ECLI:NL:RBZWB:2022:5370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3912 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder dwangsom tot staken flitsbezorging

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek van een flitsbezorgingsbedrijf om een voorlopige voorziening te treffen tegen een door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg opgelegde last onder dwangsom. Deze last verplichtte het bedrijf om zijn activiteiten in een vestiging te staken, op straffe van een dwangsom van € 15.000,- per overtreding, met een maximum van € 75.000,-. De voorzieningenrechter heeft op 8 september 2022 de zaak behandeld, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De derde-partij heeft zich afgemeld voor de zitting.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de verzoekster de dwangsom kan verbeuren als zij niet tijdig haar activiteiten staakt. De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom beoordeeld en vastgesteld dat de activiteiten van de verzoekster niet voldoen aan de definitie van detailhandel zoals opgenomen in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat de flitsbezorging niet onder de definitie van detailhandel valt, omdat er geen fysiek contact is tussen de verzoekster en de klant in de vestiging. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de last onder dwangsom terecht is opgelegd en er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving onredelijk maken.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 september 2022, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3912 WABOA

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. A.S.D. Lijkwan),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)

(gemachtigde: mr. L. Warnier).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam belanghebbende] uit [woonplaats belanghebbende]
(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen tegen een door het college op 10 juni 2022 opgelegde last onder dwangsom.
1.2
Verzoekster dient op grond van het besluit van 10 juni 2022 uiterlijk
19 augustus 2022 haar activiteiten in de vestiging aan [adres vestiging] te [plaats vestiging] te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 15.000,- per constatering, met een maximum van € 75.000,-. Verzoekster heeft tegen het besluit van
10 juni 2022 bezwaar gemaakt.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2022 op zitting behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde hebben daaraan deelgenomen, net als de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam betrokkene]. De derde-partij heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. Zijn gemachtigde heeft al eerder laten blijken niet naar de zitting te komen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 10 juni 2022 te schorsen tot zes weken na de uitspraak in de bodemzaak. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Spoedeisend belang
2.2
Verzoekster voert aan dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat het einde van de begunstigingstermijn in zicht komt en zij daarmee het risico loopt de dwangsom te verbeuren. Verzoekster dient uiterlijk 19 augustus 2022 haar activiteiten in de vestiging aan [adres vestiging] te [plaats vestiging] te staken en gestaakt te houden. Verzoekster kan hierdoor de verplichtingen jegens de verhuurder van het bedrijfspand niet meer nakomen en ook zullen de overeenkomsten met leveranciers opgezegd moeten worden.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan te nemen dat een (voldoende) spoedeisend belang bestaat bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang de hoogte van de dwangsommen van maximaal in totaal € 75.000,- en het feit dat het gaat om een vestiging die reeds open is en personeel in dienst heeft.
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij zal de voorzieningenrechter eerst ingaan op de rechtsmatigheidsbeoordeling van de opgelegde last onder dwangsom.
4. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter gaat op grond van de stukken en de behandeling ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster exploiteert onder meer in Tilburg een flitsbezorgingsbedrijf. In Tilburg heeft verzoekster drie vestigingen, waaronder de vestiging aan [adres vestiging] te [plaats vestiging] (het pand). De locatie van het pand valt onder bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” (bestemmingsplan) en heeft als bestemming “Centrum-Binnenstad”. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel [1] . Ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom bood verzoekster via internet en een app boodschappen en andere producten voor dagelijks gebruik aan en bezorgde deze boodschappen op elektrische fietsen bij haar klanten (flitsbezorging). Tevens was verzoekster op dat moment al aangesloten bij de app Too Good To Go (TGTG) waarbij klanten voor een beperkt bedrag dagelijkse producten kunnen kopen waarvan de houdbaarheidsdatum bijna is verstreken. Sinds medio juni 2022 biedt verzoekster ook een click&collect-service (c&c) aan waarbij klanten bestelde goederen in het pand kunnen afhalen en een deel van het assortiment kan, zonder voorafgaande bestelling via internet of de app, in het pand worden gekocht. Daarvoor zijn in het pand een toonbank, tablets en uitgestalde producten aanwezig.
