In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. O.W.G. van Petegem, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem een WGA-uitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% per 31 mei 2021. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 3 augustus 2022 behandeld, waarbij ook de gemachtigde van het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings, aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 31 mei 2021 voor 83,29% arbeidsongeschikt is, maar onterecht heeft aangenomen dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn. De rechtbank baseert deze conclusie op de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV, die de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hebben beoordeeld. Eiser heeft in de afgelopen jaren verschillende behandelingen ondergaan voor zijn chronische PTSS en depressieve klachten, maar deze hebben niet geleid tot een verbetering van zijn situatie. De regiebehandelaar van eiser heeft aangegeven dat de huidige therapie, de Narratieve Exposure Therapie (NET), niet het gewenste effect heeft gehad en dat er geen herstel meer te verwachten is.
De rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende heeft onderbouwd waarom er op 31 mei 2021 nog hoop was op verbetering van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en kent eiser met ingang van 31 mei 2021 een IVA-uitkering toe. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.600,-.