4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de in de bijlage beschreven bewijsmiddelen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was de avond van 18 augustus 2020 circa twintig minuten alleen thuis met [slachtoffer] . De partner van verdachte en moeder van [slachtoffer] (hierna telkens [moeder van slachtoffer] ), is rond 19:15 uur boodschappen gaan doen. Op het moment dat zij wegging verkeerde [slachtoffer] in goede gezondheid. Na ongeveer twintig minuten kwam [moeder van slachtoffer] terug. Op dat moment stond verdachte met [slachtoffer] in zijn handen. [slachtoffer] voelde heel slap aan, ook had hij verminderd bewustzijn en een verstoorde ademhaling. [moeder van slachtoffer] belde om 19:35 uur de huisartsenpost, waarna zij om 19:36 uur 112 heeft gebeld. Bij het aantreffen thuis door de ambulanceverpleegkundige had [slachtoffer] een wisselend laag bewustzijn, een wisselende, soms verlaagde, hartfrequentie en een ademhaling die op en af ging. Omstreeks 20:10 uur kwam [slachtoffer] per ambulance aan op de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] te Breda. Bij aankomst op de spoedeisende hulp werd bij [slachtoffer] op het voorhoofd en ook rechts zijwaarts op het hoofd een streepvormige huidverkleuring gezien.
Het scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een huilbaby was en dat hij daar niet tegen kon. Hij kon niet tegen het slaapgebrek en werd hier chagrijnig, moe en kortaf van. Ook waren zijn reserves op. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij op 18 augustus 2020 gespannen en moe was en dat hij veel druk en spanning ervaarde vanwege de aankomende persconferentie over het coronavirus. Door deze omstandigheden heeft verdachte [slachtoffer] te ruw, lomp en te snel in zijn bed gelegd, waardoor hij van/op het matrasje omhoog stuiterde en vervolgens met zijn hoofdje tegen de spijlen van het bed aan is gekomen.
Bevindingen NFI-rapport
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is een deskundigenrapport opgesteld door [deskundige] , forensisch arts bij het NFI. Dit rapport dateert van 13 augustus 2021 en is naar aanleiding van aanvullende vragen aangevuld op 1 december 2021. Daarnaast heeft de deskundige op 26 augustus 2022 aanvullende vragen vanuit de rechtbank beantwoord. Uit dit rapport en de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat bij [slachtoffer] letsel is geconstateerd, bestaande uit subdurale bloed-/vochtcollecties, netvliesbloedingen en rode huidverkleuringen op het hoofd. De rechtbank interpreteert het rapport en de beide aanvullingen allereerst zo dat er geen enkele aanwijzing is aangetroffen voor een (bijdragende) medische (ziekelijke) oorzaak voor het geconstateerde letsel of voor de mogelijkheid dat dit letsel rondom de geboorte zou zijn ontstaan. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat het letsel niet op één van die wijzen is ontstaan. Volgens de deskundige blijft er in dat geval alleen de mogelijkheid over van een krachtsinwerking na de geboorte, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) en accidentele krachtsinwerking. De verschillende letsels en de combinatie hiervan worden door de deskundige gewogen onder deze twee mogelijkheden.
Subdurale bloed/vochtcollecties
Bij [slachtoffer] werden subdurale bloed-/vochtcollecties beiderzijds over de bolling van het hersenoppervlak geconstateerd. [deskundige] concludeert ten aanzien van dit letsel het volgende. Het aantreffen van de subdurale bloed-/vochtcollecties bij [slachtoffer] is
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer)onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van enige steun voor niet-accidenteel letsel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat de subdurale bloed-/vochtcollecties niet passen bij het door vader gemelde (primaire) te ruw in het kinderbed op een matras leggen of bij het vervolgens ‘terug stuiteren’ van [slachtoffer] , waarbij het hoofd een hard deel van het bed zou hebben geraakt, omdat hierbij de krachtsinwerkingen te gering zijn. Gelet op de strekking van vaders verklaring, zouden de subdurale bloed-/vochtcollecties wel kunnen passen bij een primaire forse stomp botsende krachtsinwerking boven en rechts op het hoofd van [slachtoffer] (en al dan niet repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen op het hoofd). Uit de beantwoording van de aanvullende vragen op 26 augustus 2022, zo begrijpt de rechtbank, volgt dat [deskundige] het door vader geschetste scenario onder ‘niet-accidentele krachtsinwerking’ (toegebracht) schaart. Dit specifieke scenario vervalt echter volgens de deskundige feitelijk als mogelijk veroorzakend mechanisme. De rechtbank begrijpt hieruit dat áls de subdurale bloed-/vochtcollecties zijn toegebracht, dit volgens [deskundige] met een ander mechanisme is gebeurd dan die in het scenario van verdachte wordt genoemd.
Netvliesbloedingen
Bij [slachtoffer] werden netvliesbloedingen gezien in beide ogen (links meer dan rechts). [deskundige] concludeert ten aanzien van dit letsel het volgende. Het aantreffen van de netvliesbloedingen is
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer)onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van enige steun voor niet-accidenteel letsel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat de netvliesbloedingen niet passen bij de gemelde toedracht door verdachte van te ruw in bed leggen van [slachtoffer] (noch bij primair contact met het matras, noch bij secundair contact na ‘terug stuiteren’ met harde delen van het bed) omdat hierbij de krachtsinwerkingen te beperkt zijn. Uit de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat [deskundige] het door vader geschetste scenario onder ‘niet-accidentele krachtsinwerking’ (toegebracht) schaart. Dit specifieke scenario vervalt echter volgens de deskundige feitelijk als mogelijk veroorzakend mechanisme omdat de krachtsinwerking te beperkt is. De rechtbank begrijpt hieruit dat áls de netvliesbloedingen zijn toegebracht, dit volgens [deskundige] met een ander mechanisme is gebeurd dan die in het scenario van verdachte wordt genoemd.