De derde-partij heeft het college op 25 januari 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de overtreding van het bestemmingsplan door verzoekster. Het college heeft verzoekster bij brief van 21 april 2022 aangegeven, vanwege de activiteiten in het pand, voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen van € 15.000,00 per overtreding [2] .
Verzoekster heeft op 6 mei 2022 een zienswijze ingediend tegen het voornemen van
21 april 2022. Bij besluit van 10 juni 2022 heeft het college, conform het voornemen
van 21 april 2022, de last onder dwangsom opgelegd. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 juni 2022. Het college heeft toegezegd de werking van de opgelegde last onder dwangsom op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Is de last onder dwangsom op goede gronden opgelegd?
6. Verzoekster voert aan dat het college miskent dat de activiteiten van verzoekster overeenkomen met de definitie van “detailhandel” uit de planvoorschriften bij het bestemmingsplan. Het college heeft het begrip ten onrechte niet letterlijk uitgelegd en het besluit van 10 juni 2022 gebaseerd op zogenaamde indicatoren voor detailhandel. Deze zijn echter niet te herleiden uit de definitie in de planvoorschriften en stellen daarom extra voorwaarden aan de definitie. Verzoekster betwist ook dat haar activiteiten gekwalificeerd kunnen worden als de activiteiten van een internetbedrijf.
6.1
Het College heeft ter zitting toegelicht dat de activiteiten uit flitsbezorging van verzoekster niet vallen onder het begrip “detailhandel” uit de planvoorschriften van het bestemmingsplan en dat deze activiteiten als die van een webwinkel worden beschouwd. De activiteiten uit c&c en de app TGTG vallen wel onder de definitie van detailhandel maar daarvoor hoeft de last niet te worden aangepast.
6.2
Tussen partijen is het vigerende bestemmingsplan en de bestemming “Centrum-Binnenstad” niet in geschil, noch de letterlijke tekst van de toepasselijke planregels. Partijen verschillen wel van mening over de vraag hoe die regels moeten worden uitgelegd. De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of de last onder dwangsom uit het besluit van 10 juni 2022 moeten worden geschorst in afwachting van de beslissing op het bezwaar.
Bevoegdheid opleggen last onder dwangsom
6.3
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom komt toe aan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang [3] . De last onder bestuursdwang is een herstelsanctie die een last tot (gedeeltelijk) herstel van de overtreding inhoudt. De rechtbank moet voor dit onderdeel dus eerst beoordelen of er regels overtreden zijn. Dat betekent concreet dat de voorzieningenrechter moet vaststellen of de activiteiten van verzoekster vallen onder de definitie van “detailhandel” uit het bestemmingsplan dan wel anderszins vallen onder de hiervoor genoemde bestemming.
Bij overtreding van een wettelijk voorschrift is het college bevoegd om handhavend op te treden. Het college heeft zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebaseerd op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Op grond van dat artikel is het verboden gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te (laten) gebruiken.
Overtreding regels bestemmingsplan
6.4
In artikel 1.48 van de planregels is “detailhandel” gedefinieerd als “het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.”
6.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de bedrijfsvoering van verzoekster, ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom, hoofdzakelijk bestond uit flitsbezorging. De klant plaatst een bestelling en betaalt deze direct via het internet of de app. Vervolgens komt de bestelling binnen bij verzoekster, bij bezorgadressen die in het bereik van deze vestiging vallen, verzamelt verzoekster de in het pand voorradige producten en een van verzoeksters bezorgers bezorgt de bestelling door bij de klant thuis.
