ECLI:NL:RBZWB:2022:5401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
02-212084-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door schudden van baby met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt verdacht van poging tot doodslag op zijn bijna vier maanden oude zoontje. De verdachte heeft op 18 augustus 2020, terwijl hij alleen thuis was met het kind, heftig geweld uitgeoefend op het hoofd van de baby, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat het letsel per ongeluk was ontstaan, niet kon bewijzen dat er geen opzet in het spel was. De deskundigen concludeerden dat het letsel niet op accidentele wijze was ontstaan, maar door toedoen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het kind, gezien de kwetsbaarheid van een baby en de aard van het geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/212084-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
Raadsvrouw: mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan primair poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, omdat de toedracht niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld. Daartoe is aangevoerd dat in het dossier geen bewijs voorhanden is van de specifieke handeling door verdachte waardoor het letsel kan zijn ontstaan. Daarnaast zijn de conclusies in de (aanvullende) rapporten over het ontstane letsel bij [slachtoffer] door de deskundige met de nodige terughoudendheid en voorzichtigheden geformuleerd en bevatten deze soms innerlijke tegenstrijdigheden zodat hiervan niet zonder meer kan worden uitgegaan. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft bij de politie en op zitting verklaard dat hij niet had verwacht dat het matras zo hard zou zijn dat [slachtoffer] daardoor zou terug stuiteren/veren en met zijn hoofdje tegen de spijlen aan zou komen. Verdachte heeft aldus geen wetenschap gehad van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel, en die kans dan ook niet aanvaard. Het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de in de bijlage beschreven bewijsmiddelen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was de avond van 18 augustus 2020 circa twintig minuten alleen thuis met [slachtoffer] . De partner van verdachte en moeder van [slachtoffer] (hierna telkens [moeder van slachtoffer] ), is rond 19:15 uur boodschappen gaan doen. Op het moment dat zij wegging verkeerde [slachtoffer] in goede gezondheid. Na ongeveer twintig minuten kwam [moeder van slachtoffer] terug. Op dat moment stond verdachte met [slachtoffer] in zijn handen. [slachtoffer] voelde heel slap aan, ook had hij verminderd bewustzijn en een verstoorde ademhaling. [moeder van slachtoffer] belde om 19:35 uur de huisartsenpost, waarna zij om 19:36 uur 112 heeft gebeld. Bij het aantreffen thuis door de ambulanceverpleegkundige had [slachtoffer] een wisselend laag bewustzijn, een wisselende, soms verlaagde, hartfrequentie en een ademhaling die op en af ging. Omstreeks 20:10 uur kwam [slachtoffer] per ambulance aan op de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] te Breda. Bij aankomst op de spoedeisende hulp werd bij [slachtoffer] op het voorhoofd en ook rechts zijwaarts op het hoofd een streepvormige huidverkleuring gezien.
Het scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een huilbaby was en dat hij daar niet tegen kon. Hij kon niet tegen het slaapgebrek en werd hier chagrijnig, moe en kortaf van. Ook waren zijn reserves op. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij op 18 augustus 2020 gespannen en moe was en dat hij veel druk en spanning ervaarde vanwege de aankomende persconferentie over het coronavirus. Door deze omstandigheden heeft verdachte [slachtoffer] te ruw, lomp en te snel in zijn bed gelegd, waardoor hij van/op het matrasje omhoog stuiterde en vervolgens met zijn hoofdje tegen de spijlen van het bed aan is gekomen.
