ECLI:NL:RBZWB:2022:535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9351
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake kap van bomen en instandhouding groenstrook

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. De zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers tegen de kap van bomen aan de [adres 1] te [plaatsnaam]. Het college had eerder, op 23 april 2020, het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er volgens hen geen vergunning nodig was voor de kap van de bomen. Eisers stelden dat de kap in strijd was met de kapvergunning van 26 augustus 2008, waarin een herplantplicht was opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de groenstrook in 2012 is aangelegd, waarmee aan de herplantplicht is voldaan. De rechtbank oordeelde dat er geen instandhoudingsverplichting gold en dat het college niet handhavend kon optreden, omdat de bomen zonder vergunning mochten worden gekapt. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen reden voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9351 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaatsnaam] (vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij (primair) besluit van 23 april 2020 heeft het college het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de kap van bomen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] afgewezen.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 23 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college en [naam vertegenwoordiger 3] en [naam vertegenwoordiger 4] namens vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Aan de huidige procedure is een procedure vooraf gegaan. Deze procedure heeft geresulteerd in het besluit van 26 augustus 2008, bij welk besluit het college een omgevingsvergunning voor de kap van zevenenzeventig bomen op het perceel [naam perceel] (inmiddels hernoemd als [adres 1] ) te [plaatsnaam] heeft verleend. Aan deze vergunning waren enkele voorschriften verbonden, waaronder een herplantplicht. Aan de herplantplicht is in 2012 gevolg gegeven door vergunninghoudster.
1.2.
Eisers, woonachtig aan de [adres 2] te [plaatsnaam] , hebben bij brief van 3 maart 2020 het college verzocht informatie te verstrekken over de kap van de bomen aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaatsnaam] . Eisers hebben het college gevraagd of de kap van de bomen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] onrechtmatig heeft plaatsgevonden of dat er een vergunning voor de kap is verleend.
1.3.
Het college heeft bij brief van 23 maart 2020 aan eisers laten weten dat voor de kap van de bomen geen vergunning nodig was, nu er op grond van de gemeentelijke algemene plaatselijke verordening (APV) slechts een kapvergunning nodig is voor bomen met een stamomtrek van meer dan één meter, gemeten op een hoogte van 1,3 meter. Daarnaast is de betreffende groenstrook niet meer als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan ‘Zuid en West [plaatsnaam] ’. De groenstrook heeft daarin de bestemming ‘wonen’. In het bestemmingsplan is evenmin een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Het kappen van de bomen heeft volgens het college niet onrechtmatig plaatsgevonden.
1.4.
Op 26 maart 2020 hebben eisers het college verzocht om handhavend op te treden tegen de verplichte aanleg en het behoud van een drie meter brede en tweehonderd meter lange grondstrook aan de [adres 1] te [plaatsnaam] conform het beplantingsplan van 19 augustus 2008.
1.5.
In het (primaire) besluit van 23 april 2020 heeft het college dit handhavingsverzoek afgewezen, omdat de betreffende groenstrook in de loop van 2012 is aangeplant. Daarmee is aan de verplichting tot aanleg van de groenstrook voldaan. Daarnaast was voor het kappen van de bomen geen kapvergunning vereist op grond van de gemeentelijke APV. Het herstellen van de groenstrook kan volgens het college niet worden afgedwongen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit ingediend. Er heeft een hoorzitting ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden. Daarnaast heeft de bezwaarschriftencommissie een advies uitgebracht.
De bezwaarschriftencommissie heeft aangegeven dat de groenstrook conform de verplichting is aangeplant. Daarnaast stelt de bezwaarschriftencommissie dat er geen sprake is van een verplichting tot onderhoud van de groenstrook. Er is volgens de bezwaarschriftencommissie geen sprake van strijdigheid met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. De bezwaarschriftencommissie adviseert daarom om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.6.
Eisers hebben op 1 oktober 2020 het college in gebreke gesteld, omdat de beslissing op bezwaar niet tijdig zou zijn genomen.
1.7.
Bij besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard, nu er geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden. De ingebrekestelling heeft het college afgewezen, omdat deze voor het verstrijken van de beslistermijn is ingediend.
1.8.
Op 1 november 2020 hebben eisers een beroepschrift ingediend.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden het verzoek om handhaving inzake de verplichte aanleg en het verplichte onderhoud van de groenstrook aan de [adres 1] te [plaatsnaam] heeft afgewezen.
Standpunt van eisers
3.1.
Eisers stellen zich, samengevat, op het standpunt dat in kapvergunning van 26 augustus 2008 als vergunningvoorschrift is opgenomen dat de groenstrook zou worden aangelegd en gehandhaafd. Eisers zijn van mening dat de vernietiging van de groenstrook in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Daarnaast zijn eisers van mening dat er op grond van de APV sprake was van een vergunningplicht. De bomen mochten dan ook niet gekapt worden. Naar de mening van eisers was er sprake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens een wettelijk voorschrift, zoals bedoeld in artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college was gelet op dit artikel bevoegd om handhavend op te treden.
4. Wettelijk kader
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de APV van de gemeente [plaatsnaam] is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen, die gemeten op 1.30 meter hoogte vanaf het maaiveld langs de stam, een stamomtrek van 100 centimeter of meer heeft.