Ter zitting is toegelicht dat het aantal transacties [4] maandag tot en met vrijdag circa 250 per dag bedraagt en op zaterdag en zondag circa 300 per dag. De voorzieningenrechter gaat uit van circa 1.850 transacties per week bij de activiteiten uit flitsbezorging. Verzoekster heeft ter zitting tevens uiteengezet dat de activiteiten op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd ook de activiteiten uit de app TGTG en c&c omvatten. De activiteiten uit de app TGTG en c&c zijn in respectievelijk maart 2022 en juni 2022 opgestart. Ter zitting is uiteengezet dat het aantal transacties uit de app TGTG van april tot en met juli 2022 respectievelijk 212, 228, 144 en 118 per maand bedroegen. Het aantal transacties uit c&c bedroegen in juni 2022 56 en in juli 2022 143.
6.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter omvat de kern van detailhandel – en de hier relevante definitie – dat er op enig moment in de vestiging van verzoekster fysiek contact is tussen verzoekster en de klant. Ten aanzien van de flitsbezorging is daar geen sprake van. Er is geen sprake van verkoop ter plaatse omdat de artikelen via het internet of de app worden besteld en betaald. Op het moment dat het personeel in het pand op de hoogte raakt van de bestelling, is de verkoop al afgerond. Verder bevinden zich in het pand wel producten, maar deze vormen geen uitstalling ten behoeve van de verkoop op internet of via de app. Evenmin is bij flitsbezorging sprake van levering van de goederen op de locatie, omdat het enige fysieke contact tussen verzoekster en de klant plaatsvindt bij het afleveren van de bestelde goederen op het bezorgadres [5] .
De ter zitting aangehaalde vergelijking van de ruimtelijke uitstraling tussen [naam supermarkt] aan het [adres supermarkt] te [plaats supermarkt] en verzoekster brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Zo is een supermarkt erop ingericht dat klanten de aan te kopen goederen zelf in de vestiging verzamelen. Na het afrekenen worden de producten ter plaatse geleverd. De schappen zijn gemiddeld qua hoogte, uitgerust met prijskaartjes en de gangen met goederen zijn breed genoeg voor twee boodschappenkarren en overige manoeuvreerruimte. De door het college bij het controlebezoek op
25 augustus 2022 genomen foto’s in de vestiging van verzoekster laten een hoge magazijnopstelling zien, met enkel nummers op de grond. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat het interieur is ingericht op het zo snel mogelijk verzamelen van de af te leveren goederen. Het pand is materieel slechts een (klein) distributiecentrum, van waaruit goederen worden vervoerd naar klanten.
6.7
Bij de definitie van detailhandel zijn “postorderbedrijven, internetbedrijven, etcetera” expliciet uitgezonderd van het begrip “detailhandel” en deze begrippen zijn niet gedefinieerd in het bestemmingsplan noch anderszins toegelicht. Bij de uitleg van deze begrippen zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij het algemeen spraakgebruik [6] . Volgens het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” is een postorderbedrijf een bedrijf dat postorders uitvoert. De in het spraakgebruik bekende voorbeelden van dit soort bedrijven beschikken vaak over grote magazijnen en zij leveren vanuit die magazijnen hetzij met eigen bezorgers, hetzij via post- of pakketdiensten de bestellingen aan het huisadres van de klant nadat de koop van het artikel via de internetwinkel of app van het bedrijf tot stand is gekomen. Vroeger bracht dit type winkel hun assortiment met een papieren catalogus onder de aandacht van bestaande en potentiële klanten, die hun bestellingen ook via een papieren bestelformulier met de post aan het bedrijf zonden.
De betekenis van de term “internetbedrijf” moet in het licht van het voorgaande aansluitend aan het begrip postorderbedrijf worden geïnterpreteerd. Van Dale omschrijft deze term als “bedrijf dat internetdiensten aanbiedt.” Dat is op zichzelf genomen nog een ruime omschrijving die ook de activiteiten van verzoekster kan omvatten. Een engere omschrijving die door alternatieve woordenboeken op internet wordt gegeven is ”bedrijf dat zich met het verlenen van internetdiensten bezig houdt, bijv. een provider". Als die betekenis wordt aangehouden, lijken de activiteiten van verzoekster daaronder niet te kunnen vallen.
De voorzieningenrechter beschouwt de definitie van detailhandel als één geheel, inclusief de laatste zin ervan waarin staat dat “postorderbedrijven, internetbedrijven etc.” uitgesloten zijn.
