OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is op 17 oktober 2019 uitgevallen voor zijn werk als schilder bij [naam bedrijf 1] met schouderklachten (rechts). Dit werk heeft hij enkele dagen gedaan. Daarvoor werkte hij als orderpicker bij [naam bedrijf 2] voor gemiddeld 31,95 uur per week. Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
In het primaire besluit heeft het UWV in het kader van een EZWB bepaald dat eiser met ingang van 20 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. In bestreden besluit I heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In bestreden besluit II heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken. Eisers bezwaren tegen het primaire besluit zijn alsnog gegrond verklaard. Eisers ZW-uitkering is per 20 december 2020 voortgezet, en per toekomende datum alsnog beëindigd op grond van een nieuwe schatting van zijn arbeidsongeschiktheid. Met inachtneming van een uitlooptermijn van een maand is eisers ZW-uitkering per 31 mei 2021 alsnog beëindigd.
Eisers procesbelang bij bestreden besluit I
2. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eisers beroep mede betrekking op bestreden besluit II. Bestreden besluit I is vervangen door bestreden besluit II. Hierdoor is eisers procesbelang met betrekking tot bestreden besluit I komen te vervallen. De rechtbank zal zijn beroep in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgenees-kundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Het medisch onderzoek van het UWV dat ten grondslag is gelegd aan bestreden besluit I
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd. Ook heeft hij eiser gezien op een spreekuur van 10 september 2020, waar eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts rapporteert dat sprake is van beperkingen aan de rechterarm. Om overbelasting aan de linkerarm te voorkomen worden hier ook lichte beperkingen aangenomen. Bij de rechterarm is sprake van een beperkte beweeglijkheid. Eiser kan niet boven schouderhoogte actief zijn en er is sprake van verminderde kracht waardoor eiser maar beperkt kan tillen en dragen, duwen en trekken. Ook is het reiken qua frequentie beperkt. Verder zijn grove trillingen op de rechterschouder onwenselijk. Werk met toetsenbord en muis is mogelijk, maar niet langdurig achter elkaar. Er is sprake van een verhoogd persoonlijk risico waardoor beroepsmatig autorijden, werk met gevaarlijke machines of op grote hoogtes niet mogelijk is. Eiser is ook niet geschikt voor nachtdiensten, extreem stressvol werk of werk in een drukke omgeving met harde geluiden of in een kantoortuin. De verzekeringsarts heeft eisers benutbare mogelijkheden weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 september 2020.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Omdat eiser heeft afgezien van het recht om te worden gehoord, is hij niet gezien of onderzocht op een hoorzitting. De verzekeringsarts b&b stelt dat uit de primaire rapportage blijkt dat eisers klachten en belemmeringen voldoende aan de orde zijn gesteld. De in primo aangenomen beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b passend. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht die aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen. Alle door eiser aangehaalde klachten zijn in de FML verwerkt tot beperkingen voor arbeid. Eiser heeft ook geen nadere medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een ernstigere medische situatie of van ernstigere beperkingen. De verzekeringsarts b&b concludeert daarom dat eisers beperkingen op de datum in zijn geding correct zijn weergeven in de FML van 10 september 2020.
Het onderzoek van het UWV dat heeft geleid tot bestreden besluit II
6. Het UWV heeft naar aanleiding van eisers beroepschrift van 16 februari 2021
een aanvullend rapport van 25 maart 2021 ingebracht van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] . Hij geeft aan dat de medische informatie die is gehecht aan het beroepschrift van 16 februari 2021 aanleiding geeft om te concluderen dat bij eiser sprake is van meer beperkingen dan zoals aangegeven in de FML van 10 september 2021. De FML is aangepast op de aspecten 1.8.3 (
Veelvuldige storingen en onderbrekingen mogen geen hoofdbestanddeel van de functie zijn) en 6.4.1 (
Klant kan niet in wisseldiensten werken. Avondwerk na 20.00 uur is uitgesloten). De verzekeringsarts b&b heeft daarbij uitvoerig gemotiveerd waarom de medische informatie geen aanleiding geeft om eisers klachten te vertalen in (nog) meer aanvullende beperkingen.
7. Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] overweegt in een rapport van 28 april 2021 – naar aanleiding van de in de beroepsfase gewijzigd vastgestelde belastbaarheid – dat eiser geschikt kan worden geacht voor de functies van Productiemedewerker industrie (samen-stellen) (Sbc-code 111180), Controleur, tester elektrotechnische apparatuur (267060) en Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053). Op basis van deze functies kan eiser volgens de arbeidsdeskundige b&b meer dan 65% (namelijk 90,88%) van het maatgevende loon van € 13,59 verdienen. Op basis hiervan is het UWV in bestreden besluit II overgegaan tot het beëindigen van eisers ZW-uitkering per toekomende datum, met inachtneming van een uitlooptermijn van een maand per 31 mei 2021.
