ECLI:NL:RBZWB:2022:5377

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen ontheffing uitwegverbod Waterschap Scheldestromen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. Het dagelijks bestuur had op 19 juli 2021 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet had aangetoond dat hij bevoegd was om namens de maatschap waarin hij participeert bezwaar te maken. De rechtbank heeft op 2 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het dagelijks bestuur.

De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft aangenomen dat eiser namens de maatschap bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft zelf bezwaar gemaakt tegen de ontheffing van het uitwegverbod, en het enkele feit dat het bezwaarschrift op briefpapier van de maatschap is afgedrukt, is onvoldoende om aan te nemen dat hij namens de maatschap handelt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet de gelegenheid heeft gekregen om het verzuim te herstellen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat het dagelijks bestuur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt het dagelijks bestuur op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het dagelijks bestuur het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden, wat in totaal € 1.699,- bedraagt. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 16 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. P.I.M. Houniet),
en

Het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen (verweerder)

(gemachtigde: mr. C.C. Hamelink-Wolters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet- ontvankelijk verklaren door het dagelijks bestuur van zijn bezwaar tegen een besluit tot ontheffing van het uitwegverbod uit de Keur Wegen Waterschap Scheldestromen 2011 (Keur).
1.1.
Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar met het besluit van 19 juli 2021 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het dagelijks bestuur.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente [plaatsnaam 2] ontheffing verleend van het in Keur opgenomen verbod om (samengevat) een uitweg naar een weg te maken of te wijzigen.
2.1.
Op 15 februari 2021 heeft het dagelijks bestuur een bezwaarschrift ontvangen op briefpapier van de maatschap “ [naam maatschap] ” ( [naam maatschap] ) en ondertekend door eiser.
2.2.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur eiser in de gelegenheid gesteld een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat hij bevoegd is [naam maatschap] in de bezwaarprocedure te vertegenwoordigen. Als eiser van die gelegenheid geen gebruik maakt, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.
Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de vertegenwoordigingsbevoegdheid niet heeft aangetoond.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het dagelijks bestuur heeft het besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar gebaseerd op de aanname dat eiser namens [naam maatschap] bezwaar heeft gemaakt.
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur dat ten onrechte heeft aangenomen. Eiser zélf heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffing van de Keur.
4.2.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een bezwaarschrift ondertekend. Wanneer degene die het bezwaarschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander bezwaar maakt, zal van de bevoegdheid tot het maken van bezwaar moeten blijken. Het bestuursorgaan kan op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, kan het bezwaar ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
Hoewel het bezwaarschrift op briefpapier van [naam maatschap] is afgedrukt, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat dat enkele feit onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaar door eiser namens [naam maatschap] is gemaakt. Verdere aanknopingspunten om aan te nemen dat het bezwaar door eiser namens [naam maatschap] is gemaakt ontbreken. In het bezwaarschrift is vermeld “Ik maak bezwaar tegen de afgegeven ontheffing.” en het bezwaarschrift is ondertekend door eiser en bij die ondertekening is de naam van eiser vermeld. In het bezwaarschrift is niet vermeld dat eiser bezwaar zou maken voor of namens [naam maatschap] . Als het dagelijks bestuur desondanks twijfelde over de vraag of eiser bedoelde bezwaar te maken voor of namens [naam maatschap] , had het op zijn weg gelegen daarover navraag te doen bij eiser.
4.4.
Omdat eiser zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot ontheffing bestond er voor het dagelijks bestuur geen grondslag om van eiser een machtiging te verlangen, waaruit zou volgen dat hij gerechtigd was om voor of namens [naam maatschap] bezwaar te maken.
Het dagelijks heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. Het beroep is gegrond.
4.5.
In het licht van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank partijen voorafgaand aan de zitting medegedeeld dat ter zitting zal worden besproken hoe een eventueel door het dagelijks bestuur nieuw te nemen beslissing op bezwaar zou luiden, indien en voor zover het beroep gegrond zou zijn. De gemachtigde heeft ter zitting vervolgens medegedeeld dat het dagelijks bestuur in dat geval in bezwaar als verweer zou hebben aangevoerd dat het bezwaar ongegrond zou moeten worden verklaard, omdat eiser niet als belanghebbende bij het besluit tot ontheffing kan worden aangemerkt. Zijn belang onderscheidt zich volgens het dagelijks bestuur niet in voldoende mate van het belang van anderen. In reactie daarop heeft eiser gesteld dat hij wel als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hij heeft er daarbij onder meer op gewezen dat hij in het achterliggende gebied beschikt over bijna 22 hectare landbouwgrond en dat zijn belang bij een goede bereikbaarheid daarvan rechtstreeks geraakt wordt door de veranderde verkeerssituatie.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het dagelijks bestuur voordat kan worden toegekomen aan de vraag of eisers bezwaar niet-ontvankelijk is op de grond dat hij geen belanghebbende is bij het besluit tot ontheffing, eerst een standpunt dient in te nemen over de vraag of het bezwaar tijdig is ingediend. Dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet langer ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan beoordeelt [1] , laat onverlet dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar dwingend van aard zijn, en dat het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk moet verklaren als het bezwaarschrift te laat is ontvangen en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
4.7.
Een standpunt van het dagelijks bestuur over de tijdigheid van het bezwaar ontbreekt. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. Dat betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het dagelijks bestuur zal opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond is moet het dagelijks bestuur het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het dagelijks bestuur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat het dagelijks bestuur het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 16 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AbRS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730