ECLI:NL:RBZWB:2022:5347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
02-017286-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door verkeersfouten

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 november 2020 in Breda een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een verkeerslicht genegeerd dat al meer dan 13 seconden op rood stond en heeft de maximumsnelheid van 70 kilometer per uur overschreden. Hierdoor heeft hij een aanrijding veroorzaakt met twee fietsers, waarbij één van hen, het slachtoffer, zwaar gewond raakte en een dag later overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onoplettend heeft gedragen en dat zijn rijgedrag heeft geleid tot de fatale gevolgen van het ongeval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de overtredingen, de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een causaal verband bestaat tussen de overtredingen van de verdachte en het ongeval, en dat zijn gedrag valt binnen de op één na zwaarste categorie van schuld volgens de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/017286-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende op het [adres]
raadsvrouw: mr. B. van der Werf, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte een verkeersongeluk heeft veroorzaakt dat aan zijn schuld te wijten is met een dodelijk afloop voor het slachtoffer, dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeerongeval veroorzaakt waaraan hij schuld heeft zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft namelijk
‘zeer onoplettend en daardoor zeer onvoorzichtig rijgedrag’laten zien, waardoor het slachtoffer is aangereden en uiteindelijk is overleden. Gelet op de situatie ter plaatse had verdachte de verkeerslichten moeten zien en had hij de maximumsnelheid niet mogen overschrijden. De verklaring van [getuige] dient buiten beschouwing te worden gelaten, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door ander (objectief) bewijsmateriaal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er kan namelijk niet met voldoende zekerheid uit het dossier worden afgeleid dat verdachte door rood licht en/of te hard zou hebben gereden. Er is niet zonder meer sprake geweest van een situatie zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien de rechtbank van oordeel is dat de gedragingen wel voldoende ernstig zijn voor een veroordeling voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, kan dit volgens de verdediging hooguit worden gekwalificeerd als
‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandighedenVerdachte heeft op 29 november 2020 in Breda, op de Nieuwe Kadijk, als bestuurder van een personenauto deelgenomen aan het verkeer. Verdachte is op het kruispunt met de Edisonstraat in botsing gekomen met twee fietsers, waaronder het [slachtoffer] . De fietsers waren op dat moment bezig om de kruising over te steken. Het slachtoffer is door deze aanrijding zwaar gewond geraakt en een dag later overleden als gevolg van haar verwondingen. Naar dit verkeersongeval is forensisch onderzoek verricht door de politie. Op basis van dit onderzoek is komen vast te staan dat verdachte de stopstreep heeft gepasseerd, terwijl het voor hem geldende verkeerslicht op dat moment al minimaal 13,3 seconden rood licht had uitgestraald. Bij het naderen van dit rode stoplicht heeft verdachte gereden met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 76 kilometer per uur en maximaal 83 kilometer per uur, waarbij verdachte kort voor het stoplicht nog heeft geaccelereerd. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur is daardoor overschreden. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat, als gevolg van deze snelheid, verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de kruising heeft kunnen overzien.
Het oordeel van de rechtbankOp basis van de hiervoor omschreven (en in Bijlage II aangehechte) bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte meerdere verkeersovertredingen heeft begaan. Hij heeft de maximumsnelheid overschreden en daarbij een voor hem geldend rood verkeerslicht genegeerd. De rechtbank merkt op dat het verkeerslicht voor verdachte ruim 13 seconden op rood heeft gestaan en daarvoor nog een aantal seconden geel/oranje moet zijn geweest. In die ruime periode heeft verdachte honderden meters op een rechte weg gereden, bij daglicht en onder droge weersomstandigheden, zonder te anticiperen op het rode verkeerslicht. Er zijn geen (verkeers)objecten geweest die hem het zicht op de kruising hebben ontnomen. Verdachte heeft zichzelf in deze situatie gebracht en had het ongeluk kunnen voorkomen door zich wel aan de verkeersregels te houden en zijn focus op de weg te houden. Verdachte heeft bovendien extra oplettend moeten zijn, nu hij in het politieverhoor heeft verklaard voor het eerst gebruik te hebben gemaakt van de auto en hij nooit eerder op de plaats van het verkeersongeval is geweest. Verdachte heeft aangegeven niet op de verkeerslichten te hebben gelet, omdat hij een tankstation heeft gezocht in de buurt.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het verkeerslicht voor verdachte groen is geweest, zoals door de verdediging is bepleit. Deze stellingname is alleen gebaseerd op de verklaring van [getuige] die niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel en wordt weerlegd door het forensisch onderzoek en de daarop gegeven toelichting van [verbalisant] bij de rechter-commissaris. De bevindingen uit het forensisch onderzoek komen betrouwbaar op de rechtbank over. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verdachte door een rood verkeerslicht is gereden, dat al ruim 13 seconden rood geweest is. Het door de raadvrouw ingenomen standpunt, waarbij is betoogd dat als de maximumsnelheid al is overschreden dit slechts in geringe mate heeft plaatsgevonden, doet hier niets aan af. Het is juist op een weg met stoplichten erg belangrijk om de snelheid in de gaten te houden en aan te passen aan de verkeerssituatie.