De nadere onderbouwing van bestreden besluit II in de beroepsfase
8. Eiser heeft middels een aanvullend beroepschrift van 14 juni 2021 gereageerd op bestreden besluit II. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts b&b in de beroepsfase onvoldoende beperkingen aangenomen in verband met zijn duizeligheidsklachten, waarbij hij wijst op bijgevoegde brieven van KNO-arts [naam KNO-arts 1] (van 23 oktober 2020) en KNO-arts [naam KNO-arts 2] (van 9 februari 2021) van het Universitair ziekenhuis Antwerpen. Verzekerings-arts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft op deze stukken gereageerd middels een aanvullend rapport van 15 juli 2021. Volgens de verzekeringsarts b&b geeft de ingebrachte medische informatie aanleiding om het standpunt van het UWV te wijzigen. Uit deze stukken blijkt dat eisers klachten van duizeligheid aanwezig zijn bij het wisselen tussen dichtbij en veraf kijken, en bij het veranderen van wandelondergronden (van bijvoorbeeld zand naar asfalt). De verzekeringsarts b&b heeft daarom aanvullende beperkingen op deze punten aangenomen. Eisers aangepaste belastbaarheid is opgenomen in een FML van 15 juli 2021. De arbeids-deskundige b&b van het UWV overweegt in een rapport van 21 juli 2021 dat eiser op basis van de gewijzigd vastgestelde belastbaarheid zoals vervat in de FML van 15 juli 2021 nog steeds geschikt kan worden geacht voor de in de beroepsfase geduide functies.
9. Nu het UWV in beroep is overgegaan tot het aannemen van aanvullende beperkingen bij eiser en hij de motivering van bestreden besluit II daarmee heeft aangepast, is het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op dit besluit. De rechtbank zal bestreden besluit II daarom vernietigen. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen blijven.
10. Eiser heeft in een aanvullend beroepschrift van 15 oktober 2021 gesteld dat hij verdergaand beperkt geacht had moeten worden op de aspecten tillen en dragen. Hij wijst er daarbij op dat orthopedisch chirurg-traumatoloog [naam chirurg-traumatoloog] naar aanleiding van een consult op 1 juli 2021 heeft uitgesproken dat mogelijk sprake is van een zogenoemde 'Slap laesie' (rechts). Inmiddels is eiser op 22 juli 2021 aan deze aandoening geopereerd en hij is nu herstellende van de operatie. Het UWV heeft op eisers aanvullende beroepschrift van 15 oktober 2021 gereageerd middels een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 november 2021. Ter zitting is met het UWV vastgesteld dat de hierin opgenomen toelichting met betrekking tot eisers Slap leasie geen betrekking heeft op de datum in geding van 31 mei 2021. Het onderzoek van de rechtbank is daarom geschorst, om het UWV in de gelegenheid te stellen om een nadere onderbouwing van zijn standpunt in te dienen.
10. Het UWV heeft op 4 februari 2022 een aanvullend rapport ingebracht van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 3 februari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b hierin op steekhoudende manier onderbouwd waarom eiser op de datum in geding niet verdergaand beperkt kan worden geacht in verband met zijn Slap laesie. Hoewel aannemelijk is dat op de datum in geding sprake was van een Slap laesie, betekent dit niet automatisch dat eiser verdergaand beperkt moet worden geacht. De rechtbank wijst er hierbij op dat een diagnose in arbeidsongeschiktheidszaken volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2020, ECLI: NL:CRVB:2020:3033) niet bepalend is. Het gaat enkel om de naar objectieve maatstaven vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft verder terecht erop gewezen dat weliswaar plausibel is dat een schouder met een Slap laesie beperkingen kent, maar met betrekking tot schouderbelasting aan de rechterzijde reeds in aanzienlijke mate beperkingen zijn aangenomen. Eiser is immers beperkt geacht voor werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen, frequent reiken, duwen en trekken, boven schouderhoogte werken, en tillen en dragen tijdens het werk tot 5 kg. Dit zijn schouder-sparende beperkingen die voorzien in weinig belastende arbeid met betrekking tot de rechterschouder. Voor verdere beperkingen bestaan geen aanwijzingen.
11. De rechtbank ziet in eisers brief van 19 april 2022 geen aanleiding om te concluderen dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte niet meer beperkingen heeft aangenomen in verband met eisers Slap laesie, nu deze brief geen nieuwe geobjectiveerde medische informatie bevat. De enkele door eiser gestelde omstandigheid dat orthopedisch chirurg-traumatoloog [naam chirurg-traumatoloog] met de omschrijving 'SLAP 2B laesie' een gradatie heeft willen aangeven van de aandoening, en dat de verzekeringsarts b&b hier niet op is ingegaan, is in ieder geval onvoldoende om diens motivering met vrucht te betwisten. Dit geldt ook voor de stelling dat eiser twee maanden na de datum in geding is geopereerd wegens toegenomen klachten.
12. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hij op de datum in geding van 31 mei 2021 verdergaand beperkt geacht had moeten worden dan het UWV reeds heeft gedaan. Dit betekent dat het UWV eisers ZW-uitkering terecht per toekomende datum en met inachtneming van een uitlooptermijn van een maand per 31 mei 2021 heeft beëindigd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren voor zover dit betrekking heeft op bestreden besluit II, en dit besluit vernietigen. De rechtsgevolgen van bestreden besluit II worden met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand gelaten.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank zal het UWV daarnaast veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).