ECLI:NL:RBZWB:2022:5368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1866
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. O.W.G. van Petegem, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem een WGA-uitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% per 31 mei 2021. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij ook de gemachtigde van het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings, aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 31 mei 2021 voor 83,29% arbeidsongeschikt is, maar onterecht heeft aangenomen dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn. De rechtbank baseert deze conclusie op de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV, die de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hebben beoordeeld. Eiser heeft in de afgelopen jaren verschillende behandelingen ondergaan voor zijn chronische PTSS en depressieve klachten, maar deze hebben niet geleid tot een verbetering van zijn situatie. De regiebehandelaar van eiser heeft aangegeven dat de huidige therapie, de Narratieve Exposure Therapie (NET), niet het gewenste effect heeft gehad en dat er geen herstel meer te verwachten is.

De rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende heeft onderbouwd waarom er op 31 mei 2021 nog hoop was op verbetering van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en kent eiser met ingang van 31 mei 2021 een IVA-uitkering toe. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.600,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1866 WIA

uitspraak van 14 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. O.W.G van Petegem,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 26 mei 2021 (primair besluit) aan eiser een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) op grond van de WIA toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% met ingang van 31 mei 2021.
Met het bestreden besluit van 18 februari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 31 mei 2021 voor 83,29% arbeidsongeschiktheid is. Het UWV vindt dat eiser volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Omdat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen heeft eiser geen recht op een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten).
De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 mei 2021 heeft vastgesteld op 83,29%, maar daarbij ten onrechte heeft vastgesteld dat de arbeidsbeperkingen van eiser niet duurzaam zijn als bedoeld in de IVA.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Hoe luidt de onderbouwing van het bestreden besluit?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken en onderzocht op zijn spreekuur van 15 april 2021. Eiser is gediagnostiseerd met een chronische PTSS en een depressieve episode matig van ernst. De PTSS staat op de voorgrond qua klachten en belemmeringen. De verzekeringsarts rapporteert dat de door eiser gepresenteerde klachten en ervaren belemmeringen plausibel zijn en objectiveerbaar. Eiser is niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden, omdat hij niet is opgenomen, niet bedlegerig is, ADL zelfstandig is en binnen zijn mogelijkheden kan zorgen voor actieve dagvulling. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 april 2021. Daarin zijn beperkingen vastgelegd ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid en een beperking in arbeidsduur vanwege de vermoeidheidsklachten, voortkomend uit de primaire aandoening, tot maximaal 4 tot 5 uur per dag en 20 tot 25 uur per week in reguliere tijden in dagdienst. Daarnaast zijn er nog enkele beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen vanwege de somatische aandoeningen van eiser (o.a. slaapapneu).
Eiser is nog bezig met een vervolgbehandeling voor de PTSS, verdere verbetering is volgens de verzekeringsarts niet geheel uit te sluiten, anderzijds zijn de verwachtingen voor verbetering, vanwege reeds eerdere intensieve behandelingen, enigszins gereserveerd. Toekenning van IVA op termijn bij een volledige ongeschiktheid op arbeidskundige gronden zal ter zijner tijd zeker een overweging kunnen zijn, aldus de verzekeringsarts.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd, inclusief een brief van verpleegkundig specialist GGZ [naam verpleegkundig specialist GGZ] van 29 juli 2021. Verder heeft zij eiser gesproken op de hoorzitting van 9 februari 2022. In haar rapportage van 11 februari 2022 overweegt zij dat eiser ten tijde van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts “Narratieve Exposure Therapie” (NET) volgde. NET is in principe een effectieve behandeling. De verzekeringsarts b&b meent dat een keuze tussen een ‘redelijke of goede verwachting’ dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden’ (stap 2a) en de verwachting ‘verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten’(stap 2b) kan dan niet worden gemaakt omdat een behandeling gaande is die weliswaar over het algemeen leidt tot een gunstig resultaat, echter bij eiser nog niet succesvol is. Nu er voor de keuze tussen stap 2a en stap 2b doorslaggevende argumenten ontbreken, dient te worden uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Er is dan geen sprake van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen.
Wat voert eiser aan?
5. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsartsen de prognose en de potentiële behandelmogelijkheden te rooskleurig hebben ingeschat. Mede gelet op de informatie van de verpleegkundig specialist GGZ [naam verpleegkundig specialist GGZ] stelt eiser zich op het standpunt dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam moet worden gezien. Eiser wijst er op dat geen van zijn (voormalige) behandelaars zich positief uitlaat over de medische prognose. [naam verpleegkundig specialist GGZ] heeft – ook ter hoorzitting – aangegeven dat de NET-behandeling niet langer is gericht op reductie van de klachten/beperkingen, maar op behoud van de kwaliteit van leven.
Wat vindt de rechtbank?
6. De vraag ligt voor of de verzekeringsartsen op goede gronden hebben aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is.
6.1
Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. Hierbij moet die arts een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op een uitkering en in de periode daarna, dient te zijn gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel is gebaseerd op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
6.2
Om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen, maakt het UWV gebruik van het zogenaamde beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. Bij de beoordeling doorloopt de
verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeeld of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2).
De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen stap 2a en stap 2b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (stap 2b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
6.3
Eiser is werkzaam geweest bij de politie en in mei 2016 arbeidsongeschikt geworden vanwege chronische PTSS met een depressieve episode van matige ernst. Ten tijde van de datum in geding (31 mei 20121) had eiser voor zijn psychische klachten al gedurende vier jaren verschillende behandelingen ondergaan, te weten: EMDR, CGT (cognitieve gedragstherapie), exposure therapie, behandeling met medicatie en HITT (Hoog Intensieve Trauma Therapie). Deze behandelingen hebben niet gelet tot vermindering van zijn klachten en zijn beperkingen. Eiser is vervolgens aangemeld bij [naam bedrijf 1] . [naam GZ-psycholoog] , GZ psycholoog, en [naam psychiater] , psychiater bij [naam bedrijf 1] schrijven in het rapport van 12 april 2021:
Gezien de voortdurende PTSS klachten is opstarten van een andere protocollaire traumagerichte methodiek aanbevolen. Betrokkene is inmiddels al gestart met Narratieve Exposure Therapie (NET) bij [naam bedrijf 2] . Dit lijkt ons heel passend, ook omdat dit hem misschien kan helpen alles wat hij meegemaakt heeft in perspectief te plaatsen en ook de positieve ervaringen van zijn lange politiecarrière weer meer in de herinnering te brengen. Het advies is ook aandacht te besteden aan de invloed van de klachten op de partnerrelatie. (…) Daarnaast denken we dat betrokkene, vanwege de depressieve klachten en slaapproblemen baat kan hebben bij optimaliseren van de farmacotherapie door een psychiater (…) Voor verbetering van de stress en emotieregulatie denken we aan toevoegen van lichaamsgerichte therapie.
In een brief van 29 juli 2021 schrijft [naam verpleegkundig specialist GGZ] , Verpleegkundig Specialist GGZ bij [naam bedrijf 2] het volgende:
Sinds juni 2020 ben ik regiebehandelaar van [naam eiser] en gestart met behandeling van trauma. Er is overleg geweest met vorige behandelaren omdat eerdere traumabehandelingen geen effect hadden op de trauma’s (…) Er is gestart met NET therapie. Deze behandeling loopt nu 1 jaar maar heeft nog niet tot dusdanig effect geleid dat de schade die Dhr. opgelopen heeft tijdens de uitoefening van zijn beroep verminderd is en er geen sprake is van klachten mindering en niet van lijdenslast vermindering. Mijns inziens is dat de behandeling bij kan dragen tot vergroten van Kwaliteit van Leven, maar niet tot herstel.
Tijdens de hoorzitting op 9 februari 2022 heeft [naam verpleegkundig specialist GGZ] nader toegelicht dat de traumabehandeling niet op gang is gekomen door beperkingen op het gebied van aandacht en aandacht vasthouden en ook is het geheugen gestoord. Zij geeft aan dat eiser PMT (psychomotorische therapie) heeft gedaan en dat de partner bij de therapie is betrokken, zoals geadviseerd door [naam bedrijf 1] . [naam verpleegkundig specialist GGZ] ziet maar weinig resultaat van behandeling. De toekomst ziet er niet rooskleurig uit, aldus [naam verpleegkundig specialist GGZ] .