Huidverkleuringen hoofd
Bij [slachtoffer] waren twee opvallende streepvormige huidverkleuringen zichtbaar: één bovenop het hoofd tot op het voorhoofd van circa 7 centimeter lang en één rechts/zijwaarts op het hoofd van circa 4 centimeter lang. Dit betrof hoogstwaarschijnlijk
erytheem(roodheid) met zwelling. Opvallend waren de felrode kleur, de lengte en de onderlinge rangschikking in een min of meer rechte hoek. [deskundige] concludeert dat het aantreffen van deze huidverkleuringen, afzonderlijk beschouwd,
waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 10-100 keer)is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van steun voor niet-accidenteel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat het lange streepvormige aspect en de onderlinge rangschikking in min of meer een rechte hoek kunnen passen bij één stomp botsend contact met een voorwerp met
twee harde langwerpige, in een rechte hoek ten opzichte van elkaar staande, delen
(maar twee afzonderlijke momenten van stomp botsend krachtsinwerking met één
hard langwerpig deel van één of meer dan één voorwerp, zijn ook mogelijk). Eén (primair) stomp botsend contact van het hoofd tegen een voorwerp met loodrecht gerangschikte delen, zoals (gezien de voorwerpen op de ontvangen foto's en de verklaring van vader) bijvoorbeeld op een hoekpunt van de bovenrand van het kinderbed of bij een hoekpunt aan de bovenzijde van een spijl bij de onderzijde van de bedrand, is een mogelijke oorzaak. Een ander mogelijk voorwerp, gezien de foto's, is bijvoorbeeld de commode of een kastje. [deskundige] concludeert voorts dat áls de huidkleuringen zijn toegebracht, het onaannemelijk is dat dit met het mechanisme in het scenario van vader is gebeurd, gezien de geringe resterende energie voor krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] bij het ‘stuiteren’ op het matras.
Combinatie van bevindingen
[deskundige] concludeert dat het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen in het hoofd
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer) is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank interpreteert dit als dat de combinatie van de medische bevindingen twee tot tien keer waarschijnlijker is als het letsel is toegebracht, dan als het letsel per ongeluk is veroorzaakt/ontstaan. [deskundige] concludeert tevens dat een relevante veroorzakende krachtsinwerking niet is gemeld, waaruit de rechtbank afleidt dat het door de vader geschetste scenario volgens de deskundige in ieder geval niet in aanmerking komt.
De rechtbank neemt de conclusies van deskundige [deskundige] over en leidt daaruit af dat op de avond van 18 augustus 2020 sprake moet zijn geweest van een heftige uitwendige botsende en/of stompende krachtsinwerking tegen en/of op het hoofd van [slachtoffer] . Gelet op de zeer jonge leeftijd van [slachtoffer] en gelet op de kracht die nodig is om het ontstane letsel te veroorzaken, sluit de rechtbank uit dat [slachtoffer] zelf handelingen heeft verricht die tot dit letsel hebben geleid. Op basis van de bevindingen van [deskundige] en de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat dit letsel niet op accidentele wijze is ontstaan maar dat dit moet zijn toegebracht. Immers is [slachtoffer] in twintig minuten van een gezonde baby naar een ernstig gewonde baby gegaan en heeft verdachte, als enige persoon die in dat tijdsbestek bij [slachtoffer] is geweest, verklaard dat hij toen handelingen bij en op [slachtoffer] heeft verricht en dat er toen geen sprake is geweest van een ongeluk met [slachtoffer] . Voor een mogelijk ongeluk met [slachtoffer] dat in die twintig minuten zou hebben plaatsgevonden maar vervolgens onopgemerkt zou zijn gebleven is geen enkele aanwijzing in het dossier zodat de rechtbank ook deze optie uitsluit. Gelet op de aard en het geheel van de geconstateerde letsels, in combinatie met de bevindingen en de conclusies van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte voor het ontstaan van het letsel onaannemelijk is. Alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die heftig uitwendig botsend en/of stomp geweld heeft uitgeoefend tegen en/of op het hoofd van [slachtoffer] . Dat niet is komen vast te staan wat verdachte dan precies bij [slachtoffer] heeft gedaan maakt in dit verband niet uit.
Het opzet van verdachte
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van [slachtoffer] was gericht. Dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] te doden, is niet bewezen en daar gaat de rechtbank ook niet vanuit. Met betrekking tot de vraag of verdachte daar voorwaardelijk opzet op heeft gehad overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft, zoals hierboven vastgesteld, heftig botsend en/of stompend geweld uitgeoefend op en/of tegen het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment bijna vier maanden oud. De kans dat een baby van vier maanden overlijdt als gevolg van dergelijke krachtuitoefening is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer één derde van de slachtoffers van toegebracht schedel-hersenletsel, waarvan in dit geval ook sprake is, komt te overlijden. Het hoofd van een kindje van vier maanden is bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Dat verdachte zich van de kwetsbaarheid van het hoofd en de nek van [slachtoffer] bewust is geweest, volgt ook uit de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij, als hij [slachtoffer] normaliter oppakte, diens hoofdje ondersteunde omdat baby’s een zwak nekje hebben.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.