4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/240734-21
De rechtbank stelt vast dat op 4 september 2021 omstreeks 05.19 uur het inbraakalarm van de woning aan [adres 2] in Oudenbosch is afgegaan en dat op de in de woning gemaakte camerabeelden een persoon te zien is. Als de verbalisanten kort daarna ter plaatse komen, is een beveiliger aanwezig bij het appartementencomplex. Deze beveiliger betreft verdachte en is tevens de persoon die te zien is op de beelden van het inbraakalarm.
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 4 september 2021 een fotocamera van het merk Canon, een fles whisky van het merk Chivas Regal en drie horloges zijn weggenomen uit de woning aan [adres 3] in Oudenbosch door middel van inklimming.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het verdachte is geweest die deze goederen uit de woning heeft weggenomen.
Aangezien verdachte op de beelden van het inbraakalarm van [adres 2] is herkend, zijn verbalisanten naar zijn woning gegaan. Op het moment dat de verbalisanten bij verdachte aan de deur stonden, werd de deur niet direct geopend. Verbalisant [naam 2] , die aan de achterzijde van de woning stond, zag dat verdachte een zwarte rugzak in de tuin van de buren liet vallen. In deze rugzak zaten meerdere goederen van [aangever] , afkomstig uit de woning aan [adres 3] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij iemand hoorde wegrennen en dat hij zag dat die persoon een zwarte rugzak achterliet. Hij heeft deze rugzak in zijn auto gelegd, omdat hij de rugzak terug wilde brengen naar de eigenaar. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig. In het door verdachte geschreven dagrapport heeft hij verklaard dat hij het alarm hoorde afgaan en dat hij daarop is afgegaan, maar heeft hij niks verklaard over een rennend persoon die een zwarte rugzak heeft achtergelaten. Bovendien heeft hij daarover ook niks gezegd op het moment dat de verbalisanten kort na de inbraakmelding ter plaatse kwamen. Verdachte heeft op meerdere momenten de kans gehad de rugzak aan de verbalisanten te overhandigen, maar is pas met dit alternatieve scenario gekomen nadat de rugzak met de gestolen goederen in zijn bezit is aangetroffen. Dit maakt dat de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde schuift.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal door middel van inklimming aan [adres 3] .
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het inbraakalarm afging omdat verdachte zich in de woonkamer van de woning aan [adres 2] bevond, terwijl verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het pand absoluut niet mocht betreden. Bovendien heeft verdachte ook over de reden van het betreden van het pand een wisselende verklaring afgelegd. In zijn dagrapport heeft hij geschreven dat hij de woning betrad omdat het alarm kort daarvoor was afgegaan. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in de woning is gaan kijken omdat de jongen daar vandaan kwam, terwijl hij daarvoor heeft verklaard dat hij de persoon aan de voorkant richting de straatkant zag rennen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte had geen reden om zich in de woning te bevinden. In onderlinge samenhang met de onder feit 1 voltooide diefstal uit een naastgelegen appartement ziet de rechtbank het betreden van de woning door middel van inklimming door het raam dan ook als een begin van uitvoering van een poging tot diefstal.
De rechtbank constateert dat bij het betreden van de woning via het raam tevens een raamhor kapot is gegaan. Nu deze feitelijkheid niet is opgenomen in de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte echter partieel vrijspreken van het onderdeel braak.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van inklimming aan [adres 2] .
02/123311-22
Feit 1
Door de eigenaar van [bedrijf] is aangifte gedaan van verduistering van bedrijfskleding, een beveiligingspas en toegangstaggen. Verdachte was tot 6 juli 2021 werkzaam voor dit bedrijf als zzp’er. Daarna is de overeenkomst van opdracht beëindigd en heeft aangever verdachte meermaals gevraagd de goederen in te leveren. Verdachte heeft verklaard dat hij de goederen aan zijn broer zou hebben gegeven die eveneens werkzaam was voor [bedrijf] Deze verklaring wordt echter niet ondersteund door het dossier. Bovendien werd verdachte op 28 april 2022 door verbalisanten aangetroffen als beveiliger bij een café, waarbij hij de beveiligersjas en -pas van [bedrijf] in gebruik had. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze goederen nog in het bezit van verdachte waren. De rechtbank is van oordeel dat van de toegangstaggen niet vaststaat dat deze na 6 juli 2021 nog in het bezit van verdachte zijn geweest en zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 juli 2021 tot en met 28 april 2022 een beveiligingspas en een bedrijfskledingstuk toebehorende aan [bedrijf] heeft verduisterd in dienstbetrekking.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal of verduistering in dienstbetrekking van iPhones. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.