Bevindingen NFI-rapport
Over het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel is een deskundigenrapport opgesteld door [deskundige] , forensisch arts bij het NFI. Dit rapport dateert van 13 augustus 2021 en is naar aanleiding van aanvullende vragen aangevuld op 1 december 2021. Daarnaast heeft de deskundige op 26 augustus 2022 aanvullende vragen vanuit de rechtbank beantwoord. Uit dit rapport en de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat bij [slachtoffer] letsel is geconstateerd, bestaande uit subdurale bloed-/vochtcollecties, netvliesbloedingen en rode huidverkleuringen op het hoofd. De rechtbank interpreteert het rapport en de beide aanvullingen allereerst zo dat er geen enkele aanwijzing is aangetroffen voor een (bijdragende) medische (ziekelijke) oorzaak voor het geconstateerde letsel of voor de mogelijkheid dat dit letsel rondom de geboorte zou zijn ontstaan. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat het letsel niet op één van die wijzen is ontstaan. Volgens de deskundige blijft er in dat geval alleen de mogelijkheid over van een krachtsinwerking na de geboorte, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) en accidentele krachtsinwerking. De verschillende letsels en de combinatie hiervan worden door de deskundige gewogen onder deze twee mogelijkheden.
Subdurale bloed/vochtcollecties
Bij [slachtoffer] werden subdurale bloed-/vochtcollecties beiderzijds over de bolling van het hersenoppervlak geconstateerd. [deskundige] concludeert ten aanzien van dit letsel het volgende. Het aantreffen van de subdurale bloed-/vochtcollecties bij [slachtoffer] is
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer)onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van enige steun voor niet-accidenteel letsel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat de subdurale bloed-/vochtcollecties niet passen bij het door vader gemelde (primaire) te ruw in het kinderbed op een matras leggen of bij het vervolgens ‘terug stuiteren’ van [slachtoffer] , waarbij het hoofd een hard deel van het bed zou hebben geraakt, omdat hierbij de krachtsinwerkingen te gering zijn. Gelet op de strekking van vaders verklaring, zouden de subdurale bloed-/vochtcollecties wel kunnen passen bij een primaire forse stomp botsende krachtsinwerking boven en rechts op het hoofd van [slachtoffer] (en al dan niet repeterende acceleratie-deceleratie krachtsinwerkingen op het hoofd). Uit de beantwoording van de aanvullende vragen op 26 augustus 2022, zo begrijpt de rechtbank, volgt dat [deskundige] het door vader geschetste scenario onder ‘niet-accidentele krachtsinwerking’ (toegebracht) schaart. Dit specifieke scenario vervalt echter volgens de deskundige feitelijk als mogelijk veroorzakend mechanisme. De rechtbank begrijpt hieruit dat áls de subdurale bloed-/vochtcollecties zijn toegebracht, dit volgens [deskundige] met een ander mechanisme is gebeurd dan die in het scenario van verdachte wordt genoemd.
Netvliesbloedingen
Bij [slachtoffer] werden netvliesbloedingen gezien in beide ogen (links meer dan rechts). [deskundige] concludeert ten aanzien van dit letsel het volgende. Het aantreffen van de netvliesbloedingen is
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer)onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van enige steun voor niet-accidenteel letsel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat de netvliesbloedingen niet passen bij de gemelde toedracht door verdachte van te ruw in bed leggen van [slachtoffer] (noch bij primair contact met het matras, noch bij secundair contact na ‘terug stuiteren’ met harde delen van het bed) omdat hierbij de krachtsinwerkingen te beperkt zijn. Uit de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat [deskundige] het door vader geschetste scenario onder ‘niet-accidentele krachtsinwerking’ (toegebracht) schaart. Dit specifieke scenario vervalt echter volgens de deskundige feitelijk als mogelijk veroorzakend mechanisme omdat de krachtsinwerking te beperkt is. De rechtbank begrijpt hieruit dat áls de netvliesbloedingen zijn toegebracht, dit volgens [deskundige] met een ander mechanisme is gebeurd dan die in het scenario van verdachte wordt genoemd.
Huidverkleuringen hoofd
Bij [slachtoffer] waren twee opvallende streepvormige huidverkleuringen zichtbaar: één bovenop het hoofd tot op het voorhoofd van circa 7 centimeter lang en één rechts/zijwaarts op het hoofd van circa 4 centimeter lang. Dit betrof hoogstwaarschijnlijk
erytheem(roodheid) met zwelling. Opvallend waren de felrode kleur, de lengte en de onderlinge rangschikking in een min of meer rechte hoek. [deskundige] concludeert dat het aantreffen van deze huidverkleuringen, afzonderlijk beschouwd,
waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 10-100 keer)is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank begrijpt aldus dat er ten aanzien van dit letsel sprake is van steun voor niet-accidenteel tegenover accidenteel letsel.
