ECLI:NL:RBZWB:2022:5426

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
02-095272-22 (hoofdzaak) en 02-119682-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal en bedreiging van een hulpverlener met plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van winkeldiefstal en bedreiging van een hulpverlener. De verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.V. Romme. Tijdens de zitting op 6 september 2022 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste was de winkeldiefstal bij twee verschillende winkels, en de tweede was de bedreiging van een hulpverlener met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 april 2022 goederen had gestolen bij de eerste winkel, maar niet bewezen kon worden dat hij ook bij de tweede winkel had gestolen. De bedreiging van de hulpverlener werd echter wel bewezen geacht, gezien de bedreigende woorden en de schietbeweging die de verdachte maakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en het recidiverisico in overweging nam. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke geldboete werd afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging niet opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-095272-22 (hoofdzaak) en 02-119682-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 [geboorteplaats]
wonende [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (feit 1) winkeldiefstallen heeft gepleegd bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en (feit 2) [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte goederen bij [bedrijf 1] heeft gestolen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, op de camerabeelden en op de herkenning van verdachte op die beelden. Niet wettig en overtuigend bewezen acht zij de winkeldiefstal bij [bedrijf 2] . Ook feit 2 acht de officier van justitie bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en op twee verklaringen van getuigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de winkeldiefstal bij [bedrijf 2] nu niet vast staat dat verdachte die dag bij [bedrijf 2] is geweest en nu ook de aangifte vaag is. Voor de diefstal bij [bedrijf 1] is ook vrijspraak bepleit. Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer] . Verdachte heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde bewoordingen heeft gebruikt en dat hij echt een schietende beweging heeft gemaakt. De verklaring van aangever vindt ook geen steun in de verklaringen van de getuigen. Verder is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad nu zijn wil niet was gericht op het teweegbrengen van vrees bij het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de hierna in het bewijsmiddelenoverzicht opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte op 14 april 2022 bij [bedrijf 1] goederen heeft gestolen. Op de beelden is door de verbalisanten gezien dat verdachte goederen uit de schappen van het [bedrijf 1] heeft weggenomen. Later zijn ook goederen bij verdachte aangetroffen en deze zijn niet door verdachte betaald. Dat verdachte dus daadwerkelijk goederen die aan het [bedrijf 1] toebehoorden heeft weggenomen, staat voor de rechtbankvast. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de diefstal van een fles wijn bij [bedrijf 2] door verdachte. Uit niets kan worden opgemaakt dat verdachte die dag zelf daadwerkelijk bij [bedrijf 2] is geweest. In zoverre zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Ook feit 2 acht de rechtbank, gelet op de hierna genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen. Het uiten van de tenlastegelegde bewoordingen, in samenhang bezien met de gemaakte schietbeweging, maakt dat het geheel van bewoordingen en gebaren van verdachte bedreigend is geweest voor het slachtoffer. De bedreiging is ook van dien aard geweest en is onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 april 2022 te Tilburg goederen die geheel aan [bedrijf 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 12 juni 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, rechterhand een zogenaamde "schietbeweging" gemaakt zichtbaar voor en bestemd voor die [slachtoffer] en vervolgens die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd "ik maak je af" en "ik pak je nog wel", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte beseft dat hij hulp en behandeling nodig heeft voor zijn alcoholverslaving. Naar de opvatting van de verdediging kan die hulp geboden worden door Novadic Kentron. De vrees bestaat dat oplegging van de gevorderde maatregel zal leiden tot een kale detentie. Bepleit is de maatregel voorwaardelijk op te leggen zodat verdachte nog een kans krijgt. Mocht de rechtbank de maatregel onvoorwaardelijk opleggen, dan wordt verzocht deze te beperken tot één jaar of meer subsidiair om een tussentijds toetsmoment te gelasten
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte al vele malen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Ook in de onderhavige zaak heeft verdachte zich weer schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen bezorgen de winkeleigenaar en de samenleving als geheel, ernstige overlast. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een trajectbegeleider bij het Leger des Heils, een hulpverlener die er juist voor verdachte is om hem te helpen. Verdachte heeft deze hulpverlener woordelijk met de dood bedreigd en daarbij met zijn hand een schietbeweging gemaakt. De rechtbank acht ook dit een ernstig feit.
