ECLI:NL:RBZWB:2022:5371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming faunaschade door gedeputeerde staten Noord-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een aangevraagde tegemoetkoming voor faunaschade beoordeeld. Eiseres, een melkveehouderij, had op 19 maart 2020 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens schade veroorzaakt door grauwe ganzen. De gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben deze aanvraag op 13 november 2020 afgewezen, en dit besluit is in een later bezwaar opnieuw bevestigd op 29 juni 2021. Tijdens de zitting op 10 augustus 2022 was eiseres niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De gedeputeerde staten werden vertegenwoordigd door mr. E.M. Reijnders en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de gedeputeerde staten zorgvuldig afgewogen.

De rechtbank concludeert dat de gedeputeerde staten op goede gronden de aanvraag voor tegemoetkoming hebben afgewezen. Eiseres had niet voldaan aan de inspanningsverplichting om tijdig een ontheffing aan te vragen voor het afschot van de schadeveroorzakende dieren. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de tegemoetkoming in overeenstemming is met de Wet natuurbescherming en de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de tegemoetkoming niet onevenredig is en dat eiseres niet aan de cumulatieve voorwaarden voor toekenning heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de faunaschadecompensatie in stand blijft. Eiseres komt niet in aanmerking voor terugbetaling van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3431 BELEI

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant (Gedeputeerde Staten)

(gemachtigde: mr. M.H. Brugmans-Overes).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aangevraagde tegemoetkoming faunaschade.
1.2
Gedeputeerde staten hebben deze aanvraag bij besluit van 13 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juni 2021 op het bezwaar van eiseres zijn gedeputeerde staten bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Gedeputeerde staten hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Gedeputeerde staten heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Reijnders en [naam vertegenwoordiger] .
1.5
Gedeputeerde staten hebben tijdens de zitting een procesmachtiging overgelegd voor mr. E.M. Reijnders, namelijk dat mr. Reijnders gedeputeerde staten ter zitting kan vertegenwoordigen. Omdat de ter zitting overgelegde procesmachtiging enkel betrekking heeft op de interne vertegenwoordigingsbevoegdheid van uitvoeringsorganisatie B12 heeft de rechtbank gedeputeerde staten ambtshalve om nadere stukken verzocht, waaruit de keten van mandaat/vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt. Daarbij is aangegeven dat eiseres nog op de betreffende stukken mag reageren en dat de rechtbank in beginsel geen tweede mondelinge zal houden, tenzij daarom wordt verzocht. Na de zitting heeft de rechtbank het voorliggende mandaatbesluit van gedeputeerde staten aan de directeur van Bij12 ontvangen. Eiseres heeft in haar reactie op deze stukken aangevoerd dat de volledigheid van de keten van vertegenwoordiging hier niet voldoende uit blijkt. Er is niet verzocht om een tweede zitting.
.