[deskundige] overweegt dat het lange streepvormige aspect en de onderlinge rangschikking in min of meer een rechte hoek kunnen passen bij één stomp botsend contact met een voorwerp met
twee harde langwerpige, in een rechte hoek ten opzichte van elkaar staande, delen
(maar twee afzonderlijke momenten van stomp botsend krachtsinwerking met één
hard langwerpig deel van één of meer dan één voorwerp, zijn ook mogelijk). Eén (primair) stomp botsend contact van het hoofd tegen een voorwerp met loodrecht gerangschikte delen, zoals (gezien de voorwerpen op de ontvangen foto's en de verklaring van vader) bijvoorbeeld op een hoekpunt van de bovenrand van het kinderbed of bij een hoekpunt aan de bovenzijde van een spijl bij de onderzijde van de bedrand, is een mogelijke oorzaak. Een ander mogelijk voorwerp, gezien de foto's, is bijvoorbeeld de commode of een kastje. [deskundige] concludeert voorts dat áls de huidkleuringen zijn toegebracht, het onaannemelijk is dat dit met het mechanisme in het scenario van vader is gebeurd, gezien de geringe resterende energie voor krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] bij het ‘stuiteren’ op het matras.
Combinatie van bevindingen
[deskundige] concludeert dat het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen in het hoofd
iets waarschijnlijker (de rechtbank begrijpt: ordegrootte 2-10 keer) is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. De rechtbank interpreteert dit als dat de combinatie van de medische bevindingen twee tot tien keer waarschijnlijker is als het letsel is toegebracht, dan als het letsel per ongeluk is veroorzaakt/ontstaan. [deskundige] concludeert tevens dat een relevante veroorzakende krachtsinwerking niet is gemeld, waaruit de rechtbank afleidt dat het door de vader geschetste scenario volgens de deskundige in ieder geval niet in aanmerking komt.
De rechtbank neemt de conclusies van deskundige [deskundige] over en leidt daaruit af dat op de avond van 18 augustus 2020 sprake moet zijn geweest van een heftige uitwendige botsende en/of stompende krachtsinwerking tegen en/of op het hoofd van [slachtoffer] . Gelet op de zeer jonge leeftijd van [slachtoffer] en gelet op de kracht die nodig is om het ontstane letsel te veroorzaken, sluit de rechtbank uit dat [slachtoffer] zelf handelingen heeft verricht die tot dit letsel hebben geleid. Op basis van de bevindingen van [deskundige] en de rest van het dossier concludeert de rechtbank dat dit letsel niet op accidentele wijze is ontstaan maar dat dit moet zijn toegebracht. Immers is [slachtoffer] in twintig minuten van een gezonde baby naar een ernstig gewonde baby gegaan en heeft verdachte, als enige persoon die in dat tijdsbestek bij [slachtoffer] is geweest, verklaard dat hij toen handelingen bij en op [slachtoffer] heeft verricht en dat er toen geen sprake is geweest van een ongeluk met [slachtoffer] . Voor een mogelijk ongeluk met [slachtoffer] dat in die twintig minuten zou hebben plaatsgevonden maar vervolgens onopgemerkt zou zijn gebleven is geen enkele aanwijzing in het dossier zodat de rechtbank ook deze optie uitsluit. Gelet op de aard en het geheel van de geconstateerde letsels, in combinatie met de bevindingen en de conclusies van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte voor het ontstaan van het letsel onaannemelijk is. Alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die heftig uitwendig botsend en/of stomp geweld heeft uitgeoefend tegen en/of op het hoofd van [slachtoffer] . Dat niet is komen vast te staan wat verdachte dan precies bij [slachtoffer] heeft gedaan maakt in dit verband niet uit.
