In de uitspraak van 21 april 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat opposanten het college te vroeg in gebreke hebben gesteld, zodat dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college niet-ontvankelijk is. Ten tijde van de ingebrekestelling was de beslistermijn nog niet verstreken.
4.4.
Voor het beslissen op een verzoek om handhaving geldt geen wettelijke termijn, zodat op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb een redelijke termijn geldt die op grond van het tweede lid in ieder geval na acht weken is verstreken. Onder omstandigheden kan een termijn korter dan acht weken redelijk zijn. Daarbij kan de tijd die een bestuursorgaan nodig heeft om de aanvraag in kwestie te onderzoeken en beoordelen een rol spelen, net zoals de vraag of het uitblijven van een besluit leidt tot onomkeerbare gevolgen.
Opposanten hebben aangevoerd dat het feit dat de locatie in beschermd stad- en dorpsgezicht ligt een kortere beslistermijn dan acht weken rechtvaardigt.
In wat opposanten hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 april 2022. De rechtbank overweegt daarbij dat er ten tijde van het handhavingsverzoek door opposanten al een last onder dwangsom aan de overtreder was opgelegd en dat de bouwwerkzaamheden als gevolg daarvan al stil lagen. Er was dan ook geen sprake van een situatie die een beslistermijn korter dan acht weken rechtvaardigde.
Naar het oordeel van de rechtbank is terecht geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college niet-ontvankelijk is.
Omdat de beoordeling in deze uitspraak tot die vraag beperkt is, wordt aan de gronden die opposanten hebben aangevoerd over de fundering en over vooringenomenheid door het college in het kader van deze procedure niet toegekomen.
4.5.
Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 20 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.