Het woord internetbedrijven kan daarom niet los worden gezien van zijn context en moet in verband met het woord postorderbedrijf worden beschouwd.
De planwetgever heeft aldus juist ook bedrijven uitgesloten die via een webwinkel verkopen en die geen fysieke winkel exploiteren.
En juist dát zijn de enige activiteiten waarmee verzoekster in het pand is begonnen en die ook nu nog steeds het overgrote deel van de activiteiten vormen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het gegeven dat maar een beperkt deel van het assortiment (één schap met enkele producten naast de thans aanwezige balie in het pand)vrij beschikbaar is en voorts blijkt het uit de verhouding van de transacties uit c&c en de app TGTG in relatie tot de transacties uit flitsbezorging.
De voorzieningenrechter heeft ook nog beoordeeld of de activiteiten uit flitsbezorging eventueel onder een andere toegestane bestemming kunnen worden geschaard. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. De activiteit flitsbezorging valt niet onder de definitie van dienstverlening uit het bestemmingsplan, omdat verzoekster geen diensten maar goederen levert. Het bestemmingsplan laat eventueel ook bedrijfsactiviteiten toe die vallen onder categorie 1 of 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar de activiteiten flitsbezorging vallen daar echter niet onder.
6.8
Dit betekent dat de activiteit flitsbezorging niet voldoet aan de definitie van detailhandel en dus ook dat daarmee de planvoorschriften van het bestemmingsplan worden overtreden. De opgelegde last onder dwangsom verbiedt de activiteiten uit flitsbezorging en de opgelegde last onder dwangsom is duidelijk genoeg. De voorzieningenrechter neemt in aanmerking dat er in de vestiging inmiddels een beperkte verkoop wordt gerealiseerd middels c&c en de app TGTG, waarbij de klant het product zelf in de winkel ophaalt. Bij deze activiteiten is sprake van fysiek contact in de vestiging tussen verzoekster en de klant. Deze activiteiten zijn toegestaan en dat heeft het college ter zitting ook bevestigd. Dat leidt echter niet tot de conclusie dat de last te ruim omschreven is.
Gebruik van de bevoegdheid tot handhavend optreden
6.9
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien [7] of bijvoorbeeld als de opgelegde last technisch of juridisch evident niet uitvoerbaar is [8] .
6.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doen zich de onder overweging 6.9 genoemde bijzondere omstandigheden niet voor. Voor de in overweging 6.8 aangegeven overtreding bij de activiteit flitsbezorging is geen sprake van een concreet zicht op legalisatie. Het college heeft op 10 maart 2022 immers een voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen. Op grond van het voorbereidingsbesluit wil het college voorkomen dat op locaties in Tilburg nieuwe vestigingen van flitsbezorgsupermarkten met darkstores ontstaan. Het college wil de vestging van nieuwe flitsbezorgsupermarkten met darkstores kunnen sturen, zodat deze zich bij voorkeur niet in winkelgebieden of woonwijken vestigen, maar juist buiten (of wellicht aan de randen van) de winkelgebieden als er voorzieningen zijn waarmee de overlast voor de omgeving kan worden voorkomen (zoals een stallingsvoorziening voor de bezorgvoertuigen, wachtruimte voor personeel, goede laad- en losruimte en de gevels/ramen niet volledig dichtgeplakt worden). Uit het voorbereidingsbesluit volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het college op de locatie van het pand de flitsbezorgsupermarkt en darkstore zal toestaan.
6.11
De gestelde gevolgen voor de huurovereenkomst van verzoekster en de overeenkomsten met leveranciers kwalificeert de voorzieningenrechter niet als omstandigheden die bij handhavend optreden tot een zodanig onevenredige situatie leiden dat van handhaving afgezien dient te worden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat het college, vanwege overlast, meerdere handhavingsverzoeken van omwonenden heeft ontvangen en dat uit het voorbereidingsbesluit niet volgt dat flitsbezorgsupermarkten met darkstores per definitie worden geweerd. Het college wenst die ontwikkeling planologisch te kunnen sturen. Overige bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken en naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er ook geen sprake van een geval dat de opgelegde last technisch of juridisch evident niet uitvoerbaar is. De voorzieningenrechter kan de overwegingen van het college bij de keuze om het handhavend optreden te richten tegen verzoekster daarom volgen en laat dit in stand.