Het opzet van verdachte
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen dient de rechtbank vast te stellen dat het opzet van verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van [slachtoffer] was gericht. Dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] te doden, is niet bewezen en daar gaat de rechtbank ook niet vanuit. Met betrekking tot de vraag of verdachte daar voorwaardelijk opzet op heeft gehad overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft, zoals hierboven vastgesteld, heftig botsend en/of stompend geweld uitgeoefend op en/of tegen het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment bijna vier maanden oud. De kans dat een baby van vier maanden overlijdt als gevolg van dergelijke krachtuitoefening is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer één derde van de slachtoffers van toegebracht schedel-hersenletsel, waarvan in dit geval ook sprake is, komt te overlijden. Het hoofd van een kindje van vier maanden is bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Dat verdachte zich van de kwetsbaarheid van het hoofd en de nek van [slachtoffer] bewust is geweest, volgt ook uit de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij, als hij [slachtoffer] normaliter oppakte, diens hoofdje ondersteunde omdat baby’s een zwak nekje hebben.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 augustus 2020 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2020) van het leven te beroven, heftig uitwendig botsend en/of stompend geweld tegen en/of op zijn hoofd heeft uitgeoefend terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, en een gevangenisstraf van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte en [moeder van slachtoffer] na dit incident ongeveer een half jaar afzonderlijk hebben gewoond en dat dit gevolgen heeft gehad voor de hechting tussen vader en zoon. Verdachte is na het incident erg geschrokken, hij heeft zowel aan het politieonderzoek als aan de hulpverlening medewerking verleend. De hulpverlening heeft hij uit eigen beweging gezocht na het incident.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 18 augustus 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op de – op dat moment – bijna vier maanden oude [slachtoffer] , zijn eigen zoontje. Hij heeft daarmee de gezondheid van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht. Door de handelingen van verdachte heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een zeer ernstig feit. Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat [slachtoffer] een zeer jong, kwetsbaar en weerloos kindje was en verdachte als vader de zorg over hem had en hem juist voor gevaar diende te behoeden. Het is voor [slachtoffer] en verdachte een geluk dat [slachtoffer] er niets blijvends aan lijkt over te houden, maar dat staat nog niet vast.
De rechtbank is van oordeel dat uit niets blijkt dat verdachte die avond naar boven is gegaan om zijn zoontje bewust wat aan te doen. Er is dan ook geen sprake van vol opzet. De rechtbank houdt hier rekening mee, maar dit laat onverlet dat [slachtoffer] iets is aangedaan door het toedoen van verdachte en dat het geconstateerde letsel ernstig is.
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit het opleggen van een (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van enige duur. Dit gegeven neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt.
In het voordeel van verdachte pleit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en ook sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ook heeft de rechtbank gelet op hetgeen in het reclasseringsrapport van 16 augustus 2022 over verdachte is gerapporteerd. Gebleken is dat verdachte sinds een lange periode een stabiel bestaan leidt wat betreft werk, financiën, relaties, hobby’s en werk. Daarnaast blijkt hieruit dat bij verdachte sprake is van adhd en autisme en dat hij hierdoor extra gevoelig is voor harde en schelle geluiden. In de periode voorafgaand aan de pleegdatum was er bij hem sprake van slaaptekort, stress en spanningen, mede doordat hij geen hulp van naasten kon krijgen door het corona-beleid destijds. Na de aanhouding stond verdachte open voor diverse vormen van hulp. Inmiddels heeft hij deze hulptrajecten in positieve zin afgerond.
De reclassering adviseert een proeftijd in het vonnis op te nemen, zodat verdachte een reminder heeft om tijdig (professionele) hulp in te schakelen als het nodig is.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte het bewezenverklaarde in augustus 2020 heeft gepleegd en hij vervolgens geruime tijd heeft moeten wachten op de afdoening van zijn strafzaak.
Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van de door de officier van justitie gevorderde straf, inhoudende een taakstraf van 240 uren, met aftrek, en een gevangenisstraf straf voor de duur van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld en F.J.M, Nouws, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2022.
De griffier mr. F.J.M. Nouws is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.