6.4
De rechtbank stelt vast dat beide verzekeringsartsen aangeven dat de PTSS bij eiser het meest op de voorgrond staat. Van een relevante verbetering van de belastbaarheid van eiser zal dus alleen sprake zijn als de behandeling van de PTSS succes heeft en leidt tot minder klachten en beperkingen. Na vier jaar tevergeefs allerlei behandelingen te hebben ondergaan, is eiser in mei 2020 gestart met NET-therapie. Ten tijde hier in geding (31 mei 2021) had eiser dus al een jaar NET therapie gehad. Hij heeft daarnaast ook lichaamsgerichte therapie gedaan (PMT), zoals geadviseerd door [naam bedrijf 1] , en zijn partner is betrokken geweest bij de behandeling. Toch geeft regiebehandelaar [naam verpleegkundig specialist GGZ] op
29 juli 2021 aan dat de NET-therapie niet heeft geleid tot vermindering van trauma’s, klachten of lijdenslast. [naam verpleegkundig specialist GGZ] geeft aan geen herstel meer te verwachten en spreekt de hoop uit dat de behandeling kan bijdragen aan de kwaliteit van leven.
In het licht van deze informatie van de regiebehandelaar van eiser over het verloop van de NET-therapie hebben de verzekeringsartsen niet inzichtelijk gemaakt waarom er geen doorslaggevende redenen zijn om te kiezen voor stap 2b (verbetering van de belastbaarheid is het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten). De regiebehandelaar [naam verpleegkundig specialist GGZ] geeft na een jaar NET therapie immers duidelijk aan dat de therapie geen effect heeft gehad. Er wordt geen herstel meer verwacht. Voor de NET therapie heeft eiser gedurende vier jaren diverse andere therapieën gevolgd, die ook niet hebben geleid tot vermindering van zijn klachten en daarmee verbetering van zijn belastbaarheid voor arbeid.
De enkele stelling van de verzekeringsartsen dat NET therapie vaak goede resultaten geeft, heeft in dit geval geen betekenis. Op 31 mei 2021 had eiser zonder enig effect al een jaar NET-therapie achter de rug.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de informatie van [naam bedrijf 1] en regiebehandelaar [naam verpleegkundig specialist GGZ] duidelijk dat verbetering van de belastbaarheid van eiser voor arbeid in of na het eerstkomende jaar na 31 mei 2021 niet of nauwelijks is te verwachten. Het UWV heeft niet gemotiveerd en onderbouwd dat er op die datum nog hoop was op een relevante verbetering van de belastbaarheid van eiser voor arbeid.
6.6
Ter zitting voerde het UWV aan - met verwijzing naar het rapport van [naam bedrijf 1] - dat er wellicht nog een andere protocollaire traumagerichte therapie is, die eiser kan volgen. Eiser heeft er terecht op gewezen dat de door hem reeds gevolgde therapieën ook protocollair en traumagericht waren. De rechtbank vindt met eiser dat deze enkele stelling van het UWV, zonder nadere aanduiding om welke therapie het zou kunnen gaan en onderbouwing waarom die therapie wel effect zou kunnen hebben, niet kan leiden tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank is daarom van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie moet leiden dat eiser op datum in geding, 31 mei 2021 niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat er vanaf die datum recht bestaat op een IVA-uitkering.
7.1
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen andere uitkomst mogelijk is en zal daarom zelf in de zaak voorzien, in die zin dat eiser met ingang van
31 mei 2021 een IVA-uitkering wordt toegekend.
7.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend;
  • kent eiser met ingang van 31 mei 2021 een IVA-uitkering toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- bedrag aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.600,- bedrag aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 14 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de WIA ontstaat recht op een IVA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is
Het UWV heeft een interne richtlijn ontwikkeld, getiteld: “Beoordeling van de duurzaamheid van Arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen” (Beoordelingskader).
In dit Beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
a. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
b. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
De verzekeringsarts doorloopt de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.