De lasten onder dwangsom
6.12
Volgens het college neemt [adres vestiging], in het centrale deel van de binnenstad van Tilburg, een bijzondere positie in. Het is een rustige woonomgeving gelegen direct achter het kernwinkelgebied van Tilburg. De primaire winkelfunctie ligt daarbij aan [naam winkelstraat] waarbij het achtererf gebruikt wordt voor opslagdoeleinden. Juist dit achtererf is bereikbaar via [adres vestiging]. Het gebruik van het pand voor flitsbezorging leidt tot veel fietsbewegingen en (geluids)overlast. De (meeste) overlast is het gevolg van de hoge mate van frequentie dat er verkeersbewegingen van en naar de locatie gaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het opleggen van een last onder dwangsom een geschikt middel is om het handelen in strijd met het bestemmingsplan aan te pakken en daarmee de overlast weg te nemen. Dat er mogelijk andere vormen van gebruik van het pand op grond van de regels wel toegelaten zijn die eveneens overlast kunnen veroorzaken, maakt niet dat de last niet meer kan worden opgelegd.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het opleggen van een last onder dwangsom, gelet op het beoogde doel, noodzakelijk is. Dat de last onder dwangsom nadelig is voor verzoekster en dat zij na de klachten haar bedrijfsvoering heeft aangepast, betekent niet dat de opgelegde last onder dwangsom niet evenwichtig is. Het middel is daarnaast evenredig, omdat de last onder dwangsom niet verder gaat dan nodig is om de hiervoor genoemde doelstellingen te bereiken. Het college heeft de handhaving opgestart toen verzoekster de boodschappen via flitsbezorging bezorgde en verzoekster de activiteiten net had uitgebreid met de app TGTG. In het licht van de totale bedrijfsvoering in de vestiging maken laatstgenoemde activiteiten een nagenoeg te verwaarlozen deel van de bedrijfsvoering uit. De last is dan ook niet te ruim omschreven. De last onder dwangsom ziet op de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten, namelijk de flitsbezorging. De last onder dwangsom ziet niet op de activiteiten uit de app TGTG en c&c. Het is uiteindelijk aan verzoekster om te beslissen of – na het beëindigen van de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten – zij de activiteiten op de locatie wenst voort te zetten.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 15 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage:

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste en tweede lid: 1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Artikel 5:21: Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Artikel 5:32, eerste lid: 1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Gemeentewet (Gmw)
Artikel 125, eerste en tweede lid:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. 2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 3.7, vierde lid:
Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, kan bij het besluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
Bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” (bestemmingsplan)
Artikel 1.48 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
Artikel 1.49 dienstverlening:
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
Artikel 5.1.1, sub a en b:
De voor ´Centrum-Binnenstad´ aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel; b.bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorieën A en B, met uitzondering van: 1. bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder jo. artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer, 2. risicovolle inrichting;
echter met dien verstande dat de functies a tot en met j uitsluitend op de eerste 2 bovengrondse bouwlagen zijn toegestaan en dat deze functies tevens zijn toegestaan op ondergrondse bouwlagen.

Voetnoten

1.Artikel 5.1.1. van de planvoorschriften van bestemmingsplan “Binnenstad 2010”.
2.Met een maximum van € 75.000,00 en er kan ten hoogste één dwangsom (van € 15.000,00 per week worden verbeurd.
3.Artikel 5:32, eerste lid, in samenhang met artikel 5:21, sub a, van de Awb.
4.Een transactie ziet op de totale bestelling en kan uit een of meer producten bestaat.
5.Rechtbank Gelderland 3 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4194.
6.AbRS 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1546.
7.AbRS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758.
8.AbRS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405.