Bij het bepalen van de soort en de duur van de op te leggen straf of maatregel heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport dat is uitgebracht door de reclassering op 19 augustus 2022. Uit de justitiële documentatie van verdachte en uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte vanaf 2020 meerdere malen is veroordeeld voor – hoofdzakelijk - vermogensdelicten. Er is een patroon zichtbaar in het plegen van vermogensdelicten, in combinatie met het gebruik van middelen. Verdachte stelt zich zorgmijdend op en hij meent dat hij op eigen kracht abstinent kan blijven zodra hij weer vrij komt. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat. De kans op het onttrekken aan eventuele voorwaarden wordt eveneens als hoog ingeschat gezien het feit dat hij bekend staat als zorgmijder. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen hebben niet geleid tot (blijvende) gedragsverandering. Gebleken is dat een verplicht reclasseringstoezicht onvoldoende kader biedt om verdachte op een adequate manier te begeleiden en een gedragsverandering te bereiken en recidive te voorkomen. Dit lijkt alleen haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader is zoals bij de ISD-maatregel. In geval van recidive of terugval in middelengebruik kan verdachte dan opnieuw intramuraal geplaatst worden. Gedurende twee jaar wordt er dan aan zijn problematiek gewerkt en aan zijn terugkeer in de maatschappij. Ter zitting heeft de opsteller van het rapport, de deskundige [naam] , het rapport nog nader toegelicht en aangegeven dat in de binnenfase een plan van aanpak wordt opgesteld en dat verdachte daarna vrij snel “naar buiten” kan. Als het dan fout gaat, dan worden hem opnieuw kansen geboden.
De wet stelt aan het opleggen van een ISD-maatregel verschillende eisen. Vastgesteld wordt dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat aan alle wettelijke vereisten om een ISD-maatregel op te mogen leggen is voldaan. Er is sprake van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan het misdrijf in deze zaak in ieder geval drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld en hij heeft het misdrijf gepleegd na de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde sancties. Er moet bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De ISD-maatregel is voor een verdachte een verstrekkende maatregel. Enerzijds is het van belang de maatschappij te beschermen tegen de steeds weer terugkerende vermogensdelicten door verdachte, deze bescherming is alleen mogelijk door een gedragsverandering bij verdachte. Anderzijds moet de rechtbank kijken of deze gedragsverandering ook op een minder verstrekkende manier kan worden bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat deze hulp niet binnen een ander kader kan worden geboden. Niet alleen blijkt uit de informatie van de reclassering dat verdachte zorgmijdend is, ook uit zijn documentatie blijkt dat algemene voorwaarden, gekoppeld aan voorwaardelijk opgelegde straffen, zijn overtreden. Om die reden is het noodzakelijk de hulpverlening aan verdachte binnen een strak kader plaats te laten vinden. De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist en legt daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op.
De rechtbank zal de duur van de ISD-maatregel niet beperken tot één jaar zoals verzocht is door de verdediging. De rechtbank verwacht dat de volledige duur van de maatregel nodig is om een gedragsverandering bij verdachte te kunnen bereiken. Gedurende de maatregel zal voor verdachte ook een veilige omgeving opgebouwd moeten worden met onder meer huisvesting en een zinvolle dagbesteding. Evenmin zal de rechtbank een tussentijdse beoordeling na één jaar gelasten. Het staat verdachte vrij daar, indien dat van belang zou zijn, zelf te zijner tijd om te vragen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging ingediend van een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 4 augustus 2021. Ter zitting is gevorderd deze vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat tenuitvoerlegging, gelet op de op te leggen maatregel, niet opportuun wordt geacht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2022.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.