Beoordeling door de rechtbank

Vertegenwoordigingsbevoegdheid
De rechtbank is van oordeel dat uit het na de zitting toegezonden mandaatbesluit de keten van mandaat/vertegenwoordigingsbevoegdheid voldoende blijkt. De procesmachtiging is ondertekend door een plaatsvervangend directeur. Deze kon in de genoteerde hoedanigheid van plaatsvervanger gebruik maken van de machtiging die aan de directeur is verleend.
Omvang geding
2. De rechtbank beoordeelt of gedeputeerde staten op goede gronden de aanvraag tegemoetkoming faunaschade hebben afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond
3. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten die niet betwist zijn en die de rechtbank ook aanvaardt. Eiseres exploiteert een melkveehouderij aan de [adres] 9 te [plaatsnaam] . Op 16 maart 2020 heeft eiseres geconstateerd dat grauwe ganzen schade hebben veroorzaakt aan het grasland van haar melkveehouderij. Eiseres heeft op 19 maart 2020 voor deze faunaschade bij gedeputeerde staten een tegemoetkoming aangevraagd. Volgens het taxatierapport van 30 april 2020 bedraagt de schade aan het voorjaarsgras € 4.276,80 en is de schade veroorzaakt door grauwe ganzen. Bij besluit van 13 november 2020 hebben gedeputeerde staten de aangevraagde tegemoetkoming afgewezen. Met het bestreden besluit is de afwijzing gehandhaafd.
Hebben gedeputeerde staten op goede gronden de aangevraagde tegemoetkoming voor faunaschade afgewezen?
6.1
Eiseres voert aan dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de geleden schade te beperken en dat eiseres ten onrechte wordt verweten dat zij geen ontheffing heeft aangevraagd voor afschot van de schadeveroorzakende dieren. Deze ontheffing zou namelijk niet verleend zijn. Eiseres acht de afwijzing van de tegemoetkoming onevenredig.
6.2
Gedeputeerde staten stellen zich op het standpunt dat eiseres alle maatregelen en inspanningen had moeten treffen, voor zover deze redelijkerwijs van haar verlangd kunnen worden, om de faunaschade te voorkomen of te beperken. Het tijdig aanvragen van een ontheffing voor afschot van schadeveroorzakende dieren is een onderdeel van deze inspanningsverplichting. Gedeputeerde staten achten een dergelijke aanvraag niet kansloos, omdat gedeputeerde staten aan de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant (stichting) een ontheffing hebben verleend om de grauwe ganzen te doden. Eiseres had de stichting kunnen verzoeken om haar jachthouder te machtigen volgens de verleende ontheffing.
6.3
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, sub a, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verlenen gedeputeerde staten tegemoetkomingen in schade, voor zover die in hun provincie is aangericht door natuurlijk in het wild levende vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Vaststaat dat de grauwe gans valt onder de in artikel 6.1, eerste lid, sub a, van de Wnb bedoelde vogels.
6.4
Bij de uitoefening van artikel 6.1 van de Wnb maken gedeputeerde staten gebruik van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (beleidsregel). In artikel 4.4, eerste lid, in samenhang met artikel 4.4, derde lid, van de beleidsregel is bepaald dat op de aanvrager van de tegemoetkoming (eiseres) een inspanningsverplichting rust om de schade zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken door het treffen van maatregelen en inspanningen waartoe zij naar eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden is. Het tijdig aanvragen van de in artikel 4.4, derde lid, van de beleidsregel aangegeven ontheffing op grond van onder meer artikel 3.3, eerste lid, van de Wnb, maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van de voor eiseres geldende inspanningsverplichtingen.
6.5
Volgens eiseres zou het doen van een dergelijke aanvraag geen zin hebben gehad, omdat deze toch afgewezen zou worden. De rechtbank leidt uit het dossier af dat, op het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis, er een door gedeputeerde staten aan de stichting verleende ontheffing op grond van artikel 3.1 van de Wnb gold. Uit hoofde van de verleende ontheffing op voorhand is het de stichting toegestaan om – zowel gedurende de winterperiode (van 1 november tot 15 februari) als gedurende de zomerperiode (van
15 februari tot en met 31 oktober) – onder meer grauwe ganzen op perceelniveau te verjagen, met ondersteunend afschot. Artikel 3.17, derde lid, van de Wnb bepaalt dat de stichting anderen kan machtigen voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de ontheffing is verleend. De stichting heeft ook aan gedeputeerde staten bevestigd dat de machtiging verleend had kunnen worden. Dat op voorhand al vaststond dat de ontheffing niet zou worden verleend, is dan ook niet gebleken.
6.6
Vaststaat dat eiseres de in artikel 4.4, derde lid, van de beleidsregel bedoelde ontheffing niet heeft aangevraagd. Evenmin is de stichting verzocht om de jachthouder van eiseres te machtigen in overeenstemming met de aan de stichting verleende ontheffing. Eiseres voldoet daarom niet aan alle cumulatieve voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Evenredigheid
6.7
Artikel 6.1 van de Wnb kent beoordelingsruimte voor gedeputeerde staten die is ingevuld met de beleidsregel. Onder verwijzing naar de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 februari 2022 [1] geldt dat artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook van toepassing is op de beleidsregel. Dat betekent dat de bestuursrechter ook de evenredigheid van de beleidsregel toetst. Er is niet aangevoerd dat de beleidsregel onevenredig is en de rechtbank is dat ook niet gebleken.
6.8
De strekking van de in artikel 6.1 van de Wnb opgenomen tegemoetkoming strekt ertoe om pas een tegemoetkoming uit te keren als eiseres volledig aan de op haar rustende inspanningsplicht heeft voldaan. Dat is een uitwerking van de in de Memorie van Toelichting [2] opgenomen keuze door de wetgever. Onder de inspanningsverplichting valt ook het tijdig aanvragen van een ontheffing. Gelet op het doel van de in de beleidsregel opgenomen inspanningsverplichting beschouwt de rechtbank de afwijzing van de tegemoetkoming omdat er geen ontheffing is aangevraagd als een geschikt en noodzakelijk middel.
Het middel is geschikt, omdat de in artikel 4.4, tweede lid, van de beleidsregel opgenomen maatregelen en inspanningen vooral zien op het verjagen van dieren. Een verjaagd dier kan echter weer terugkeren en de enige wijze om dat te voorkomen, is om het dier te vangen en/of te doden. De ontheffing maakt dat mogelijk. Het middel is noodzakelijk, omdat zonder ontheffing het verboden is de vogels te vangen en/of te doden. Tevens is het middel evenredig, omdat het ziet op een tegemoetkoming uit algemene middelen voor bedrijfsmatige risico’s van eiseres, die eiseres in beginsel zelf dient te voorkomen en/of te beperken. Er bestaat pas aanspraak op een tegemoetkoming als eiseres volledig aan de inspanningsplicht heeft voldaan. De rechtbank acht het niet onredelijk dat gedeputeerde staten in dat kader de voorwaarde stellen dat eiseres ook tenminste de betreffende ontheffing aanvraagt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aangevraagde faunaschadecompensatie in stand blijft. Eiseres komt evenmin in aanmerkingen voor terugbetaling van het griffierecht of toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 16 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 3.1, eerste lid:
Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
Artikel 3.3, eerste lid:
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 (…), ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, (…).
Artikel 3.17, derde lid:
De faunabeheereenheid kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de haar ingevolge het eerste en tweede lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.
Artikel 3.18, eerste lid:
Gedeputeerde staten kunnen aan faunabeheereenheden of wildbeheereenheden (…) opdracht geven om, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.1 (…), de omvang van een bij de opdracht aangeduide populatie van vogels (…), te beperken als dat nodig is om de onderscheidenlijke redenen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Artikel 6, eerste lid, sub a:
Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn.
Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (beleidsregel)
Artikel 4.4, eerste en derde lid:
1. Gedeputeerde Staten verlenen slechts een tegemoetkoming als bedoel in artikel 6.1, eerste lid, van de wet indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
3. Een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoorten en waarvoor ingevallen de artikelen 3.3, eerste lid, (…), van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
a. de ontheffing tijdig op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door Gedeputeerde Staten is geweigerd;
b. de ontheffing of toestemming tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

Voetnoten

1.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.Kamerstukken II, 2011 – 2012, 33 348, nr. 3, pagina 211.