Beoordeling van het geschil
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om een afwijzing van een verzoek om handhaving, waarbij partijen verdeeld zijn over de vraag of sprake is van een overtreding en of er door het college handhavend kon worden opgetreden.
Het vergunningvoorschrift in de kapvergunning
5.2.
Eisers stellen zich op het standpunt dat er op 26 augustus 2008 een kapvergunning is verleend. Het aanleggen en het handhaven van de groenstrook is volgens eisers als vergunningvoorschrift opgenomen in de kapvergunning. De vernietiging van de groenstrook is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Naar de mening van eisers is in de kapvergunning een herplantingsverplichting opgenomen. Dit duidt volgens eisers eveneens op het doel van langdurige handhaving.
Daarnaast stellen eisers dat de aangelegde groenstrook niet in overeenstemming was met geldende beplantingsplan van 19 augustus 2008.
5.3.
Het college stelt zich op het standpunt dat in 2012 de betreffende groenstrook is aangelegd. Daarmee heeft de vergunninghouder volgens het college voldaan aan de opgelegde herplantplicht uit de kapvergunning van 26 augustus 2008. De groenstrook heeft in het huidige bestemmingsplan ‘Zuid en West [plaatsnaam] ’ ook een andere bestemming gekregen. De groenstrook heeft nu de bestemming ‘wonen’.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting aangevoerd dat het niet de bedoeling is geweest dat de groenstrook blijvend zou zijn. Het college heeft dit niet zeker gesteld door bijvoorbeeld de groenstrook aan te kopen of een privaatrechtelijke overeenkomst met de eigenaar te sluiten door middel van kettingbedingen. Naar de mening van het college bestond er derhalve geen enkele garantie dat de groenstrook in stand zou blijven.
Daarnaast stelt het college dat eisers niet eerder ter sprake hebben gebracht dat de groenstrook niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan van 19 augustus 2008. Het college stelt dat tijdens de bezwaarprocedure is geconcludeerd dat niet in geschil was dat de groenstrook conform de vergunning in de kapvergunning is aangelegd.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat het in de kapvergunning van 26 augustus 2008 opgenomen vergunningvoorschrift luidt:
‘conform artikel 4.3.5., lid 1 van de APV wordt een herplantplicht opgelegd ter realisatie van een groenstrook met de lengte van 200 meter en een breedte van 3 meter aan de zuid- en oostzijde van het perceel [naam perceel] . Deze strook dient conform het bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte beplantingsplan van 19 augustus 2008 te worden gerealiseerd voor aanvang van de bouw van de woningen. Voorts dient binnen een jaar na de herplanting niet aangesplagen beplanting te worden vervangen (artikel 4.3.5 lid 2 APV).’
5.5.
Uit het vergunningvoorschrift van de kapvergunning van 26 augustus 2008 valt niet af te leiden dat er ook een (blijvende) instandhoudingsverplichting gold. Naar het oordeel van de rechtbank is het een bewuste keuze van het college geweest om geen instandhoudingsverplichting op te nemen in de vergunning. Daarnaast heeft het college ook niet op andere wijze bewerkstelligd dat de groenstrook in stand zou worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat er geen permanent durend recht op herplanting bestaat. De groenstrook is in 2012 opnieuw aangelegd. Daarmee is voldaan aan de herplantplicht, zoals opgenomen in de kapvergunning van 26 augustus 2008. Er is, anders dan eisers stellen, geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, als de groenstrook in 2012 niet in overeenstemming met de kapvergunning is aangeplant, eisers toen een handhavingsverzoek hadden kunnen indienen bij het college. Eisers waren betrokken bij de procedure voorafgaand aan de kapvergunning. Hoewel het op de weg van het college had gelegen om na te gaan of de groenstrook in overeenstemming was met het beplantingsplan, had eiser toentertijd een handhavingsverzoek kunnen indienen. Het college had dan handhavend kunnen optreden. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Vergunningplicht in de APV
5.6.
Naar de mening van eiser maakte de meeste bomen die gekapt zijn deel uit van de in 2012 geplante bomen. Deze bomen zijn volgens eisers afkomstig van de rij van drieënzestig bomen die meer dan dertig jaar geleden op het toenmalige perceel [naam perceel] waren aangeplant. Gelet op de hoge leeftijd van de bomen hadden de bomen ten tijde van de kap een omtrek van meer dan 109 centimeter op een hoogte van 130 centimeter. Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de APV mochten de bomen enkel met een kapvergunning worden gekapt. Nu dat niet is gebeurd is er sprake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens een wettelijk voorschrift, zoals bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb. Het college was gelet op dit artikel bevoegd om handhavend op te treden.
5.7.
Het college stelt zicht op het standpunt dat alle bomen mochten worden verwijderd, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning behoefte te worden aangevraagd. De aanwezige bomen hadden allemaal een omvang van minder dan 1 meter op 1.30 meter hoogte. Op grond van de geldende APV konden deze bomen dan ook zonder omgevingsvergunning worden gekapt.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 4.11, eerste lid van de APV voor de gemeente [plaatsnaam] het verboden is om zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen, die gemeten op 1.30 meter hoogte vanaf het maaiveld langs de stam, een stamomtrek van 100 centimeter of meer heeft. Nu de in geding zijnde bomen in 2020 zijn gekapt, kan niet meer worden nagegaan of voor de bomen een kapvergunning noodzakelijk was. Daarnaast hebben eisers op dit moment geen belang meer bij de beoordeling of sprake is van overtreding van de APV-bepalingen, omdat zij hiermee niet (meer) kunnen bereiken wat zij willen.

Conclusie

6. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bomen zonder kapvergunning mochten worden gekapt. Er is dan ook geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kon worden opgetreden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.