Het verweer van de verdediging moet dan ook worden verworpen.
Conclusie
Er bestaat volgens de rechtbank een causaal verband tussen de door verdachte begane overtredingen en zijn weggedrag en het ongeval dat daarop heeft plaatsgevonden. De aanrijding is onvermijdelijk het gevolg geweest van zeer onoplettend verkeersgedrag van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Het primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 november 2020 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwe Kadijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft verdachte zeer onoplettend,
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is verdachte niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur gereden,
waardoor verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen (de fiets van) [slachtoffer] is aangereden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast wordt een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en verwezen naar bepaalde jurisprudentie. Daarbij is verzocht om een taakstraf op te leggen. Indien een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt overwogen, is verzocht om deze maatregel zoveel mogelijk in voorwaardelijke vorm op te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 29 november 2020 in Breda, als bestuurder van een personenauto, een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt dat aan zijn schuld te wijten is. Verdachte heeft een rood verkeerslicht genegeerd en hij heeft bij het naderen van het rode stoplicht de maximumsnelheid overschreden en zelfs geaccelereerd. Hij heeft hierdoor niet tijdig kunnen reageren op de verkeerssituatie ter plaatse en, meer in het bijzonder, op twee fietsers die op dat moment de kruising hebben overgestoken. Er had voorrang verleend moeten worden aan hen. Het slachtoffer is hierdoor aangereden en als gevolg van het daardoor ontstane letsel komen te overlijden. Hierdoor is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Zij zullen moeten leven met verlies van hun dierbare, terwijl dit verkeersongeluk door verdachte voorkomen had kunnen worden. Door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte zich ook onverschillig getoond tegenover de veiligheid van alle verkeersdeelnemers in het algemeen. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte valt binnen de op één na zwaarste categorie van schuld, die bij toepassing van artikel 6 van de Wegenverkeerswet wordt onderscheiden. Daarbij is opgemerkt dat de rechtbank het gedrag plaatst aan de onderkant van deze categorie.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de proceshouding van verdachte. Hij heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat de fietsers ook schuldig zijn aan het ongeluk en dat zij beter hadden moeten opletten of sneller hadden moeten fietsen. Dit getuigt van weinig introspectie en neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Daarnaast heeft verdachte ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij, drie weken na het fatale verkeersongeluk, opnieuw een voor hem geldend rood verkeerslicht heeft genegeerd.
Bij de strafoplegging worden de straffen in overweging genomen die door de Rechtspraak plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen en de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Als uitgangspunt geldt voor deze categorie van schuld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. De rechtbank neemt in strafmatigende zin mee dat er tussen de pleegdatum en de inhoudelijke behandeling ter zitting een groot tijdsverloop is verstreken en artikel 63 van het Wetboek van toepassing is.
Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport van 20 december 2021 dat verdachte op de meeste leefgebieden stabiel functioneert en reclasseringsinterventies overbodig worden geacht. Ook betrekt de rechtbank bij haar beslissing dat verdachte zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft. Om die reden zal een deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk worden opgelegd. Voor een geheel voorwaardelijke ontzegging ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit geen ruimte. Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke rijontzegging is naar het oordeel van de rechtbank bovendien van belang om verdachte te bewegen extra alert te zijn op zijn verkeersgedrag en de verkeersveiligheid.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van het de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, voor de duur van vierentwintig (24) maanden, waarvan twaalf (12) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 september 2022.
Mrs. Goossens, Hoekstra en Admiraal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.